'Biographieën van beroemde mannen uit den Deventer-kring'
(1901-1903)–Anoniem Levens van onderscheidene vrome vaders– Auteursrecht onbekend
[pagina 31]
| |
XII. Arnold van Schoonhoven.Van bruder Arnoldus van Schoenhouen.Doe die kerke toe Deuenter bloyde mit goddienstigen zeeden ende mit heiliger wanderinge, was onder den eerweerdigen vader here Florens een seer devoet claryck, genoemt Arnoldus van Schonhouen. Dese was ge- (fol. 246v)Ga naar margenoot+ baeren uytten lande van Hollant in ene stadt, geheiten Schonhouen, van seer riken eerbaeren oldersGa naar voetnoot1). Ende als hij noch een joncsken was, waert hij alsoe van den Heiligen Geest geleert, dat hij niet en was als ander kinder, sijn tijt onnuttelic toebrengende mit ydelheit of mit spoelen. Mer hij plach te gaen in die kerke Godes; ende ommegaendeGa naar voetnoot2) die altaeren, plach hij sijn gebeken te storten. Ende als hij toe Deuenter quam om daer te scholen te gaen, soe quam hij an den eerweerdigen vader here FlorensGa naar voetnoot3), ende hij badt hem, dat hij hem helpen wolde, dat hij in een harbargeGa naar voetnoot4) mochte comen der | |
[pagina 32]
| |
devoter clarike; dat hem oec ghe- (fol. 247r)Ga naar margenoot+ schiede. Ende als hij daer quam, soe was hij hem allen een exempel der duechden, ende mit wonderliker groter reverenciën pynde hij te hoelden die insettinge, die here Florens den claricken gegeven had. Int huys, daer hij wonde, weren omtrijnt twintich personen, dienende onsen lieven Heren mit groter devociën ende hoer koestGa naar voetnoot1) hebbende ynt gemeen. Onder desen was Arnoldus als ene luchtende keerse. Hij gaf hem seer vlitelic tot allen duechden. Des margens toe vier uren plach hij altoes te ontspringenGa naar voetnoot2). Ende dan stont hij seer vuericheic op; ende vallende op sine knyen, sprack hij sijn gebetGa naar voetnoot3), offerende (fol. 247v)Ga naar margenoot+ Gode die irste vrucht sijns mondes. Dan macte hij hem voert reede ende gene mit groter vuericheit totter steede, daer men die metten soldeGa naar voetnoot4) begynnen van onser liever Vrouwen: overal pynde hij die irste te wesen in der gehoersemheit. Als hij te scholen genck, plach hij altoes voer of na in die kerke te gaen ende sijn gebet te spreken. Hij en was niet vlitich om grot kunste te leeren, mer omme puerheit des herten ende ene guede consciencie te vercrigen. Als hij in die schole was, en achte hij niet op die onleedeGa naar voetnoot5) der ander kynder; mer mit groter vlijt | |
[pagina 33]
| |
hoerde hij na der lexce, die sijn meyster las, ende teykende (fol. 248r)Ga naar margenoot+ sij. Daerna las hij sijn buxken, dat hij studierde; ende als hij daer een markelicGa naar voetnoot1) punt in vant, dat pynde hij te vesten in sijn herte ende sijn herte daermede te becummeren. Ende oec plach hijt sommigen van sinen gesellen te wijsen, dat sijt oec leesen solden, opdattet vrucht in hem solde werken. Hij was oec seer vlitich die jonge clericke daertoe te trecken ende te hardenGa naar voetnoot2), dat sij toe colaciën solden gaen tot Here-Florenshuys. Ende vele van desen claricken, die sine leer volgeden, oftrecten hemGa naar voetnoot3) van der werlt ende van alre ydelheit, ende gengen te cloester ende worden devote manne. In der kerken plach hij een heymelic (fol, 248v)Ga naar margenoot+ stedeken te kiesen, opdat hem niement en markede in sine vuericheit. Als hij mysse hoerde, was hij hem seer devoetlic becummerende mitter passiën ons lieven Heren of mit anderen gueden gedachtenissen al totten eynde der myssen toe. Seer vake plach hij hem devoetlic neder te slaenGa naar voetnoot4) in sijn gebeken; mer hij pyndet hem te verhuden, dat ment niet en solde marken, dat hij gracie hadde te beden. Ende dat en was gheen wonder, dat hij gracie hadde te beden, want hi was een vlitich bewaerre sijns herten ende sijns mondes. Als dese guede jonge aldus een deel jaeren gewoent had onder die devote claricke, soe creech hij alte grote (fol. 249r)Ga naar margenoot+ begerte te wonen mitten eerweerdigen | |
[pagina 34]
| |
vader here FlorensGa naar voetnoot1) ende ene van sinen discipulen te werden. In dier tijt leveden noch die irste discipulen des eerweerdigen vaders here FlorensGa naar voetnoot2), als here LubbertGa naar voetnoot2) Busch, here HenrickGa naar voetnoot2) Bruun, here GerijtGa naar voetnoot2) van Sutphen, here MelijsGa naar voetnoot2), here IacobGa naar voetnoot2) van Vianen ende IohannesGa naar voetnoot2) Kessel. Dese weeren alle vuerige columpnenGa naar voetnoot3), luchtende in den huse Godes, den Heren dienende in sympelheit hoers herten ende den rechten duechden volgende: tot desen had Arnoldus alte grote mynne, ende sunderlinge totten eerweerdigen vader here Florens. Ende hij badt hem mit vele beden, dat hij hem wolde toelaten onder sijn geselschap te (fol. 249v)Ga naar margenoot+ wonnen. Doe antwoerde hij hem: ‘Leere wal scriven, dan moechdi hape daertoe hebben.’ Als hij dat hoerde, was hij seer vlitich een guet scriver te werden, ende hij seechde tot enen sinen geselle uyt rechter vuericheit: ‘Och, kunde ic wal leeren scriven! Ic hape, ic solde mitter hulpe Godes mijne passiën wal connen verwinnen.’ Doe dachte die ander weder: conde ic mijne passiën verwinnen, ic wolde wal leeren scriven. Als dese guede Arnoldus dan ene wijle gearbeit had om een steede tot Here-Florenshuys te crigen, soe waert hij ten lesten toegelaten, dat hem seer danclicGa naar voetnoot4) was. Ende als hij daer onder dat heilige geselschap quam, soe opsette hij noch een nye leven | |
[pagina 35]
| |
(fol. 250r)Ga naar margenoot+ te begynnen ende hem van nyes tot onsen lieven Heren ende totten duechden te geven, dat hij oec mit soe groter vuericheit dede, dattet niet te scriven en is. Mit alsoe groter weerdicheit gaf hij hem onder sijn oversten, dat hij dat alreminneste woert sijns oversten niet versumelic en liet heengaen. Hij begerde altoes onderGa naar voetnoot1) ende die minneste te wesen, niet gevenstlicGa naar voetnoot2), mer in der waerheit. Die leer des olden ende sijn insettinge ende vermaninge die had hij in wonderliker weerdicheit. Hem en was gheen wille dan die wille sijns oversten, ende mit alre reverenciën vervulde hij die gebade ofte den wille sijns oversten. Hij verblijde hem (fol. 250v)Ga naar margenoot+ meer van versmanisse dan als men hem eerde. Die hochtijde der heiligen vierde hij mit groter devociën ende daer plach hij oec sine medebruders toe te sterken, seggende: ‘Nu ister anstande ene grote hochtijt ons Heren of onser Vrouwen of des heiligen of dier heiligen; laet sij ons devoetlic anropen, opdat sij ons nu gracie verwerven, dat wi ons totten duechden moeten geven ende dat wi hierna bij hem moeten comen in dat ewige leven.’ Als hij onder die bruders was, brachte hij altoes wat nuttes ende wat guedes voert, dat tot stichticheit diende; nochtan na der leer des heiligen apostels was hij altoes bereider wat (fol. 251r)Ga naar margenoot+ guedes van enen anderen te hoeren dan selven te spreken. Seer trouwe was hij in den arbeit. Ende als hij mede mochte wesen in allen oetmoedigen zwaeren werken, soe ver- | |
[pagina 36]
| |
blijde hij hem; ende als hem dat niet en waert gehengetGa naar voetnoot1), soe was hij drovich. Op een tijt sat een jonge bij here Florens om raet van hem te vragen, hoe hij hem tegen sijn ydele glorie setten solde. Doe geveelt, dat Arnoldus daerbij heen genck. Doe wees here FlorensGa naar voetnoot2) op hem, ende seechde totten jonge: ‘Wat voeldi van dien man? Waendi, dat hij oec ydele glorie heeft?’ Doe seechde die jonge: ‘Ic vermode neen.’ Here FlorensGa naar voetnoot3) seechde: ‘Ic gelove wal, dattet alsoe (fol. 251v)Ga naar margenoot+ is als du seggeste.’ Hij was alte wonderlike trouwe voer die duechden ende voer die guede gewonten. Oec had hij sonderlinge gracie in te vermanen; want oetmoedelike, mynlike ende schemelike plach hij te vermanen, ende daer was hij seer trouwe in. Ende selven was hij een voerganger der duechden. Seer vlijtlic plach hij sijn broet te winnen mit scriven; ende opdat hij te meer solde vorderen, soe plach hij sine pennen te voeren te bereiden. Dat hem gebrack an sine noetdrufte te winnen, verblijde hij hem, dat hem dat vervult waert van sinen vader, die hem alle jaer ene somme gelts plach te senden. Ende na den dode sijns vaders (fol. 252r)Ga naar margenoot+ had hij gerne gehadt, dat die bruders al sijn guet gecregen hadden; ende daer was hij oec seer vlitich in. Mer hij waert voercomen mitter doet, soedat hijt niet en conde te werke brengen. Want doe hij daer om uyt solde trecken, soe waert hij zieck, an welker ziecten hij sterf. Ende lichte dat voechde onse lieve Here daerom, | |
[pagina 37]
| |
dat die guede bruder niet buten en solde sterven. Hij had gewoent tot Here-Florenshuys xxxi jaer lanck, ende blivende in sinen oetmoedichen staet niet verheven tot priesterschap. Mer een heilich sympel bruder sterf hij, ende eynde den loep sijns levens mit groten vrede in den MeyGa naar voetnoot1) op sante WiroGa naar voetnoot2) mar- (fol. 252v)Ga naar margenoot+ telaer, int jaer ons Heren m ccccGa naar voetnoot3) ende xxxGa naar voetnoot4).Ga naar margenoot+ |
|