Eer-Dicht, Over het Houwelijck vande Heer, Johannes Leusden Doctor inde Philosophie, Professor vande H. Tael, ende tegenwoordigh Rector Magnisicus inde Academie tot Utrecht Bruydegom, Ende de Eeerbare Joffrouw, Elisabeth vander Niepoort, Bruydt. Vereenight den 7. van Maij 1661.
ALl'die u besig hout met sorg van sware saken,
Die voor de Kerck, die voor den Staet
De sorgh, en last ter herten gaet,
Die voor u selfs, die voor 't gemeen gewent te waken,
Het stuer in handt hebt nacht en dach;
Op dat een ander rusten mach,
Breeckt af, om u met ons een weynigh te vermaecken.
Al watter, dach en nacht, de neus heeft in de boecken,
Om by de schemeringhe lamp,
Om inde smoeck van keersse-damp
Het binneste geheym van wetenschap te soecken,
Ontlast u van den arbeydt wat,
Die u soo moede maeckt en mat,
Com voor den dach uyt de vernufte kamer-hoecken.
[Folio A4v]
[fol. A4v]
Com, slae de handen aen, om croon, en crans te vlechten.
Soeck puyck van bloemen uyt en cruyd,
Dat vreught, en soete jeught beduyd,
Om aende stijlen van een bruylofs-bed te hechten.
Elck thoon hier sijne schrandren geest,
Om te vereeren dese feest,
Om dese Ledecant op 't cierlijckst' toe te rechten.
Den Hemel goedt gevonden heeft het braefste paer te voegen,
Dat tusschen Rhijn, en Vecht verscheen:
Dus alle maeckt u op de been,
Om Godt te bidden, dat haer altijdt mach genoegen: