'Biographieën van beroemde mannen uit den Deventer-kring'
(1901-1903)–Anoniem Levens van onderscheidene vrome vaders– Auteursrecht onbekend
[pagina 335]
| |
VIII. Gerard Zerbolt van Zutphen.Van den weerdigen man here Gerijt van SutphenGa naar voetnoot1).Doe hij noch jonck was van jaeren, gaf hij hem seer vlijtlic totter leeringe in der schoelen. Ende alst geveel, dat die kynder orlof hadden, daer en was hem niet ommeGa naar voetnoot2); hij plach daer oec ondertijden om te screi- (fol. 215r)Ga naar margenoot+ en, als men in der schoelen ghene lexce en las: soe wee dedet hem, dat hij den dach sonder leer solde toebrengen. Alle dage pynde hij een guet punte te vatten uytten monde sijns meysters, dat hij in sine borst lechde; ende dat plach hij vake over te halenGa naar voetnoot3) ende toe edercauwen, opdat hij daer wijsheit uyt mochte trecken. Hij was seer abel van verstande, ende alte grote mynne ende vlijt had hij tot wijsheit te leeren, ende sunderlinge was hij geneiget totten vryen consten; mer onse lieve Heer wolde hem groet hebben in godliker wijsheit ende cunsten. Hij quam toe Deuenter te schoelen, ende daer gaf hij hem altemael onder here | |
[pagina 336]
| |
Florens ende waert sijn oetmoedige discipul, van welken hij leerde die werlike wijsheit te vlien ende der godliker wijsheit te volgen, dat hij (fol. 215v)Ga naar margenoot+ oec troulic dede. Want hij gaf hem alsoe seer tot onsen lieven Heren ende totten duechden, ende sijn herte pynde hij alsoe te becummeren mitter Heiliger Scrijft, datten scheen, dat hij gheens dinges van buten en roecteGa naar voetnoot1). Hij satte al sine genoechte in onsen lieven Heren ende in die heilige buecke. Hij verblijde hem vele meer tegen een guet bueck dan tegen ene guede maeltijt. Seelden was hij uyt sijnre cellen; ende soe onleedichGa naar voetnoot2) was hij in die Heilige Scrijft te leesen ende te scriven ende sijn gebeeken te spreken, dat hij niet wachten en konde die spynnewebben uyt sijnre cellen te vegen. Of selden mochte hij een vinster opdoen, al wast oec dattet suverlic weeder was. Want die guede be- (fol. 216r)Ga naar margenoot+ kummeringe van bynnen hadde hem van buten onachsem gemaket alre dinge. Op ene tijt sechde ene tot hem: ‘Hoe sitte ghi in dese kamer, of ghi beslaten wert in ene kule! Ghi solden doch een vinster opdoen, dat ghi uwen adem mochten halen; dat solde u markelic guet wesen.’ Doe antwoerde hij al zuetlike weder: ‘Ya, cunde ict wachten ende cunde ic soevele dencken, ic love, het solde my wal guet wesen.’ Hij en sochte gheen solaesGa naar voetnoot3) van buten noch hij | |
[pagina 337]
| |
en plach nummermeer in den hoef te gaen om hem te verwanderenGa naar voetnoot1). Mer sine verwanderinge was, dat hij sijn herte oprichte tot dat hemelsche hoef, ende sine vermakinge weeren die heilige buecke. Hij was seer verstandel ende curiosGa naar voetnoot2) in die Heilige Scrift (fol. 216v)Ga naar margenoot+. Hij maecte twie buecke, uut welken men marken mach, hoe hij toe rechte verlicht was in rechter kennisse der sunden ende der duechden ende in rechten lichte des Kerstengeloven. Dat ene bueck beghynt: ‘Salich is die man, wees hulpe van di, Here, is’, dat ander: ‘Een mensche daelde neder van Iherusalem in Iercho’Ga naar voetnoot3). Als hij genck ten eten, soe verblijde hij hem meer tegen die heilige lexce dan tegen die spyse. Hem waert eens gevraecht, wat hij dachte als hij ten eten genge. Doe antwoerde hij: ‘Als ic totten enen gae, soe gae ic totten anderen.’ Hij was onverwandelic van bynnen: sijn herte was in Gode gevest. Here Florens plach hem vake te ropen tot sinen rade, want hij was seer wijs ende verstandel. Ende sunderlinge plach hij raet an hem te zueken van dingen, * die an die * conciencie droechen. Hij had oeck (fol. 217r)Ga naar margenoot+ vele verzuekesGa naar voetnoot4) van buten om sine grote wijsheit van paters ende anderen groten luden. Ende als hem enige zwaere questie voerquam, die hij niet en verstont, die plach hij te teykenen, heentGa naar voetnoot5) hij bi enigen geleerden man quam, dien hij sij vraechde. | |
[pagina 338]
| |
Ende wat hem die dan sechde, daer plach hij hem mit alre oetmoedicheit toe te voegen ende was daermede tevreden. Dese guede man had een seerGa naar voetnoot1), dat die meysters heyten die fystelGa naar voetnoot2). Dit droech hij lange verborgen, omdat hij niet en wolde, dat men onleede hebbenGa naar voetnoot3) solde om hem te meysterenGa naar voetnoot4). Ende hij dachte: hij wolde die pyne lijden in verghiffenisse sijnre sunden; mer ten leesten doe vernammet here Florens, ende hij liet hem sonder vertreckGa naar voetnoot5) helpen. Int jaer ons Heren m ccc ende xcviij (fol. 217v)Ga naar margenoot+ doe waert hijGa naar margenoot+ gesant totte(n) abetGa naar voetnoot6) van DickeningenGa naar voetnoot7) om ene sunderlinge zake, ende sijn medegeselle was here Melijs. Ende onderwegen waert here Gerijt begaeft mitter pestilencie, soedat sij toe Wyndesem an toeghen. Ende die siecte waert seer zwaer, soedat here Melijs tot hem sechde: ‘Here Gerijt frater, my dunket, dat ghi sterven wilt.’ Doe antwoerde hij al mynlic: ‘Ya frater, dat dunket my oeck.’ Cort hierna gaf hij zuetlic sinen gheest, recht als al slapende. Het was op santa BarbranGa naar voetnoot8) dachGa naar voetnoot9), ende die monicke stonden in den choer; | |
[pagina 339]
| |
ende als sij son gen dat versikelGa naar voetnoot1): ‘Com bruyt Christi, ontfange die crone, die di onse Here bereit heeft,’ etc., doe stont daer een heilich monickGa naar voetnoot2), die sechde: ‘Sie, daer vaert die bruyt Christi heen!’ Want hij sach here Gerijts ziele zalich- (fol. 218r)Ga naar margenoot+ like heenvaeren. Hij waert begraven toe Wyndesem voer die doer hoerre kerkenGa naar voetnoot3). Als here Florens die weerdige vader hoerde, dat sijn lieve descipul doet was, waert hi alte seer drovich ende screide mit alle sinen bruderen; want hem was onthaeltGa naar voetnoot4) alte vuerigen columpneGa naar voetnoot5) sijns huyses. Ende hij sande enen breder, geheiten Iohan Becker, om dat licham te halen, opdat hij hem mochte begraven onder sijne bruders. Mer die van Wyndesem weeren vlitich dat licham des heiligen mans bij hem te hoelden. Ende daeromme grovenGa naar voetnoot6) sij hem alsoe vroe als sij mochten, want sij hieldent voer groet heilichdoem. Ende eer Iohan Becker daer quam, soe was hij al begraven. Hij sterf int jaer ons Heren m ccc (fol. 218v)Ga naar margenoot+ ende xcviijGa naar voetnoot7), ende in den jaer sijns levensGa naar margenoot+ xxxi. |
|