Aardige Klugt van een Schilder en twee Juffrouwen.
CLement Marot, zijnde met de Konink en het gantsche Hof, van de jagt tot Fontaine-blaau gekomen, wandelde door een Kamer, die met de Schilderyen van den Konst-rijken Rouse meest versien en opgeschikt was; hier door wiert Marot bewogen om dus uyt te varen: Siere, twee Iuffers komende, terwijl den Florentijnschen geest, agter een uyt-gespannen kleet de Wonderen van zijn Penseel in de Werelt brogt, op de gallerye, om het hantwerk van desen Meester te beschouwen; soo sagense onder andere een naakte Apollo, vry grooter dan het leven; hier stondense (sonder op Rouse verdagt te zijn) heel lang op te kijken; eyndelijk seyde de eene, dit beelt is niet wel geschapen, en onvolmaakt van gestalte. Terstont vraagde d' andere: waarom? maar vervolgde d' eerste, my dunkt dat al zijn Leeden veel te grof zijn, en dat zijn mannelijkheydt voor sulk een Man, veel te kleyn is. Rousse hadt dit so