Een Geyl Wyf tegens haar Man.
Een Hoorndrager (pogende zyn vrient) die seer wantroostig was, om dat zijn Wijf hem van agteren met het Wapen van Bokxbergen kroonde, te troosten; seyde, gy zijt wel sot dat gy u hooft daar mee breekt, en u selven in-beeldt dat de Wijven hare Mans hoorens konnen op setten; was dat waar, men sou hun dikwils voor bulskoppen aansien: want hunne hoorens souden grooter dan Osse-hoorens zijn. De Vrou van desen goed-bloet, daar by zijnde, seyde, om hem tot een logenaar te maken: mijn Man spreekt de waarheyd want indien sulks waar was, sou 'er geen man in de werelt zijn die grooter hoorens dan mijn Man sou dragen.