| |
Den bedrogen Deur-waarder.
NIet verre van de stad Parijs woonde een Boer, die rijk, boertig, en wonder geld-lievende was: dese had meer dan drie jaren met een Borger gepleyt; dog eyndelijk wiert daar gewesen dat hy het ge-eyschte met al de onkosten en die daar op waren gevallen binnen een maant aan den Borger soude betalen: dog, de Boer gaf geen gelt over, of het moest hem met het uytterste regt uyt de hant gewrongen worden des den Borger genootsaakt was om Copye van het gewijsde te ligten, en aan den Deur-waarder te geven om den Boer te sommeren, en daar na te excuteeren: het geen hy dan ook datelijk deede: raakende juyst by een Deur-waarder, die van desen Boer dapper gehaat was. Soo haast en was de maant niet verstreken, of den Deurwaarder, volgens zijn meesters last, gink om de Sommatie te doen, seggende so haast hy by den Boer quam, dat hy binnen vier en twintig uuren, het gewijsde soude voldoen, op pene van ge-exe-
| |
| |
cuteert te worden; hier over hielt den Boer sig bijster vreemt, seggende: binnen vier-en-twintig uren? laat het 24 dagen zijn. Neen, seyde den Deur-waarder, so haast zullen de 24 uuren niet om zijn, of ik zal weder komen, ende Executie (by aldien gy niet betaalt hebt) sonder eenige uitstel doe. Ik denk, antwoorde den Boer, dat gy dat wel sult laten; 't is geen gebruyk dat men de lieden soo kort overvalt: 't Moet te Parijs eerst jaar-markt geweest zijn, eer ik u kan betalen, ende daar is nog wel drie weken tijdt toe, des sal het best zijn dat gy heen gaat en dit aan u Meester boodtschapt. Gy zijt, vervolgende den Deur-waarder, een van de rijkste Boeren hier omtrent, gy hebt gelts genoeg by u leggen om terstont te betalen by aldien gy van geen quade en gierige geld-duyvel waart beseten; daarom sal ik so lang niet wagten. Hier soekt gy uytstel, en hout u seer armlijk; maar siet gy kans om yemant met Land of Koeyen, af te kopen en te bedriegen, dan sal het u aan geen Schieven ontbreeken; of meent gy dat men u niet en kent; Het is nog geen vier-en-twintig dagen geleden, dat gy uw Buurman, die dapper dronken gemaakt was, zijn Ezel, Paarden en andere Vee, voor contant afkoft, en hem voor meer dan vyftig guldens by de neus
| |
| |
had. Daar is u, antwoorde de Boer, in 't alderminste niet aan gelegen wat ik doe of laat? al had ik ook nog soo veel gelds leeg leggen, soo wil ik u egter, spijt u hart, niet eerder dan over drie weeken betalen, en indien gy eerder komt, so zijt vry versekerd dat gy vuyst-look sult eten; want ik laat my van sulk een babok, als gy zijt, niet ringel-ooren. Kort, de woorden wiesschen tusschen hen beiden so hoog, dat de Boer eyndelijk begon op zijn tanden te bijten, grijpende voort een Hout, daar mede hy den Deur-waarder so af-touwde, dat hy met een gat in de kop, een paar blauwe ogen, en een dikke neus uyt-liep, seggende, gy Reekel, dat sal u so waaragtig als ik leef een duur slaan zijn. Den Boer, zijnde wat bedaart, begon het heel zwaar te wegen, seggende by hem self; wat duyvel heb ik gedaan? hy sal my voorseker beklagen, en een goet stuk gelds uyt het gat kloppen: dog het is nu geschied, en het moet geschiet blijve, dan was het nog te doen, ik soude mijn handen wel t' huys houden; Maar, verhaalden hy dan wederom, wie zou ook al de spijtige woorden van dat besukte hond-aas konnen verdragen? Ik niet, al soudet halsen kosten. Ia Man seyde het Wijf, gy zijt al veel te korthoofdig: had gy u gramschap wat inge-
| |
| |
bonden, het waar beter geweest, het Hof sal dit geweldig qualyk nemen, en uyt ons welvaaren stoten; des soude het mijns oordeels best zijn, dat wy den Deur-waarder te vreden stelden, en maakten dat hy zweeg. Dat dunkt my (seyde de Boer) ook, men moet, nu het gedaan is, den besten raat soeken om van dien duyvel verlost te worden: reyst gy morgen na de Stad, want ik durf 'er niet komen; ook soude ik met hem niet konnen accorderen, en gy moogt 't op een klagen en bidden setten, en besien of gy de koop met hem eens kond worden: neemt vijf of ses pont groot by u; hy sal, als hy geld siet, hem, hoop ik, laten vernoegen. Dese daad wiert des anderen daags in 't werk gestelt: de Vrouw vraagde soo lank tot datse den Deur-waarder, wel met doeken om het hooft bewonden, in zijn kamer vond sittten: terstond begon sy het op huylen en klagen te setten, en presenteerde hem de ses ponden groot dat hy zwijgen, en over hare Man aan het Hof niet klagen soude; maar hy wilde nergens na hooren, seggende: ik sal hem dit slaan wel so dier doen betalen, dat 'et hem al zijn leven heugen sal. De Vrouw bad egter, met 't geld in 'er handen, soo arm en erbarmelijk als sy mogt; dog het was al verlooren moeyte, des ginkse heel bedroeft
| |
| |
wederom na Huys, vertellende aan haar Man hoese gevaren was. Den Boer was hier over dapper zwaarhoofdig, en sond des anderendaags de Vrouw met agt ponden groot wederom by hem, dog het was al windt. Eyndelijk quam het soo wijt, dat den Deurwaarder voor hondert Daalders beloofde te zwijgen. Dit dogt den Boer al te veel gelds te zijn; des hy self stillekens binnen Parijs, ter gelukkiger tijd by Clement Marot (zijnde hem een heel goed Vriend) quam, daar aan hy al den handel vertelde, en met een raadt en hulp, om best af te komen, versogt. So dra hadde Marot het verstant niet weg, of hy seyde; Kan ik hem na myn wil komen te spreken, soo sal ik 'er u goet koop af helpen. Terstond voegde hy zig by twee van zijn bekende, gink daar mede regel regd na het huys van den Deur-waarder; maar qualijk waren sy een straat-weegs of twee voort gegaan, of den Deur-waarder, zijnde nog dapper met doeken bewonden, quam haar, of het wesen wou, te gemoet: des Marot, met een stemmige trony dus tegens hem uyt-voer: Wel Heer Deur-waarder, gy hebt lustig te gast geweest daar gy dat gekreegen hebt; wat zijt gy voor een Bloet-beuling, dat gy u van een Boer laat slaan? Zeeper, dat is al te groot
| |
| |
een schande voor sulk een man als gy zijt. Den Deur-waarder, zynde seer hoogmoedig gaf tot antwoort; dat hy dat van geen Boer gekregen had: en dat sulk volk hun handen wel van hem souden houden, eensdeels van wegen zijn Officie, en anderdeels om dat hy ook een haan was, die spooren had, als het op een vegten gink. Wel, vraagde Marot, hoe komt gy 'er dan dus uyt te sien! Dat heb ik, vervolgde den Deur-waarder, voor een dag of vier klimmende over een hek, dat, alsoo het mooytjes regende, en vry glat was gevallen. Ik dogt zeker, seyde Clement, dat gy van een Boer waart geslagen; dog ik ben blyde dat 'et so niet is; want gy sout by de schade, van de boeven niet dan schimp toe hebben. So haast hadde hy dit niet ge-uit, of hy nam zijn afscheyt, en ging met zijn geselschap eens loops na den Boer, vertellende aan de selve hoe sy gevaren waren, en verklaarden voor een Notaris, dat den Deur-waarder had gesegt, dat hy niet van een Boer geslagen, maar soo ellendig gevallen was. Soo haast had den Boer dat niet in handen, of gink vry-borstig na des Deur-waarders wooning, seggende, doen hy by hem quam; Heer Deur-waarder, ik heb mijn partye, u meester voldaan, (dit was hem van Marot geraden); des wil
| |
| |
ik wil weten? hoe veel gy moet hebben voor de sommatie die gy gedaan hebt, soo mag ik u ook van mijn hals quijt maken. Neen vrient, antwoorde den Deurwaarder, wy sullen elkander so niet quijt schelden; gy moet nog eerst proeven wat voor een bittere nasmaak het heeft. Deurwaarders, in het stuk van hun Officie, te slaan: Hoe seyde den Boer, wat praat is dit, heb ik u geslagen; dat sulje niet konnen waar maaken. Ia, vervolgde den Deurwaarder, souje dat nog durven ontkennen, soo sal mijn verhaal egter by de Heeren van den Raad gelooft worden; ik pas, seyde den Boer, op uw' klagten nog verhaal niet een sier, dewijl 'er certificatie van is, dat gy uwe wonden hebt gevallen, en datse u niet geslagen zijn: voorts haalde hy de copy daar van voor den dag, seggende; wilt gy nu een pont groot tot een vereering hebben, dat kanje krijgen, anders doet u best, ik weet u niet een pennink meer te wil. Den Deur-waarder, siende dat hy bedrogen was, nam het gelt, denkende dat hy zijn schade, by gelegentheyt, op hem soude verhalen. Hoewel hier over den Boer te vreden is geweest, dat kan elk by hem selven afmeten.
|
|