uytten colacien ons Eersamen paters here Claus van Euskerken’. Of, - moeten wij misschien denken aan ‘het origineel’ (verg. boven blz. 18, noot 3), dat aan het door mij geraadpleegde exemplaar ten grondslag heeft gelegen en waarnaar dit laatste door ‘suster greete sheren’ zou zijn gekopieerd? Ik kan het onmogelijk zeggen: de lotgevallen der in bovengenoemden catalogus geciteerde ‘Collacien’ zijn mij onbekend. Alleen weet ik, dat de ‘voorname liefhebber van Nederlandsche Geschiedenis en Oudheden’, die het handschrift in eigendom heeft bezeten (zie de vorige bladz.), is geweest Jacobus Koning (18 April 1770 - 2 April 1832), de bekende griffier en boekenverzamelaar te Amsterdam, over wiens leven en talrijke geschriften men het noodige vinden kan in het ‘Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde’ van J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden, afl. 7, 1888, nieuwe druk, blz. 434.
De publicatie der biographieën was reeds bijna voltooid, toen mij het boekje van ‘Letterkunde’ in handen kwam: vandaar, dat het medegedeelde, voor den geschiedvorscher zeker niet zonder beteekenis, hier als ‘Naschrift’ nog dient te worden opgenomen.
D.A. BRINKERINK.
Bovenkarspel, 12 Januari 1903.