Lente-bloemtjes geworpen in de schoot van aangename juffers
(1682)–Anoniem Lente-bloemtjes geworpen in de schoot van aangename juffers– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Gy hingt my aan den hals met minnelijk verlangen,
Gy drukte selv' mijn hand op uw verliefde borst
Gy bleeft gelijk de klim om mijne leden hangen,
En 'k leste in uw arm mijn kuysse minnedorst
Gy woud (spraakt gy) mijn min met weder min betalen
g'Had alles over voor soo wellekomen gast,
Gelijck de mosseltjes aen krabhooft, en om palen,
Soo kleefde toen mijn mond op uwe lipjes vast.
Soo lang de wolf het vee sal leggen list, en lagen,
En men het ruyssen hoor der golven aan de strand,
Soo lang de Son int Oost sal klimmen op sijn wagen
Swoert gy dat duren soud' uw suyv're minnebrand.
De swaluw mogt veel eer haer wederkomst niet weten.
En 't nat van Rijn, of Maas na haren oorspronk gaan,
Als gy O Roosemond oyt mijner soudt vergeten,
| |
[pagina 17]
| |
Nu durft gy evenwel dit in de wind heen slaan
Maar denkt soo edel bloed oock leeft in mijne a'ren
Dat nog uw minlijk oog, nog uw boetvaardigheyt
Het onweer van mijn spijt sal kunnen doen bedaren,
Is eenmaal tegens uw het vonnis daar toe leyt
Gy die my nu versmaat sult dan nog eens betreuren
Verlies van sulken min, als mijn misbruykt gedult
Zal weigeren het geen uw voormaels mogt gebeuren,
Zoo dra de Kerfstok van mijn lijden sy vervult.
|
|