Sententie te ontfangen, seyde hy tegens de Ciper, dat hy een goet Eyke-vuur soude stooken, om hem eens deur en deur te warmen, dewijl hy den gantschen Winter in de koude, hagel en sneeuw sou hangen sonder een vonk vuurs te sien. Als hy uit de Boeyen, om aan magere Lyn te huwen wiert gehaalt, so seyde hy met een lagchende mond, tegens de voornoemde Cipier: Heer Waart, ben ik t' avont ten negen uuren niet in huys, so hoeft gy na mijn niet te wagten, maar vry gerust liggen slapen, want ik sal u in de nagt niet aan de deur rammelen. Tegen den Opperschout voer hy, doen hem zijn Sententie voorgelesen was, dus uit; Heer Schout, wilt gy van daag een half uurtje voor my uytstaan, ik wil alle dagen, het gantsche jaar door drie missen voor u hooren? Hem wiert een Iacobiner Monnik, na d' oude gewoonte, toe geschikt om hem te onderwijsen, hoe hy sig bekeeren, met Godt versoenen, en hem tot de doodt bereyden soude: de woorden, die de Geestelijke Heer tot dit werk gebruykte, waren in deser voegen geschiet, O Soon! hoe gelukkig zijt gy, dat gy den tijt en 't eynde van uw Pelgrimagie weet, en dat gy uit dese bedroefde werelt scheyden sult; hoe mening is 'er die tot dese kennis