'Biographieën van beroemde mannen uit den Deventer-kring'
(1901-1903)–Anoniem Levens van onderscheidene vrome vaders– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Biographieën van beroemde mannen uit den Deventer-kring.
| |
[pagina 2]
| |
welken hij noch meer ontsteken waert tot noch meerre begerten, als onse Here secht ynt heilige ewangelie: ‘Die my etet den sal noch hongeren, ende die my drinketGa naar voetnoot1) den sal noch dorsten.’Ga naar voetnoot2) Aldus ontsteken mit vuericher mynnen, soe opsatte meyster Florens, dat hij mit meyster Gerijt wolde spreken van salicheit sijnre zielen, alsoe vroe als hij daer bequame tijt toe crigen conde. Als hij dan tot meyster Gerijt quam, ontfenck hij hem seer mynlic, ende sij spreken toe samen van salicheit der zielen. Ende als meyster Gerijt marcte den gueden gront ende die guetwillicheit meyster Florens, soe verblijde hij hem seer in den Heiligen Geest. Ende hij hadde grote mynne tot meyster Florens, ende tot salicheit sijnre zielen was hij hem (fol. 124r)Ga naar margenoot+ seer treckende. Meyster Florens was al wat in die werlt (doet) bestaen te wortelenGa naar voetnoot3): hij was vrolic ende mynlic, toesprekelic ende gesellic, soedat hem almanGa naar voetnoot4) lief ende wert hadde. Mer hij pynde hem allentelenGa naar voetnoot5) of te breken van der werlt, ende hij sechde ondertijden uyt vuericheit des geestes tot sinen werliken vrenden: | |
[pagina 3]
| |
‘Ic hape, dat ic noch in enen sympelen state sterven sal,’ alst oec geschiede uytten walbehagen Godes. Want cort hierna dede hij altemael uyt den oelden mensche ende kierde hem totten rechten wech der duechden. Ende hij gaf hem alinckGa naar voetnoot1) onder meyster Gerijt ende anheenck hem mit sunderlinger mynnen ende onderdanicheit. Ende meyster Gerijt mynde hem weder mit sonderlinger lieften om sijnre duechden wille. Ende uyt rade meyster Gerijts soe waert hij (fol. 124v)Ga naar margenoot+ prester gemaect, dat hij nochtan niement lichtlic en riet, omdat sij zwaerlic te vynden sijn, die des staets weerdich sijn. Ende hij plach na te seggen: ‘Ic hebt enen geraden, die ic meene dattes weerdich is.’ Als dan meyster Florens prester geworden was, soe beleyde hij sinen staet weerdelic, ende hij hadde toe Deuenter ene vyckerie, soedat hij toe choer plach te gaen. Ende in den choer stont hij soe reverenselic ende sanck, dattet selden of nummermeer gemarket en waert, dat hij een oge opsloech, soedat sine eersame zeeden ene dissepline was alder ander, die mit hem in den choer stonden. Ende alst gevel, dat hij in den choer quam ende daer dan ye- (fol. 125r)Ga naar margenoot+ ment wat toe handen toech, dat niet rechtuyt en was, die waert begaen, ende sij plegen malkanderen toe wencken ende sechden: ‘Sus, sus, here Florens kumt!’ Aldus was sijn heilige leven ene vermaninge hoere gebreke, mer hij en plach hem niet vele te seggen mitten monde. Hij en plach gene sloetschenGa naar voetnoot2) te dragen als die ander presters, | |
[pagina 4]
| |
mer daervoer hadde hij twie corte buetschoenGa naar voetnoot1); daer genck hij oetmoedelike mede, ende dat weren sine scloetschen. Dese weerdige man was alsoe goddienstich overal in sinen zeeden: als hij over die strate genck, soe genck hij soe ingekiert, dat hij niet en merkede, wie dat hem grute. Die lude hadden hem lief ende bewesen hem weerdicheit opter straten; ende doe hijt (fol. 125v)Ga naar margenoot+ mercte, dat hem die lude soe duechentlic ende toespreclic worden, doe plach hijt te vermyden, dat hij soe vake niet opter straten en genc: alsoe seer was hij die eer vliende. Ende als hem yement breve sande, daer prys of weerdicheit in stont tot hemwerts, soe sechde hij: wisten sij anders niet te scriven, ist anders niet, dat mostenGa naar voetnoot2) sij wal gelaten hebben. Ende dan en wolde hij hem van oetmoedicheit niet wederscriven, opdat hij hem gene sake en geve, dat sij hem echterGa naar voetnoot3) bet loven of prysen solden. Sonderlinge oetmoedich ende verworpen was hij van habijt, want hij mynde die inwendige cierheit, ende sine begerte was al opwert tot dat hogeste guet; daerom en achte hij niet op die uytwendige cierheit (fol. 126r)Ga naar margenoot+ der cleder. Op ene tijt solde hij een cleet laten maken; doe vrachde hem die scroderGa naar voetnoot4), hoe hijt wolde gemaket hebben. Doe antwoerde hij: ‘Snydet daer vier stucken van ende nayt sij toe samen, opdat ic daer lichtlic in ende uyt mach comen.’ Doe sechde die scroder: ‘WanneGa naar voetnoot5), lieve here Florens, hoe solde | |
[pagina 5]
| |
dat laten?’Ga naar voetnoot1) Doe antwoerde hij weder: ‘Wat licht daeran, hoe dat ic late?’Ga naar voetnoot2) Hij stont eens in die kerke ende sach enen clarck bij hem staen, die schone wijde mouwen hadde an sinen tabbert; dese besach hij vake ende was daer seer onleedich mede. Dit myshagede desen gueden man, ende hij uytrecte sine arme ende sechde: ‘Siet, dese mouwen en becummeren mijn gemoede niet als u die uwe, want sij sijn enge ende niet curioes.’ Uut desen schamde (fol. 126v)Ga naar margenoot+ hem die clarck ende waert in hem selven seer confuus. Ende want dese lieve vader dus oetmoedelic ende sympelic wanderde, soe was daer een persoen, die dachte: hij wolde hem sine vyckerie ontnemen mit loesheit. Want hij meende: here Florens en solde hem selven niet vele connen weeren, ende daer en solde niement wesen, die voer hem spreke. Op desen hape sprack hij here Florens an van der vyckerie. Doe antwoerde hij hem oetmoedelick ende sechde: ‘Hebdi daer beter recht toe dan ic, soe hoelt sij in den name ons Heren.’ Als dit die ander guede manne hoerden, die daerbij stonden, verwonderden sij hem toe male seer, dat die guede vader here Florens dat soe suetlic heensatte; ende sij worden seer neeren- (fol. 127r)Ga naar margenoot+ stich ende en wolden gheenssyns lijden, dat hij alsoe solde beroeft werden. Ende sij deden den persoen alsoe ynGa naar voetnoot3), dat hij mit groter confuusien van daer genck. Hij was oec sunderlinge verciert mitter duecht der barmherticheit ende der guedertierenheit ende der | |
[pagina 6]
| |
onderscheidenheitGa naar voetnoot1), soedat niement ongetroest van hem en genck. Het geveel op ene tijt, dat een persoen tot hem quam, die melaetsch was; dese begerde mit hem te spreken. Ende die guede vader voechde hem daer seer mynlic ende guetlic toe. Ende als sij hoer woerde te samen geeyndet hadden, soe genc die melaetsche walgetroest van hem. Ende al verwonderende sijnre wijsheit ende sijnre duechden, die hij in here Florens gemarket hadde, sechde hij tot sinen geselle: ‘Salich is die stadt, (fol. 127v)Ga naar margenoot+ die alsulken man in hoer heeft.’ Doe die weerdige vader meyster Gerijt die Grote sterven solde, doe was hij sorchvoldich, dat dat oetmoedige cleyne kuddeGa naar voetnoot2) Ihesu Christi yo enen gueden hierde weder solden hebben. Ende uytter ordinancien Godes soe satte hij hem here Florens, des hem allen wal genoechde. Als dese weerdige man here Florens dit of(f)ycium ontfangen hadde, soe was hij vlitich mit alre goddiensticheit die bruders te regieren. Ende seer plach hij sij te herden totten duechden, ende sonderlinge tot oetmoediger gehoersemheit ende tot sympelheit ende tot onderlinger mynnen. Oec plach hij den jongen clercskens vake te leeren, hoe dat sij hoere passien solden uytradenGa naar voetnoot3) ende verwinnen. Op ene tijt sechde hij hem:
‘“Een ygelic solde alle (fol. 128r)Ga naar margenoot+ dage opsetten, dat hij sijn leven vuerichlike beteren wolde ende enen | |
[pagina 7]
| |
nyen strijt annemen tegen sine becoringen ende gebreken ende die hem meest moylic weeren sterkeliker die te verwinnen ende hem gewelt te doen om Christus wil; want dat rijke der hemele lijt gewelt, ende die geweldigen grijpen dat. Het is oec nutte ondertijden te hebben enen bescheidenen mensche, die in den wege Godes bevonden is ende dien sine passien ende bangicheiden te apenbaeren ende niet te staen op sijns selves syn, mer liever enen anderen te geloven ende oetmoedelic eens anders raet te ontfangen ende te volgen ende yo sinen oversten gerne te volgen; want dat is ene grote verlichtenisse enen, die nyes bekiert is, ende een guet teyken des geestliken voert- (fol. 128v)Ga naar margenoot+ gancks. Die dan aldus opsettet altoes Gode te dienen ende al sijn leven neernstelic te beteren ende hem van allen sunden willen te hueden, die verdient daer meer mede - ende het is Gode ontfencliker - dan of hij hondert armen voedede ende soedanigen opseet niet en hadde; want die meeste gave, die een mensche Gode offeren mach, dat is een guet ende volcomen wille altosGa naar voetnoot1) Gode te dienen in alle die tijt dat hij levet. Soedanigen mensche die en mach niet quelke sterven, alsoe lange als hij in soedanen opset staet. Ende ist dat hij stervet, hij sal in den staet der salicheit wesen ende sal barmherticheit bij Gode vercrigen, want hij een guet opsat gehadt heeft, ende die guede wille sal hem gerekent werden tot sine verdiens- (fol. 129r)Ga naar margenoot+ te voer volbracht werck, als die heilige pophete Davidt betuycht, seggende: “Heer, als mit enen schilde dijns gueden willen hebstu ons gecroent.”’Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 8]
| |
Dese woerde ende desergelic, die die weerdige vader was den jongen herten inprentende, ontfengen sij mit alre weerdicheit. Ende als sij toe huys quemen, soe weeren sij vlitich hoeren gesellen dit voert te leeren; ya, vele vlitiger weeren sij die leer here Florens ende sijnre bruders ende oec hoer guede vermaninge onderlinge te vercallen ende melkanderen daartoe te harden dan die werlike menschen hoer vlijt doen om vele tijtlix guets te vergaderen of hoer werlike fabelen toe vercallen. Onder desen schoelres waert soe grote dissepline gehoelden, oftet relioseGa naar voetnoot1) cloesterlude hadden geweest, ende dat overmides (fol. 129v)Ga naar margenoot+ die goddienstige insettinge here Florens ende sijnre devoeter bruders. Op ene tijt sat ene van desen schoelres in die schoele ende screef; doe gevelt, dat daer twie ander kynder toe samen worstelden ende treeden desen gueden kynde in sine scrijft ende schoerden hem sijn boeck. Hiervan en waert hij niet gestuert; mer oetmoedelic op sine knyen vallende, baet hij hem verghifnisse, omdat hij hem in den wege geseeten hadde. Het geveel eens, dat ene van hem sach sinen geselle eten een stucsken cruyts sonder noet; doe sechde hij: ‘Ic hadde vele liever, dat dat cruyt in den slijck leege dan dat ic alsoe mijnre gulsicheit solde volgen.’ Op een ander tijt seeten koere twie bij malkanderen in die schole, ende ene vans hem, opsien- (fol. 130r)Ga naar margenoot+ de uyten vynster, sechdeGa naar voetnoot2): ‘Het snijt.’ Doe berijspedeGa naar voetnoot3) hem die ander ende sechde: ‘Dat is een | |
[pagina 9]
| |
ydel woert’ Alsoe goddienstigen zwijgen waert onder desen schoelres gehoelden, dat als die kynder orlof hadden ende sij alte samen ynne weeren, men daer niet eens menschen stemme en hoerde. Mer sij seeten ende studierden of screven, ende weeren vlitich in der leeringe. Here Florens, die weerdige vader, mit alle sinen bruders en weeren niet allene vlitich hem inwert te kieren mer sij ,weeren oec trouwe in hoer hantwerck. Ende here Florens want hij niet wal en konde scriven, soe plach hij te lynien ende te pomsenGa naar voetnoot1), daer hij den bruders seer behulplic mede was. Seelden was hij leedich. Op ene tijt was hij onleedich in die kocken, daer hij den gemeenen bruders in diende. (fol. 130v)Ga naar margenoot+ Doe quam daer ene van sinen nabueren; ende als hij hem onleedich vant in die kocken, soe sechde hij: ‘Lieve here Florens, en kan dit werck anders niement doen? Het weer vele behoerliker, dat ghi u tot gebede geven ende lieten dit enen anderen doen.’ Doe antwoerde hij alte mynlike mit enen vroliken ansichte: ‘Indien dat ic alden bruders in desen werke diene, soe bidden sij alte samen voer my; ende hoer ghebeet is Gode vele genamer ende helpet my beet dan of ic allene bede.’ Al dat dese weerdige vader here Florens mit al sinen bruders arbeyde ende leet om dat rijke der hemele, dat was hem al suete ende licht. Die gename ende Gode gemynde vergaderinge der bruders des eerweerdigen vaders here Florens, vergadert (fol. 131r)Ga naar margenoot+ totten love Godes, bloyde mit groten duechden ende was geciert mit werken hoger verdiensten. Daer waert | |
[pagina 10]
| |
die oetmoedicheit, alre duechden voergancster, versoecht ende geoeffent van den meesten totten minnesten, makende van enen eerschen huyse een paradijs ende oversettende sterflike menschen in hemelschen margaritenGa naar voetnoot1), als levende steene, die in den tempel Godes solden glorificiert werden. Daer bloyde die gehoersemheit, die moder der duechden ende een licht der bescheidenheit, onder soe grote discipline, dattet die alremeeste wijsheit scheen te wesen sonder marren gehoersem te wesen, ende ontsichlic quaet scheent verbij te gaen of niet te doen des oelden raet of dat minneste woert. Daer brande (fol. 131v)Ga naar margenoot+ alsoe die mynne tot Gode ende totten naesten bynnen ende buten, dat die harde herten der sunderen, wanneer sij hoerden die heilige woerde der bruders, vloyende worden tot tranen; ende die daer coelt quemen worden ontsteken mitten brande hoere woerden ende gengen met blijschappen van dan, opsettende hem voertan voer die sunden willen te weeren. Daer blenckede dat wapen des geestliken ridderschaps tegen alle gebreke, ende die olden mitten jongen leerden daer sterkelic te strijden tegen den duvel ende hoer eygen vleisch ende die bedriechnisse der werlt. Daer wederquam der older vader memorye ende die vuerige wanderinge der monnicke van Egipten ten leven, die halfdoet lach in der eerden, ende die staet (fol. 132r)Ga naar margenoot+ der cleriken ende der priesteren is daer weder opgestaen totter regulen der overster volcomenheit na der irster manieren der heiliger kerken. Daer waert gehoert die devote tohardinge of vermaninge der geestliker oefninge, ende onder die dage- | |
[pagina 11]
| |
lixsche pensinge waert daer die overheilige ende drovige passie onses Gesontmakers Ihesu Christi stedelike mit groter begerten wederhaelt ende ederkautGa naar voetnoot1), uyt welker neernstiger gedachtenisse salicheit der zielen plecht te vloyen, die die doetlike beten des serpentes gesont mach maken ende den passionierden moet versachten ende den tragen moet van den eerschen dingen verheeffen totten hemelschen dingen, overmides volginge des Gecruysten. (fol. 132v)Ga naar margenoot+ Als die weerdige vader here Florens marcte, dat die bruders aldus voertgengen in duechden, soe verblijde hij hem seer in den Heiligen Geest, ende mit desen woerden plach hij sij te leeren:
‘Een igelic guet mensche sal hem sunderlinge daertoe pynen, dat hij in alle sinen werken, bewegingen ende seeden hem gelike der gemeente: hetsij in leesen, dat hij niet lansemer noch geringerGa naar voetnoot2) en leese, ofte hetsij in eten, dat hij niet sunderlinge en sitte noch lansemer noch geringer en ete dan die anderen; ende alsoe voert in allen anderen dingen.’
Vake sechde hij tot sinen discipulen:
‘“Hoe wal is u ende hoe seekerlic stae ghi, dat ghi aldus moget leven onder gehoersemheit! Die ynicheit wort verlaren uyt alte grote haesticheit ofte drijfticheit in den arbeit; daerom (fol. 133r)Ga naar margenoot+ solde een mensche nouwe toesien, dat hi alle dinge dede mit ynicheit ende niet uyt gewonten. | |
[pagina 12]
| |
Een mensche solde sine meninge apenbaeren mit corten slichtenGa naar voetnoot1) woerden ende en solde niet vele woerde teffensche spreken; mer vake solde hij ophoelden, ende sien oftet oec nutte gespraken weer ende oftet oec deegenen diende, diet hoerde. Alsoe vake als een mensche spreket mitten luden, soe sal hij hem pynen, dat hij hem inprente oetmoedicheit. Onder den arbeit soe mach een mensche denken van der sake des arbeits, ende vake suchten ende bidden, ende sunderlinge hem selven te oefnen tot goddiensticheit in stediger gehoechnisse Godes; ende hoe hij dat bet duet, hoe sijn werck Gode ontfancliker is, ende soe veel te trouweliker duet hij (fol. 133v)Ga naar margenoot+ sijn werck. Een mensche solde hem billix veroetmoedigen onder alle bekierde menschen, hoe cortlic sij oec bekiert weeren. Want wat mach een mensche weten, hoe grote gracie hem dan God gevet als hij in sijn herte comet, of hoe groten casteel hij daer tymmert, of hoe vake dat hij mit hem werscapet, ofte hoedanich hij sij in den gelove, hape ende mynne, al schijnt hij van buten ontbonden te wesen! Wi sullen onsen naesten anmerken, niet dat hij suverlic of rijc is of diergelijc, mer als die verloest ende besprenget is mitten blode Christi, want onse Here sijn alrecoestelixte bloet niet uytgestort en heeft voer dat snode licham, mer sunderlinge voer die edele ziele. Gheen dinck en maket den menschen alsoe vreedsem als dat, dat hij nietGa naar voetnoot2) en doe uyt hem (fol. 134r)Ga naar margenoot+ selven, mer dat hij alle dinck doe mit rade ende guetduncken gueder menschen. | |
[pagina 13]
| |
Een mensche sal oetmoedelike clagen sine schult, niet ynt gemeen seggende: “Ic bijn hoverdich of gulsich of diergelyc.” Mer bijsunderlinge sal hij seggen, waerin of in wat manieren dat hij hoverdich is. Ende dit sal hij doen in alsulker meninge, opdat ander lude weten sollen hoedanich dat hij is, opdat sij voer hem bidden ende hem niet guet en achten. Ende voelde een mensche in deser belijngeGa naar voetnoot1) ydelheit als dat hij daermede den anderen begerde toe behagen, soe segge hij: “Sie, dit doe ic daeromme, opdat ic u behagen moge ende oetmoedich gerekent werde,” ende die hoverdie sal oflaten. Alsoe vele alstu mogeste, (fol. 134v)Ga naar margenoot+ oefene di in gueden gedachten, opdat du overmides der gracien Godes dij ene gewonte makes guede dinge te dencken, soealstu nu bereit biste te dencken ydele ende onnutte dinge. Want soeals die mynne mitter mynnen verwonnen wort, soe wort die gewonte verwonnen mitter gewonten. Ist sake dattu gevoelste beweginge der hoverdien, der ydelre glorien of ander passien, die daer comen uyt der verdorvenre natueren ende uyt becoringe des duvels, ist dattu daerby wakeste ende verwerpste die toe hants, soe en schaden sij di niet, hoe quaet dat sij oec sijn. Mer ist sake dattu denckende daerynne merreste, soe isset quaet; ist sake dat du mit genoechten daerynne merreste, soe ist noch quader. In der byecht segge dine schuit bijsunderlinge: “Aldus (fol. 135r)Ga naar margenoot+ heb ic gedaen of dat heb ik gedaen,” want alsoe schameste dij meer. Ende merke wal, waerynne dine schuit staet, ende dat bedude mit slichten | |
[pagina 14]
| |
woerden, seggende dine sunden mit scheemten ende mit droefheit ende mit enen sterken opsette die sunden te laten. Pyne dijn herte of te kieren van den creatueren ende pyne seer vake mit groter macht dat op te richten tot Gode, denckende, dat hij dij ende alle dine gedachten ende werke bekent, ende den allene salstu pynen te behagen ende te ontsien. Des avents solde een mensche hem selven inwendelike, hertelike ende oetmoedelike ordelen voer den Heren, opdat hij alsoe ontvlien moge den thorne ende dat ordel Godes. Soe wat een mensche duet, hoe guet dattet oec is, voelt hij hem daervan niet oetmoediger, hij sal wetten, dat hi niets niet gewonnen en hevet. Gheen suycte (fol. 135v)Ga naar margenoot+ en is soe zwaer, daer die waere gehoerseme mensche niet gesont van en wort: waerachtige ghehoersemheit maket enen waeren oetmoedigen mensche. Dese dinge maken een reyne herte, alse: diepe andenkinge des doets, vake cortelike ende andachtelike te beden, lesinge of overdenkinge der Heiliger Scriften, niet om wat willen te wetten of om ander onnutte saken. Wanneer yement berispet wort, soe sal hij hem seer hoeden, dat hij niet weder en berispe dengenen, die hem berispet, of oec dengenen, omme welkes wille hij berispet wort. Mer weet hij wat dat weerdich is der berispinge, daer sal hij mede wachten heentGa naar voetnoot1) op een ander tijt, die daer bequame toe is, opdat die ander of hij selven niet ontsteken en werde mit toernicheit of mit (fol. 136r)Ga naar margenoot+ enigen anderen passien. Een guet mensche sal hem seer hoeden voer vele sprekens. Ende al is die hoede overal noet, nochtan | |
[pagina 15]
| |
is sij alremeest noet bij den werliken luden; want seelden spreket een mensche, ten rouwet hem namaels. Du en salste eens anders gebreck niet vertellen, ten sij sake dattet vorderen mach dengenen, dien du dat seggeste, of den anderen, daer du dat van seggeste. Beschuldige enen anderen mit medeliden als mit dinen sieken bruder. Doe dijn werck na der rechter conciencien of reden: tegen die rechte reden en wil niet volgen die dweelende conciencie. Dan is die conciencie guet ende dine reden recht, wanneer du niet en doeste dan na der Heiliger Scrift ende du sij verstaeste, alse die heiligen sij bedudet hebben; ende niet en geloefste dinen eygenen hoefde in allen werken, in welken wi anxt heb- (fol. 136v)Ga naar margenoot+ ben Gode te vertoernen. Enter die reden gaet voer die genoechte, ofGa naar voetnoot1) die genoechte gaet voer die reden. Ist dat die genoechte gaet voer die reden, soe doe wi dat werck uyter genoechten mit quader consciencien ende selden uyter reden, al ist sake dat sij daerbij coemt; mer ist sake dat die reden voer die genoechte gaet, soe wort dat werck vakeste gedaen uytter reden ende mit goeder consciencien. Het weer enen geestlaken mensche nutte, dat hij, sijn tijtlike uytwendige onlede dede in een seker tijt, daertoe geschicket of gepasset, ende hij weder genge tot die geestlike oefninge, alse vergeten dat hij yet gedaen hadde. Ic meyne, dat die bewegingen ende gedachten, die invallen in onsen herten, niet en sijn in onser macht; mer nochtan soe hoert ons toe wat guedes in onsen herten te planten, leesende, bee- (fol. 137r)Ga naar margenoot+ dende, edercauwende, totdat die ander beweginge | |
[pagina 16]
| |
van desen verwonnen nedervalle(n) ende overmides der gracien Godes oflaten. Vlie ongelike personen, waer du mogeste, tensij dat di daertoe dwinge grote noetsake. Gheenssyns en salstu sonderlinge geselschap hebben mit enigen ongeliken personen. Dan soe hevet die passie des thoernes of der ydelre glorien of der gulsicheit heerschappie in di, wanneer du van buten werkeste na der selver passien in woerden of in werken of in teykenen. Ist sake dattu beschuldicht werdest van eniger sunde, tehants slae mede toe ende vestige dat, ende nederdrucke di in die selve sunde; ende alsoe werdestu twiegeslagen. Niet heymelics en hoeldee in dijnre consciencien, dattu niet en apenbaers. Die cranken en sullen niet ordelen die werke der oversten, (fol. 137v)Ga naar margenoot+ want sij vake bedragen werden. En wil niet beniden, dat een ander heiliger is dan du of dat hij meer voertgaet of dat hij meerre geruchte hevet of dat men guet van hem secht ende niet van di. Sie of marcke in al dinen werken, waeromme du dat doeste of wat di daertoe beweget. Altoes vlie die werke, daer eer anhanget of daer du ydele glorie van crigen mogeste, ist sake dat sie een ander soe wal doen mach als ghi. Mynne ende verhoge dat werck, dat op een ander steede ende overmides enen anderen mensche walgedaen mach werden, meer dan of du dat selven gedaen haddeste. Mynne alle bekierde menschen allijkeGa naar voetnoot1) seer in Gode, alsoe wal die veer sijn alse die bij di sijn, die du geleert of ingeset hebste. Wanneer du een oetmoedich ende snode werck | |
[pagina 17]
| |
doeste in tegenwoerdicheit der menschen, dan en wil niet lachen; want ist (fol. 138r)Ga naar margenoot+ dattu lacheste, so verhoverdichste dij, recht of dat werck di niet toe en hoerde. En wil mitten jongen niet smekelic of vleischelic spreken; mer alst noet is, soe spreke mit hem nutlic ende rijplic. En onderwinde di van genen dingenGa naar voetnoot1), daer eer of ydel lof anhanget; mer angae sekerlic dat werck Godes, daer du gheen gemack van en haepste, mer smelicheitGa naar voetnoot2) ende verwitinge. Leer verstaen dat salve dattu biddeste: alsoe sullen uytgedreven werden ydele gedachten.”’
Mit aldusdaniger zueter leer plach die weerdige vader sine discipulen toe leeren ende in den rechten weech der duechden te wijsen. Als sij onderlinge toe samen colazie hadden in hoers paters camer, soe plegen die weerdige manne neder te sitten op die eerde, alsoftet kynder hadden geweest. Ende dan weeren sij soe rechte (fol. 138v)Ga naar margenoot+ mynlic ondereen ende toehardende die ene den anderen tot een stervende leven. Och, die die devote callinge hadde moghen hoeren ende hoer eerbaer zeden gemarket, hem solde geducht hebben, dat hij ny alsulke menschen gesien en had: soe devoet ende vuerich weeren sij in der mynnen Godes. Des margens als sij hoer getijde geleesen hadden, pleghen sij die kerke te vandenGa naar voetnoot3), ende onder die mysse offerden sij die irste vrucht hoers mondes Gode | |
[pagina 18]
| |
ende die inwendige suchttinge hoers herten. Die pure hande ende die oghen hoers herten mit nedergeslagenen lichame boerden sij op ten hemele, mit hoer gebedekens ende tranen God suekende hem te versuenen overmides die alreweerdichste offerhande des heiligen altaers. Ende die heilige gehoersemheit voer die hoechste regel hoeldende, pynden sij hem selven (fol. 139r)Ga naar margenoot+ mit al hoeren crachten te verwinnen ende hoer passien weder te staen, ende die berueringen hoers selves wille te breken, biddende oec vuerichlike, dat sij eernstelike van hoeren gebreken ende versumenissen berispet worden. Hierom was grote gracie ende waere devocie in hem, ende vele menschen stichtichden sij mit woerden ende mit exempele. Sij weeren levende onder die werlike menschen, mer van den werliken leven en hadden sij niet noch van werliken saken of dingen en schenen sij niet te achten. Want toe huys rustelic blivende, geven sij oren vlijt sorchvoldelic toe scriven die heilige buecke. Ende die heilige lexcen ende die devote pensingen stedeliken anstaende, plegen sij in der tijt des arbeits om solaes tot vuerigen corten gebedekens hoer toeloep te hebben. Ende lijdsemlic verdragende die bespottinge werliker menschen, brachten (fol. 139v)Ga naar margenoot+ sij vele menschen tot versmanissen der werlt. Ende die te voeren sij versmaden ende meenden hoer leven te wesen sonder eere ende alse sotheit, achterna tot Gode gekiert ende ondervindende die gracie hoerre ynicheit, hebben sij sie apelike belijt overmides dwange der consciencie waere knechten ende vrende Godes te wesen. Ende hieromme vele manne ende vrouwen, achterlatende werliken voerspoet, sijn bekiert totten Heren; ende | |
[pagina 19]
| |
anhangende den raden des gemynden vaders here Florens, hebben sij gehoelden die gebode des Heren, ende hebben anden armen clarken mit Karsteliker devocien die werke der barmherticheit bewesen. Deser groter ende heiliger vergaderinge irste insetter ende geestelike regierre is geweest die weerdige vader here Florens, een man, geciert mit deuchden, vervult mit godliker wijsheit ende verstant in die bekennisse (fol. 140r)Ga naar margenoot+ Christi. In den gesichte ende in hoeren was hij rechtverdich ende alre menschen ogen was hij ontfenclic, als een waer dienre Godes ende der heiliger kerken alredevoetste eere, wees alrezuetste name ende geruchte tot die overste lande opgecomen was Dese heilige man, oetmoedelike navolgende mit sinen priesters ende darken die forme des heiligen apostoliken levens, éen herte ende éne ziele hebbende in Gode, weeren als lichten des hemels ynt middel der scharen, die dese veroeldeGa naar voetnoot1) werlt lichtende weeren. Ende als die guede vader here Florens marcte den voertganck sijnre brudere, soe verblijde hij hem seer in den Heren. Hem en gebrack oec niet die vaderlike rode; want van vele abstenencien waert hij geslagen in den licham, soedat sijn cranke licham niet en vermoechte te (fol. 140v)Ga naar margenoot+ volgen die vuericheit sijns geestes. En de als hij vaste in siecten ende in quellingen was, soe plach hij dicwijle van den devoten bruderen ende susteren oetmoedelic te begeren, dat sij voer hem bidden solden, dat hem onse lieve Here lijdsemheid wolde geven ende oec noch ene wijle spaeren, wert hem behagelic. Mer dat en begerde hij niet soe seer voer hem als om enen anderen te | |
[pagina 20]
| |
vorderen, want hij voer hem meer begerde ontbunden te wesen ende te wesen mit Christo. Ende als sine siecte vaste wies, soe waert sij ten leesten soe groet, dattet anders niet en scheen dan dat hij sterven moste, waerom die devote bruders ende susteren seer bedruct weeren. Doe geveelt op enen Paschenacht, dat hem dochte, dat hij bij hem sach staen twie engelen. Ende die ene had een zweert in sijn hant, ende scheen of hij hem daermede slaen (fol. 141r)Ga naar margenoot+ solde. Doe riep die ander engel: ‘En slae niet, want dese en sal noch niet sterven.’ Ende als hij ontwaecte, soe voelde hij hem beet dan hij gedaen had, ende hi sechde totten bruder, die hem diende: ‘Maket wy wat toe eten, want ic bijn daer beet an.’ Hierna levede hij noch ene guede wijle, mer al sijn leven was ene quellinge. Ende hi was alsoe rechte lijdsem ende handelicGa naar voetnoot1) in sijnre siecten, soedat hem seer genoechlic was te dienen. Ten leesten alst den eynde sijns levens nacte, liet hij die bruders tot hem comen, ende mit soe groter oetmoedicheit belide hij sijn ontbliven ende badt verghiffenisse, dat hij sij allegader seer dede screien. Doe men hem dat heilige sacrament brachte, doe sechde hij mit gevoelden handen ende mit vele tranen: ‘Mijn Heer, mijn God, vergefdet my, dat ic u dicke alsoe onreverencelic gehandelt hebbe!’ Hieruyt worden diegene seer bewecht, (fol. 141v)Ga naar margenoot+ die daerbij stonden, ende sunderlinge een canonick; die waert alte seer screiende, ende sechde: ‘Wat sal ic, arme sunder, seggen, die mijnen God soe dicke onweerdelic gehandelt heb, nu hem dese heilige man aldus oetmoedelic beschuldiget?’ | |
[pagina 21]
| |
Hierna voer hij salichlic totten Heren op onser Vrouwen avent, doe hoer die engel die baetschap brachteGa naar voetnoot1). Ende hij is begraven mit groter weerdicheit in sante Lebuinus karke voer dat altaer sijnre vickerien sante Pauwels ynt jaer ons Heren m cccc.Ga naar margenoot+ Doe men desen heiligen man te grave droech, soe was daer een guet eerbaer borgher, die sechde uyt devoecien ende reverencien, die hij tot hem hadde: ‘Of sante LebuinusGa naar voetnoot2) een heilige is, dat en weet ic niet’ - mer hij gelovedes -; ‘mer waerlike weet ic, dat dese man een heilich confessoer Godes is.’ |
|