Geestig antwoort aan sommige Geestelyke Heeren, door Clement Marot.
SOmmige Dom-heeren hadden den vermakelijken Marot te gast gebeden, om den tijd met korts-wijlen des te beter door te brengen; eyndelijk, wandelende door hunne versaam-plaats, quamen sy in een Vers, dat versien was met wel gemaakte en vergulde letteren, hebbende in het uytspreken dit geluyd. Sit nomen Domini Benedictum, daar op een van hen allen met den vinger wees, en met een aan Marot vragende of dat niet een schoonen spreuk was. Terstond gaf hy, met een stemmig weesen, tot antwoord; de spreuk is wel goed: dog egter heb ik 'er wel de verboden en valsche Goud-guldens sien staan. Hoe geestig dese antwoord is, so gevielse den Dom-heeren niet al te wel, de wijl sy daar mede te dapper op 'er zeer waren geraakt.