De Leiegouw. Jaargang 16
(1974)– [tijdschrift] Leiegouw, De–
[pagina 375]
| |
MededelingenHet Archief van de ‘Emulatie’ in KortrijkDe ‘Société médicale d'Emulation de Courtrai’ werd gesticht op 13 januari 1862. Het archief, dat op 4 april 1974 aan het Rijksarchief Kortrijk door ondergetekende werd toevertrouwdGa naar voetnoot(1), bestaat uit een reeks verslagen van de mededelingen die van 1864 tot 1905 op de vergaderingen werden voorgedragen en waarvan slechts enkele ontbreken. Er zijn in totaal 288 stukken, van 4 tot 24 bladzijden in octavo gekopieerd handschrift. Gedurende vermelde periode hadden de vergaderingen zeer regelmatig plaats en verschenen de verslagen steeds in dezelfde vorm. Volgens de statuten moest om de twee maand vergaderd worden. De aanwezigheid van de leden was verplicht. Ongemotiveerde afwezigheid werd beboet. Er waren ook korresponderende leden. De ‘Emulatie’ hield zich vooral bezig met geneeskundige studie, deontologische en professionele problemen. Een onderwerp van medische aktualiteit werd door een lid voorgedragen en in een volgende vergadering werd, door een ander lid, de kritiek van het werk gemaakt. Elk lid was tot aktieve medewerking verplicht en zijn opname als lid moest door het voordragen van een persoonlijk werk voorafgegaan worden. Deze laatste voorwaarde werd echter, bij het vernieuwen van de statuten in 1886, afgeschaft. De aktieve medewerking bleef een verplichting. De reden van bestaan van de ‘Emulatie’ was dus het up to date houden van de vakkennis van de practici door eigen werk. Door deze reeks verslagen volgt men de ontwikkeling van de geneeskunde in een periode waar de vooruitgang belangrijk was. Zo volgt men de invloed van Virchow, Brown-Sequard, Pasteur, Koch enz. | |
[pagina 376]
| |
Onder de aktiefste leden noemen we slechts: Emile Van Ruymbeke eerste voorzitter, Louis De Craene, eerste sekretaris-penningmeester, Isidoor en Louis De Ridder, Lagae, Tillieux, Wallaert, Auguste Peel vader en zoon, Paul De Craene, Emile Lauwers senior met zeer talrijke mededelingen en bijdragen, Depla, Bourgeois, Ghyoot, Vandenberghe, Valcke, Peeters, enz. Bepaalde initiatieven werden door de vereniging geldelijk gesteund, zoals het werk van Prof. Denys in Leuven, die zich inspande om het antidifterisch serum te bereiden. Weldra kon hij het ter beschikking stellen van de Kortrijkse dokters en kwam er zelfs een voordracht over geven. We vermelden ook de Palfijnaktie, toen de ‘Emulatie’ het initiatief nam voor de herdenking van Jan Palfijn. Ze schreef een prijs uit voor een biografisch werk over Palfijn. Hij werd echter niet toegekend, aangezien de ingezonden werken onvoldoende werden geacht. Het volgend jaar ijverde men voor de oprichting van een standbeeld van Palfijn, waarvoor de ‘Emulatie’ en ook de stad toelagen verleenden. Het standbeeld, werk van beeldhouwer Vinçotte, werd feestelijk onthuld in 1889. In 1911 werd de ‘Emulatie’, met vernieuwde statuten, een erkende beroepsvereniging, aangesloten bij het Belgisch Geneesherenverbond. Dit laatste was gesticht op initiatief van de verenigingen van Kortrijk en Aalst. In 1936 werd de 75ste verjaardag gevierd. Professor Ide roemde er in een voordracht de nieuwe Anglo-Saksische metode van de dubbel-blindproef die, naar zijn mening, de enige was om de waarde van een geneesmiddel te testen, waardoor hij blijk gaf van wetenschappelijk inzicht. De sekretaris, Dr. Peeters, beklaagde zich erover dat het oude archief van de ‘Emulatie’, na onder de oorlog 14-18 in de kelders van Generale Bankmaatschappij te zijn ondergebracht, thans zoek was geraakt. Hij ruste in vrede, het archief is veilig. Deze oudste geneeskundige vereniging van het land werd statutair ontbonden op 27-2-64, kort na de plechtige viering van haar honderdjarig bestaan, waarbij Professor Hoet als voordrachtgever was opgetreden, en vervangen door de Vereniging van Kortrijkse Geneesheren. De reden van dit afschaffen was het overwegend franstalige verleden van de ‘Emulatie’, dat niet vrij was gebleven van een zekere anti-Vlaamse aktie, waardoor ze niet meer alle geneesheren kon aanspreken. Men kan de gegrondheid van deze reden in twijfel trekken, aangezien de ommekeer op taalgebied toch geleidelijk en ten slotte toch volledig was gebeurd en een vereniging slechts datgene kan zijn wat haar aktieve leden ervan maken. Maar een andere, meer gegronde reden tot ontbinding was, dat de ‘Emulatie’, die een nascholing van de geneesheren door eigen werk nastreefde, door de versnelde | |
[pagina 377]
| |
evolutie van de geneeskunde niet meer in staat was haar statutaire opdracht te vervullen. Een nauwer kontakt met de universiteiten zou voortaan het middel zijn om de dokters in staat te stellen hun vakkennis bij te houden. Deze taak werd door de nieuwe vereniging opgenomen.
A. Van Dorpe. | |
Was de Volkstaal omstreeks 1800 verwaarloosd?Ga naar voetnoot(*)Wie op het einde van de 18de eeuw in West-Vlaanderen leerde schrijven, deed het rechtstreeks of onrechtstreeks aan de hand van de ‘Nieuwe Nederduytsche Spraek-konst’, door de Antwerpenaar Jan Des Roches in 1761 uitgegeven. Eerst jaren later vindt men zijn spellingstelsel bijna algemeen toegepast in het Zuiden en pas in 1864 door dat van De Vries en te Winkel vervangen. In de spelling-Des Roches uitgebeeld, ook wel volgens oudere recepten uitgedrukt, zijpelt de volkstaal door de dam van de Franse tijd. In het Noorden daarentegen heeft de ‘Bataafse Republiek’ de Siegenbeekspelling ingevoerd, die vanaf 1815 de officiële mededingster van het Des Roches-stelsel, ten minste voor enkele jaren, wordt. De geschriften uit het einde van de 18de eeuw zijn van de hand van mensen die onder het Oostenrijkse bewind de pen hebben leren hanteren. Zij zijn sterk dialektisch getint en weerspiegelen trouw een tijd van ontreddering, maar verdienen allerminst de ongenadige kritiek van een beter geschoolde generatie. Dit willen wij aantonen aan de hand van officiële stukken omstreeks 1795 geschreven, uit de kroniek van Filleul en de aantekeningen van Goethals-Vercruysse, beide overwegend na 1800 ontstaan. Jakob Vercruysse werd in 1759 in Kortrijk geboren, studeerde er aan het Jezuïetenkollege, vanaf 1773 Keizerlijk Kollege geworden, en later aan de Universiteit te Leuven. Filleul was zestien jaar jonger, maar kan tamelijk vroeg zijn kroniek geschreven hebben; Goethals, wiens bedrijvigheid als geschiedschrijver wel vóór 1796 begint, maar vooral na 1810 te plaatsen is, putte herhaaldelijk uit zijn kroniek. Vooraleer een paar doorlopende teksten aan te halen, past het te wijzen op twee trekken van de geschriften rond 1800, nl. het traditionele en het | |
[pagina 378]
| |
schoolse. De taal volgt een ononderbroken lijn door de eeuwen heen: de overlevering gebeurt even goed via de schrijftaal als via de spreektaal. Zo blijven er woorden en wendingen die nooit meer op de tongen komen of er zelfs nooit op kwamen, als archaïsmen en als artificiële konventionele vormen in de teksten steken. Aldus: ‘herberghe gestaen en gelegen ten voorhoofde op de plaetse in pachte gebruyckt by Joannes de gezelle’ (Wezerij Buyten A-L, 1792-95, Dess. 7 vo); ‘hun gerechtige portie ingevolge den naerschreven contracte van hauwelyck (Wez. Buyten A-L, 1792-95 Dess. 6 vo en 7 ro); ‘alle de goederen soo meuble als immeuble active baeten & passive lasten gebleven ende bevonden ten poorterl(ycken) sterfhuyse van w(ylen)t anne marie van de putte fa adriaen’ († 23-2-1791 - Wez. Buyten A.L. Kortr. - Buiten 1 ro); ‘twee weesen ter causen hunder minderjarigheyt bevoogt te worden vande vaderlycke syde met...’ (Wez. Buyten A-L, 1792-95, Dess. 6 ro en 7 vo); ‘de franschen zijn in den naer-middag vertrokken naer walle...’ (Filleul bl. 540, 29-10-1798); ‘hadden te vooren een resolutie genomen aldus niet meer te compareeren’ (G.V. 70 bl. 285 - 3-6-1804); ‘te schande gestelt worden’ (G.V. Cod. 440, stuk ‘Pro aris et focis’ auteur?); ‘op pene dat...’ (zelfde bron); ‘want dunke er al veel voor mij geweest hebben die...’ (G.V. Verz. Aent. 1796; het moderne dialekt geeft ‘tiennke mie’, wat zeker niet nieuw klinkt); ‘ten bywezen van de Commissarissen’ (G.V. Aent. 61 bl. 149; 1 en 2-7-1782). Dat de schoolse vormen betrekkelijk talrijk zijn, moge blijken uit de voorbeelden: ‘werkluyden’ (F. bl. 540 - 29-10-1798) is allerminst een volkse vorm; het moderne K. luidt ‘wêrkmiennsken’; ‘lieden’ leeft echter voort in ‘wulder’ ‘ulder’, ‘zulder’; ‘de gilde der schermenaers’ (F. bl. 607 - 28-111802; wel is er een dialektvorm ‘skaermerêrs’ aanvaardbaar naast het huidige ‘skaermer’, vgl. ‘varwerêre’, ‘skilderêre’); ‘de koorenmerkt’ tegenover een regel erboven ‘de markt’ (bl. 647 - 15-8-1806); ‘de geweezen capelle’ (F. bl. 632 - 2-2-1805; de gewesttaal kent ‘verwezen’); ‘stalenboghisten, handboghisten, kruysbroeders, vrede-minnaers (F. bl. 1424, 1824, vgl. ‘barbaristen’ doch de ‘vrede-minnaers’ klinkt allerminst volks). Bedoeld worden door ‘stalenbogisten’ (ook G.V. Aent. 77 bl. 304 - 20-8-1816) ‘die van de Confrerie van St Jooris gezeyd stalen boge’ (G.V. Aent. 70 bl. 285 - 3-6-1804); vgl. ‘die van de politie, vergezeldschapt van een Garde champetre’ (G.V. Aent. 77 bl. 263 - 23-5-1816); in de Mnl. teksten vindt men geregeld ‘die van ghendt’. ‘De aennemers waeren Hollanders’ (G.V. Aent. 77 bl. 278; 10-6-1816; nu K. vorm ‘anterpreneur’, zelfs met satellietvormen als ‘anterno’ Fr. ‘lanterneau’, en met verkeerde vertaling ‘ondernemer’); ‘op een voorsigtige en onbeschuldigbaere wys aen een-iegelyk’ (G.V. Cod. 440; stuk ‘Pro aris et focis’); ‘syne medevaderlanders’ (zelfde bron);‘pu- | |
[pagina 379]
| |
blykelyk aenbesteed de Leveringe van 6 Milioenen Bricquen’ (G.V. Aent. bl. 278; 10-6-1816); maar bij Filleul (bl. 667 25-5-1808) ‘publijk verkogt’; ‘den eersten prijs der schilderkonst’ (F. bl. 1424; 8-12-1824); ‘liefhebbers van alle konsten’ (zelfde bron); ‘een logtbal laten opgaen’ (G.V. bl. 304 - 20-8-1816); ‘welke zeer nuttig tot myn oogmerk waeren’ (G.V. bl. 304; 20-8-1816). Soms klinken dergelijke vormen vals, b.v. ‘de vernietinge der verkoop’ (F. bl. 632; 2-2-1805); ‘hun plegt-gewaed’ en ‘den omhael’ i.p.v. ‘plechtig’ en ‘omhaling’ (G.V. Aent. 77, bl. 112 - 28-6-1815); ‘verzelden de Civile overheden’ (G.V. Aent. 70, bl. 95 - 24-9-1803); ‘hy behandigde hem (= de ring) aen myn vrouwe’ (G.V. Aent. 77, bl. 314 - 26-9-1816); ‘ingeval van nalating’ (= nalatigheid) (G.V. Aent., bl. 263 - 23(?)-5-1816). Zeer talrijk zijn de gewestelijke woorden en uitdrukkingen: ‘de gonne die ter zyden ofte achter gingen’ (bl. 647, 15-8-1806); ‘een zeer leegen prijs’ (F. bl. 667; 25-5-1808); ‘het egt afbeeldzel’ (G.V. Aent. 77, bl. 314 - 26-9-1816), ‘het muzyk was alderscoonst’ (G.V. Aent. 77, bl. 112 - 28-6-1815); vgl. ‘oolderillegen’, ‘oolderzielen’; ‘de traillen van de vierschaere’ (F. bl. 667 - 25-5-1808); nu ‘de trooldzjen’ vgl. ‘mooldzje’, ‘medooldzje’ enz.; ‘waer zy den gekroonden afwagtenden’ (F. bl. 1424; 8-12-1824 - vgl. mod. dialekt ‘ovwachtegen’). Een paar doorlopende teksten zullen deze beschouwingen toelichten. Ziehier wat Filleul schrijft onder de datum 29-10-1798: ‘s'morgens als de metsers, en andere werkluyden, passéerende daer de moorden gebeurt waeren, vonden (zij) eenen man daer in zijn bloed versmoort, en hoorden van eenige gebeurs, die dit gerugt gehoort hadden bij nagte, maer vermits niemand zijn keêrseligt durfde toonen nog van hunne plaetse verroeren, wisten niet wat er gebeurt was. zij zijn in de stokerije gegaen, dewijl het nog duijster was, en hebben die twee persoonen nog léevende gevonden, maer den zoon van de stokerije, naer dat zij hem opgeregt hebben, is hij seffens gestorven, den anderen die in zijn bedde lag, héeft blijven léeven tot ontrent den middag. De soldaeten hadden hem alles afgenomen en zijn met den buijt naer stadt gekomen. De franschen zijn in den naer-middag vertrokken naer walle, en hebben de klokke van de Capelle medegebrogt’. Wat volgt is van de hand van Jakob Goethals-Vercruysse onder de datum 7-7-1817 (bl. 124) ‘... den koning na 't eynde der Maeltijd uytkomende passeerde door twee rangs der Borgerie, eenen die in den slag van Waterloo gequetst was geweest, heeft den koning aengesproken en gezeyd (dat hij) een verzoek schrift ingediend had om wat vermeerdering van Pensioen te bekomen. Zyn Majesteyt in de ander kamer komende, zeyde dat hy nog | |
[pagina 380]
| |
indachtig was dat wanneer hy over drie jaren alhier zyn eerste intrede gedaen had, een Poët eenen Lofdigt hadde uytgegalmt. Hofman wierd aenstonts gezogt, en hy heeft een korte Lofreden uytgesproken.’ Indien wij een dertigtal jaren terugkeren, vinden wij o.m. korte tijd vóór de Brabantse Omwenteling een tekst in verband met het vaderlands Comité te Kortrijk: ‘Actum de 25 9 bre 1789. Ten voornoemden dage heeft d'heer Goethals Bethune aen D'heeren President, onder president ende adjointen van het Comité general, voorgestelt van wegen het Comité patriotique, dat de mannen in solde aenveerd tot verdedinge (sic) dezer Stad, zouden geplaetst worden in de achter Casernen onder de halle, ten eijnde het goed order onder de zelve te behouden ende beletten, dat zy hun in de herberge begeven’ (G.V. Cod. 440, bl. 4, schrijver onbekend). Voorbeelden geven van een meer ingewikkelde, zelfs verwarde administratieve taal uit die tijd ware overbodig (zie desn. zelfde bron dl. 22). De gewestelijke noot klinkt het best door in een boedelbeschrijving uit de Wezerij (Reg. Buyten A.L., 1792-95, Cortryck buyten 7 ro): ‘Item over de meubelen en de huyscatheylen bestaende te weten inde kuecken in (sic) hangel, brandeltanghe, vierschuppe, twee blaespyppen, hanghysere, potysere, rooster, solferback, bansdoze, hespe, schauwkleet, bessems, koperen, galeyen, steenen, aerdenen, tinnenwerck, kaffekanne, thebosse, kaffedose, onse Live vrauwe Beeld en Crucifix, glaesen, messen, Lanteerne, orlogie met kasse, boothalam, trekmes, sixem, spickelboord, oudt Iserwerck, tafels, stoelen, bancken, met verscheyde ander kleinigheden, breeder vervat by de minute opneminghe vanden voornomden deelsman foulon die al t'selve t'saemen gepresen heef ter somme van 132 [pond] 16 [schellingen] o.’ Zeker steeg de verwaarlozing en bestrijding van de volkstaal ten top vanaf zo wat 1795, maar het merendeel van hen die onder het Oostenrijks bewind op school waren geweest, bleven in stilte een sterk gewestelijk getint, wat houterig, maar met liefde neergepend Vlaams schrijven. Wat meer is, een Goethals-Vercruysse, uit een franssprekend milieu herkomstig, een vooraanstaand geleerde, schrijft tot onze verwondering in een Franse brief toch een paar fouten; maar, wat meer verrassend mag heten, hij is de eerste die de slag der Gulden Sporen ernstig bestudeert, terwijl hij zijn reusachtig en nooit uitgegeven historisch werk in de taal van het volk dat hij verheerlijkt, geduldig opbouwt.
† J. Soete. |
|