De Leiegouw. Jaargang 16
(1974)– [tijdschrift] Leiegouw, De–
[pagina 361]
| |
Het ‘zottebollespel’ in Kortrijk en omgevingNog in enkele oude volkscafés in Kortrijk, Harelbeke, Deerlijk, Kuurne en ook in Zwevegem, valt het op, dat in de vloer glimmende, afgesleten koperen schroeven of nagels, kleine putjes of houten tapjes, in een kringetje aangebracht, te zien zijn. Dit zijn de nog resterende getuigen van één der meest beoefende vormen van volksvermaak, die het Kortrijkse deze eeuw nog heeft gekend. Dit voor onze stad en enkele gemeenten uit de omgeving zo typische caféspel werd naar ons weten slechts in enkele streken van Oost- en West-Vlaanderen beoefend. Van der LindenGa naar voetnoot(1) vermeldt als bekende centra van dit bolspel buiten de genoemde gemeenten van het Kortrijkse, alleen nog Veurne in onze provincie, en als Oostvlaamse centra: Deinze, Eksaarde en Moerbeke-Waas, De Klinge, Haasdonk, Kemzeke, Nieuwkerke, Sint-Gillis, Vrasene, Moerzeke, Hamme, Stekene en ook in Zeeuws-Vlaanderen nog enkele lokaliteiten. Alleen in het Kortrijkse kent men het onder de naam ‘Zottebolle’. In Harelbeke noemt men het ook wel eens de ‘kegelbolle’ en in Oost-Vlaanderen spreekt men van de ‘pierbol’. In principe is dit overal hetzelfde kegelspel, hoewel er in deze diverse gemeenten en streken toch een duidelijk verschil in de speelwijze bestaat. De ‘zottebolle’, in Kortrijk ook wel eens ‘vloerbolle’ geheten’Ga naar voetnoot(2), heeft de vorm van een halve bol. Wat het gewicht betreft, had men zware bollen en lichte bollen. In het reglement van de Zottebolleprijskampen voor Kortrijk en omliggende, dat 53 artikels bevat, lezen we: ‘de bolle, uit hout gedraaid zijnde, heeft de vorm van een halve sfeer van omtrent 20 cm diameter. De ronde kant der bolle is totaal effen en de platte | |
[pagina 362]
| |
(boven-) kant is voorzien van inkepingen (gleuven) om het hanteren ervan te vergemakkelijken.’ Terwijl de bol op de hand rustte, gaf de duim in de gleuf een zeker houvast, nodig voor een beheerste worp. Het gewicht van zo'n bol varieerde tussen 1,600 kg. en 1,800 kg. In het ‘zottebollespel’ kwam het erop aan, met de in spiraal kringende bol de kegels, die elk een bepaalde puntenwaarde hadden, omver te duwen. Het aantal kegels speelde geen rol, maar ‘den tel’, d.w.z. de totale puntenwaarde van de neergeslagen kegels. (zie tekening van de opstelling van de kegels met puntenwaarde, te Kortrijk, Harelbeke, Deerlijk en Veurne). In de streek van Zwevegem, Moen, Heestert werd tot vóór het opkomen van de prijskampen ook nog in 't vierkant gebold met 10 kegels. Men kon een ‘groot spel’ bollen, d.i. met 13 kegels of ‘een klein spel’ met 10 kegels. De naam ‘zottebolle’, die alleen het Kortrijkse eraan geeft, komt wellicht van de waggelende beweging die de rollende halve bol vertoont. Anderzijds is er ook een kegel, nl. de verste in het spel, die de naam ‘de zot’ draagt. ![]()
Arthur Lecluyse bij ‘De Jonge Lindebolders’.
In oktober 1952 werd het uitvoerig reglement van de zottebolleprijskampen voor Kortrijk en omliggende een laatste maal bijgewerkt en gepubliceerd. We geven hier slechts de gegevens die kunnen bijdragen tot het vormen van een beter inzicht in spel en speelwijze. Voor wat de kegels zelf betreft, de puntenwaarde en de opstelling, geven artikels 4, 5, 6, 7, 8, en 9 hierin duidelijk inzicht. Art. 4. Twaalf kegels zijn ongeveer 28 cm lang, terwijl de 13de kegel 32 cm meet. De kegels zijn rond. Onderaan hebben ze ongeveer 20 mm diameter, aan de bovenzijde 10 mm. De kegels zijn aan de basis ietwat uitgehold, opdat ze gemakkelijker zouden blijven staan. Ze zijn derwijze gedraaid dat ze bij het op de grond liggen, de bodem op drie plaatsen raken, dit om het rollen te vergemakkelijken. | |
[pagina 363]
| |
Art. 5. Het spel wordt op een effen vloer gespeeld. De kegelplaatsen zijn genummerd van 1 tot en met 12, en 25. De cijfers 1, 2, 3, 25 en 8 vormen één rechte lijn. De grote kegel wordt altijd op de 25 geplaatst, terwijl de andere kegels van plaats verwisselbaar zijn. Art. 6. De 25 vormt het middelpunt van een cirkel van ongeveer 86 cm. diameter, die door de 3 en de 8 loopt. De kegels 4, 5, 6, 7 worden op die cirkellijn links, gezien van aan kegel 8, tussen 3 en 8 op onderling gelijke afstand van elkaar geplaatst, terwijl 9, 10, 11 en 12 rechts op die cirkellijn tussen 8 en 3 op onderling gelijke afstand geplaatst worden, zodat tien kegels, genummerd van 3 tot en met 12, elkaar in klimmende waarde opvolgen in een links draaiende cirkel. De cirkellijn waarvan sprake, hoeft niet noodzakelijk op de vloer afgetekend te worden. Art. 7. Kegel 1, de punt van het spel vormend, staat op 26 cm van de 3, terwijl kegel 2 in het midden tussen 1 en 3 staat. Art. 8. Een grenslijn vertrekkend uit het punt 8, lopend over 9, zwenkt naar achter in halve cirkel, terwijl een andere lijn eveneens vertrekkend uit 8, lopend over 7 eveneens in halve cirkel naar achter zwenkt. De twee lijnen zullen duidelijk afgetekend worden. Het tussen deze twee grenslijnen gelegen gebied, aan de overzijde van de kegelronde, vormt de ruimte waarin de speler alle steun mag nemen. We noemen deze ruimte het ‘boldersgebied’ en ze zal voldoende groot zijn opdat de bolder er gemakkelijk in zou kunnen knielen of hurken. Art. 9. Men zal ervoor zorgen dat er minstens 75 cm afstand is tussen alle kegels en gelijk welk hinderend voorwerp, onroerend bij bestemming. De artikels 17, 18, 19, 25, 26, 31 en 34 bevatten de praktische voorschriften voor het spel zelf. Art. 17. Elke deelnemer heeft het recht vijf naeenvolgende series van ieder drie scheuten te spelen, dus samen vijftien scheuten. Art. 18. Scheuten 1, 2, 3 vormen de eerste serie; 4, 5, 6 vormen de tweede serie; 7, 8, 9 vormen de derde serie; 10, 11, 12 vormen de vierde serie; 13, 14, 15 vormen de vijfde en laatste serie. Art. 19. Men is niet verplicht de drie scheuten van elke serie te bollen, zodat men bepaalde scheuten mag laten wegvallen om een volgende serie te beginen. De deelnemer alléén beslist daarover. Art. 25. De bolder zal naar eigen voorkeur rechts of links bollen en het is hem toegelaten van hand te verwisselen en zelfs voor de scheuten van één | |
[pagina 364]
| |
en dezelfde serie. De hand waarmee men bolt, mag buiten het boldersgebied gehouden worden. ![]()
Resp. puntenwaarde van de kegels bij het zottebollen in Harelbeke, Deerlijk, Veurne en Kortrijk.
Art. 26. Om geldig te zijn moet de bolle in haar loop bij iedere scheut minstens éénmaal de top van het spel (dit is kegel 1) voorbijgaan. Art. 31. Een scheut telt nul, wanneer de bol één of meer kegels omwerpt vóór hij tenminste éénmaal aan de top van het spel is voorbijgerold, zoals boven bepaald. De scheut telt eveneens nul wanneer de bolder of opzettelijk, of onvrijwillig de bol in zijn loop beïnvloedt, of een kegel omwerpt. Art. 34. Telkens als er tien man gebold hebben, zal de bodem geveegd worden. Behalve in onvoorziene gevallen zal men zich tot grondig vegen beperken en niet dweilen of schoonmaken. De kegels behoeven voor de hele duur van de prijskamp geen schoonmaak, terwijl elke deelnemer het recht heeft de bol met de blote hand af te vegen naar willekeur, zonder daarbij echter gebruik te maken van enig glijdend of remmend produkt. | |
[pagina 365]
| |
Buiten de prijskampen werden ook wel varianten op het spel gevonden, zoals het spelen om alle kegels omver te gooien. ‘Voor ool omme!’ was de naam die men deze variante gaf. Hier komt de puntenwaarde niet in aanmerking, maar wel het aantal beurten nodig om alle kegels omver te krijgen. We wijzen erop, dat de omver gebolde kegels bij het rollen nergens gehinderd, verplaatst of weggenomen worden. Enkel ‘de zot’ (kegel nummer 1) moet telkens opgenomen en teruggeplaatst worden, omdat deze kegel de verkeersagent is waaromheen de bolle bij elke worp moet voorbijrollen zonder hem te raken. Men moest ‘de zot passeren’! In feite moet de zot maar één keer vallen. Tijdens het gewone spel met ‘de tel’ en het zopas beschreven ‘voor ool omme’ speelde men doorgaans man tegen man, twee tegen twee, drie tegen drie, enz.. Vooraf legde men dan zoveel speelkaarten met de beeldzijde op de vloer, als er spelers waren, nl. evenveel rode als zwarte, want rood speelde tegen zwart. Iedere bolder bolde doorgaans drie scheuten en het puntentotaal werd gemaakt voor rood en voor zwart. Normaal speelde men in twee of drie beurten, ‘manchen’ of ‘beentjes’ genoemd. Wie het meest ‘beentjes’ won, werd winnaar van de partij. Wanneer het aantal spelers onpaar was, speelde iedere deelnemer voor zichzelf. Het is eigenaardig, dat dit bolspel slechts in enkele streken van het land aangetroffen werd, nl. in onze streek (in Kortrijk, Zwevegem, Harelbeke, Kuurne, en Deerlijk), in de streek van het noorden van Oost-Vlaanderen (Moerzeke, Hamme, Stekene) en ook in Zeeuws-Vlaanderen. In mindere mate in Deinze, Dendermonde, Eksaarde, Rupelmonde en Veurne. Kortrijk schijnt wel het meest bloeiende ‘Zottebolderscentrum’ geweest te zijn, met een stijgende beoefening vanaf 1920 tot de tweede wereldoorlog. Er waren heel wat verenigingen die elk hun eigen lokaal en hun eigen naam hadden. In 1920 was er in Kortrijk zelfs een ‘Stedelijke Zotteboldersbond’, waarbij een achttal verenigingen aangesloten waren en in een jaarlijkse kompetitiewedstrijd de wisselbeker, een ‘zaaier-zaaister’ voorstellend, betwistten. Deze 8 zotteboldersverenigingen hadden hun respektieve lokalen in ‘De Hesp’ op de Graanmarkt (de ‘Sterke Bolders’), in ‘Sebastopol’ Korte Steenstraat (de ‘Roo(de) Bolders’), in ‘De Wijngaard’ Wijngaardstraat, bij de Wed. Claeys in de XII Apostelenstraat, bij Cyriel Defoort in de Slachthuisstraat, (de Kriekebolders) in ‘De Krieke’ op het St.-Amandsplein, verder in de ‘Bloementuin’ op de hoek van de Voorzienigheidsstraat en de St.-Denijsestraat en ‘De Lustige Vrienden’ in de St.-Antoniusstraat. Naast deze verenigingen waren er in Kortrijk nog vele die niet aangesloten waren bij de Stedelijke Bond. | |
[pagina 366]
| |
![]()
Inwijding van het vaandel van ‘De Jonge Lindebolders’ voor hun lokaal, het café ‘Het Lindeke’, in maart 1929.
In 1923 werd zelfs een nieuw organisme opgericht, nl. ‘De Vrije Bolders’, met verenigingen die niet akkoord gingen met de beslissingen van de Stedelijke bond. Het waren de ‘Buda-bolders’ gevestigd in 't Brouwershof (Budastraat); de bolders van ‘Café Moderne’ (Gentsesteenweg); ‘De Stad Mons’ (Zwevegemsestraat); ‘De Jonge Lindebolders’ ‘In 't Oud Lindeke’ (Plein); ‘De Tientjes’ bij de gebroers Parmentier (Papenstraat); de ‘Dambolders’ bij Oscar Lampe (Dam). Nog andere wensten onafhankelijk te bijven, o.m. de verenigingen uit ‘De Koornbloem’ (Harelbekestraat); ‘In Belfast’ (Hoveniersstraat); ‘Ons Huis’ (Lange-Brugstraat); ‘Matadi’ (Gentsestraat); ‘'t Fortuintje’ (Houtmarkt); de ‘Kalfskopbolders’ in ‘Au Pont du Canal’ (Gentsesteenweg); ‘Vrij en Blij’ in ‘Den Huurhouder’ (Kleine St.-Jansstraat); de bolders van ‘'t Meulenhoekske’ (St.-Denijsestraat), van ‘De Voorzienigheid’ in de Voorzienigheidsstraat, van ‘De Schutsermeulen’ en ‘De Krone’ op de Pottelberg, e.a. Ook in Harelbeke waren in heel wat herbergen zottebolders aktief, o.m. in ‘De Eendracht’, ‘Astrid’ op de Zandberg, ‘De Madibolders’, de ‘Burgerskring’, de ‘Cercle’, de ‘Cosmopolite’, ‘'t Meulenhoekske’, in ‘Breughel’, in ‘'t Gaverke’, ‘De Sneltrein’, in ‘De Nova’, ‘Den Avenir’ aan het station, e.a. Ook in Beveren-Leie kende men een tijdlang het ‘Zottebollespel’, nl. tot rond 1925 in ‘'t Oud Gemeentehuis’ bij Camiel Debaere-Casteele en | |
[pagina 367]
| |
in ‘'t Fonteintje’ St.-Jansstraat 129 bij André Vandermeiren, die het spel uit zijn vroeger café in Harelbeke had meegebracht. Vooreerst was er in al deze lokalen zoveel als ‘maandelijkse bollinge’ voor de eigen leden. Regelmatig werden ook ‘vriendschapsbollingen’ of ‘matchen’ georganizeerd, waarin de ‘bolders’ van de ene het opnamen tegen de andere klubs. Jaarlijks werden ook, in de meeste van deze cafés, prijskampen voor alle bolders gehouden. Iedereen, de eigen leden uitgezonderd, mocht eraan deelnemen. Iedere bolder mocht maar éénmaal inschrijven, maar hij kwam spelen op het ogenblik van de dag dat hijzelf uitkoos. Zo'n prijskamp duurde dan meestal een hele dag. Het begon 's morgens om 9 uur en duurde doorgaans tot de klok 's avonds nog eens hetzelfde uur wees. Wegens de grote opkomst van bolders en kijkers werden op die dag speciale maatregelen genomen. In heel wat lokalen betwistte men het spel in een hoek van de gelagzaal, voor de gelegenheid afgebakend door latten of stoelen. In andere cafés, zoals ‘In 't Lindeke’Ga naar voetnoot(3), had deze prijskamp in de keuken plaats. Hiervoor werd de ‘buzestove’ uitgetrokken, stoelen en tafels verhuisden, punten en cijfers werden op de vloertegels geschilderd met verf, want hier staken geen koperen schroeven of nagels in de vloer. In het begin van de jaren twintig kende het Kortrijkse zo om en rond de 75 prijskampen per jaar. Er waren koningschappen, kampioenschappen, regelmatigheidskriteria en wat weet ik nog meer. Geen zondag ging voorbij tijdens het seizoen of er waren drie, vier dergelijke prijskampen. Op het laatste vervielen enkele al te ijverige lokaalhouders in de overdrijving, toen zij zelfs meerdere ‘jaarlijkse’ prijskampen per jaar organizeerden. De ‘Kalfskopbolders’Ga naar voetnoot(4), in 1926 opgericht in ‘Au Pont du Canal’, Gentsesteenweg, organizeerden een der laatste prijskampen. Het kampioenschapsreglement dat hiervoor algemeen geldend was en in 1952 zelfs nog grondig heraangepast werd, bevatte niet minder dan 53 artikelen. Hieruit vernemen we o.m., dat telkens als er 10 spelers gebold hadden, de kegelbaan geveegd moest worden. Dweilen was niet toegestaan. Ook de bol mocht niet zo maar schoongeveegd worden! Het mocht alleen met de blote | |
[pagina 368]
| |
hand. Maar eerst ‘speekten’ de bolders in de hand. Bij sneeuwweer was er veel werk voor de bazin om de vloer regelmatig droog te wrijven. Elke wedstrijd werd gekontroleerd door twee toezichters. Wanneer twee bolders of twee groepen ex-aequo winnaar werden, moest de organizator ‘kampingen’ of ‘beslissende wedstrijden’ organizeren. Dit gebeurde dan meestal op dezelfde zondagavond om 21 u 30 of of de volgende avond. Een kampioen werd meestal plechtig gevierd. De ‘Kalfskopbolders’ o.a. trokken, begeleid door een trommelaar en een fluitspeler, met hun kampioen naar de Mis in de O.-L.-Vrouwekerk, het stadhuis en vervolgens terug naar het lokaal, waar duchtig gefeest werd. Traditioneel zong Evarist Lapere dan ‘Het Lied van het Lust-bier’, een prestatie waarvoor hij door brouwer Reyntjens de handen werd gesmeerd. Er zat vanzelfsprekend ook een financieel aspekt aan spel en prijskampen vast. Vooreerst was het duur, want er werd bij 't gewoon spel steeds voor pintjes gespeeld en heel wat pinten werden ook voor de kijkers getapt. Daarom alleen waren herbergiers en brouwers zo op die wedstrijden gesteld. Er werd ook duchtig gewed en soms wel voor aardige bedragjes. Grote en kleine prijzen lokten eveneens de deelnemers aan. Er waren geldprijzen en stukken in natura. Deze laatste varieerden van vleeswaren, zoals een kalfs- of varkenskop, een cervelaatworst of salami, een konijn of een kip, tot textielwaren; zoals een tafelkleed en andere gebruiks- of siervoorwerpen, evenals ingelijste prenten, schilderijtjes e.d.m. Dat er ook voor belangrijke geldsommen werd gespeeld, lezen wij op een groot affiche dat op zondag 30 oktober 1927 een ‘buitengewone, grote monsterprijskamp voor de zottebolle’ aankondigt, gegeven door ‘Kortrijk-Vooruit’ met de medewerking van verschillende verenigingen van de stad in de grote stadshallen in de Doorniksestraat (‘de oude kazerne’ zoals de Kortrijkzanen dit gebouw toen heetten.) en waarvoor 1000 frank prijzen in geld werden uitgeloofd, verdeeld in 20 prijzen, zes bekers en een nieuw volledig kegelspel. De mecenas was hier R. Copermans, ere-voorzitter. De eerste prijs bedroeg 150 frank en de laatste 20 fr. De winnaars, o.a. Georges Tremmerie, kregen er dan nog een diploma en een medaille bij. Elke deelnemer betaalde 1,25 fr inschrijvingsgeld. Voor een gewone prijskamp lagen de prijzen vanzelfsprekend heel wat lager. Een eerste prijs varieerde tussen 30 en 75 fr. De kegelzetter werd betaald door de deelnemers. Rond 1930 kreeg hij van iedere bolder een kwartje, de prijs van een pint. In 1958 kreeg de winnaar van de koningsbolling in ‘'t Lindeke’ 250 fr. Hetzelfde jaar waren reeds prijskampen waar niet minder dan 1.750 fr. aan prijzen werd uitgeloofd. Het deelnemingsgeld steeg van 5 fr. in 1948, tot 10 fr. naar 1960 toe. De ‘Stedelijke Zotteboldersbond’ had zijn koning die een heel jaar de titel droeg. Deze werd echter toegekend aan het lid van een aangesloten | |
[pagina 369]
| |
vereniging, die ‘de hoogste scheut’ had gebold, d.w.z. de speler die in één ‘serie van 3 scheuten’ het hoogste puntenaantal bekwam. Dit moest gebeuren in de loop van het seizoen, maar tijdens een prijskamp in welk van de aangesloten lokalen van de Stedelijke Zotteboldersbond ook. Wie driemaal de koningstitel voerde, werd tot keizer gekroond. De prijzen van de maatschappijen aangesloten bij de ‘Stedelijke Zotteboldersbond’ waren in 1923 éénvormig, nl. 60 fr verdeeld als volgt: 1ste prijs 30 fr., 2de prijs 20 fr en 3de prijs 10 fr. Er werd dan telkens ook nog 15 fr bepaald voor ‘den teerlingbak’, nl. hoogste worp 10 fr, laagste 5 fr. De worp werd dan meestal door een kind verricht onder het waakzaam oog van de organizatoren. De kanshebbers met de teerlingen waren degenen die uit simpatie inschreven, maar niet opdaagden om te bollen. Er werd ook gezongen en heel wat verenigingen hadden een ‘strijdlied’ dat zij tussen pot en pint, en op elk feest in groep uitdreunden. Wij hebben twee van deze liederen genoteerd. De tekst komt van Evarist Vandenbeurie († 1974) en beide liederen kwamen in 1923 tot stand op bekende naoorlogse volkse melodieën. | |
Strijdlied der Jonge Lindebolders
| |
[pagina 370]
| |
Strijdlied der ‘Vrije Bolders’
| |
[pagina 371]
| |
Hoewel het geluk wel een medespeler was, toch stonden enkele bolders op het gebied van deze spelvaardigheid, met kop en schouders, boven de massa van de spelers. De ‘goê waren de goê’! Meestal kwamen diezelfde namen op de prijskampborden voor, o.m. Georges Tremmerie (lid van de ‘Café Defoortbolders’) in de Slachthuisstraat, tevens winnaar van de monsterprijskamp in de Hallen waarvan boven sprake; Maurice Coopman, Achiel Bostijn en Maurice Maes bij de Sebastopolbolders; Jules Delbecque en beeldhouwer Julien Noreilde bij ‘De Hespebolders’; Michel Debergh, Arthur Lecluyse, Arthur Eggermont en Arthur Geldhof (de drie Thuurs) bij ‘De Jonge Lindebolders’; Leopold Van Elslander van 't lokaal ‘De Stad Mons’; Leopold Decant, bij de ‘Moderne-bolders’ en nog heel wat meer ‘vedetten’ van de zottebolle. Toch werden ‘de goê’ wel eens in 't ootje genomen. Daar het gewicht van de bolle niet gereglementeerd was, gebruikte men in ‘De Koornbloem’ Harelbeeksestraat, af en toe een zware bolle ‘Bella’ genoemd, die zelfs onderging wanneer ze in 't water werd gedompeldGa naar voetnoot(5). Er was vanzelfsprekend een beetje oefening vandoen om bolle ‘Bella’ met sukses te hanteren en natuurlijk dat heel wat vreemde gelegenheidsbolders, die uitdagend of uitgedaagd een partijtje wilden meespelen, die fameuze bolle in de handen werden geschoven. Gevolg was telkens, dat die de bolle niet ‘over de zot’ kreeg en 't spel en de pinten verloor! 't Is klaar dat dit heel wat pret bracht bij de vertrouwde bolders van 't lokaal, die de knepen kenden om deze bolle ‘te voeren’! De bolle zelf kon echter ook wel eens ongewild parten spelen. Onverwacht kon de ‘bolle’ aan 't draaien, aan 't waggelen gaan, haar zotte ‘kuren’ hebben. Men noemt dit dan, ‘een bolle die niet goed gevoerd is’ of nog ‘'n brokke van 'n bolle’, of ‘'t es ne wikkelêre’. Dit kon zelfs een zeer goede worp zijn, die alles omver kegelde. Vanzelfsprekend hebben de bolders ook een eigen schat aan termen en uitdrukkingen. Het gooien van de bal wordt genoemd ‘een bolle steken’ of ‘een bolle voeren’! Men moest ‘de bolle over de zot krijgen’, de ‘bolle oversteken’, de ‘zot passeren’ om een goede worp te doen. Er waren twee metodes. Men kon met volle kracht de bal ver voorbij de zot laten passeren, dit werd genoemd ‘hooge steken’ of ‘fut in steken’ of ‘een bitje macht in steken’. | |
[pagina 372]
| |
Anderen deden het voorzichtiger zodat de bal ‘dichte de zot passeerde’. Dit was dan ‘leege steken’! ‘Te kort bollen’ is het Kortrijkse ekwivalent voor Ndl. ‘te kort schieten’, dat aan een ander volksspel ontleend is. Een bolle ‘es skoone gespeel’, als ze ‘inkomt in de zesse!’ Dit betekent, dat de bal na zijn eerste kringloop om de zot steeds naar de voet van de speler terugkeert en als eerste kegel de 6 omverwerpt. Wanneer een vallende kegel een andere omverwerpt, wordt ‘dief!’ geroepen! De Bo zegt in zijn Idioticon: ‘In bepaalde streken zegt men, wanneer men niets treft: ‘'t Is een prote!’ en elders ‘'t Is een prote!’. Te Kortrijk schijnen deze beide gezegden niet gebruikt te zijn en het viel uiterst zelden voor, zelfs bijna nooit, dat geen enkele kegel viel. Wanneer slechts twee kegels omver gebold werden, zegden de Kortrijkzanen: ‘'t Es een strop!’ In de uitdrukkingen ‘iemand buten kegelen’ of ‘omverre kegelen’ zit een duidelijke begripsverruiming, zelfs een moordgedachte in de laatste. Dat een hond tijdens het spel ongewenst was, werd vastgelegd in ‘lijk nen hond in een kegelspel!’ Wat de vorm van de bolle betreft, waren er ook twee types: ‘den appel’ en ‘de peire’! De buikzijde van ‘den appel’ was werkelijk bolvormig, zodat hoog gebold mocht worden, omdat hij ‘beter rond draait’. ‘De pêre’ was aan de bolle zijde iets scherper. Hierdoor draaide de bal korter af en mocht men niet ‘te hooge steken’. Het vakkundig vervaardigen van deze typische ‘zottebollen’ en zelfs het draaien van de kegels was een echte specialiteit. Vader Theofiel Nolf en zoon Robert, houtdraaiers van beroep, waren de grote specialisten. Robert woonde in de Pluimstraat, Theofiel in de St.-Denijsestraat, maar hij had zijn werkplaats in ‘Den Olifant’ in de Zwevegemsestraat, ruimte nu door een taxibedrijf ingenomen. Ook Ernest Melsens uit de Harelbeeksestraat was een bekende bollenmaker, die o.m. ‘Bella’ draaide. De houtsoorten waaruit men de bollen maakte, waren meestal es, beuk, palisander, kerselaar, mahonie, zelfs eik. De kegels werden uit lichter hout gedraaid, o.a. populier. Heel wat Zotteboldersverenigingen traden ook regelmatig met vlag en banier naar buiten. Ze namen deel aan de optochten naar aanleiding van een nationale plechtigheid of Te Deum. ‘De Jonge Lindebolders’ stapten ook op in de vlaggestoeten te Kortrijk en te Luik op de eeuwfeesten in 1930 en waren ook op 19 juli 1931 in Oostende present bij de onthulling | |
[pagina 373]
| |
van het standbeeld van Koning Leopold II. Met veel luister werden ‘De Jonge Lindebolders’ op 27 februari 1949 door de Stedelijke Magistraat op het Stadhuis ontvangen ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de vereniging. De mannen van het eerste uur, met name Evarist Vandenbeurie, Arthur Lecluyse en Arthur Eggermont, ontvingen er uit handen van de burgemeester de medaille van de Stad Kortrijk. Ook het 30- en het 35-jarig bestaan werden luisterrijk gevierd. In maart 1961 vierden de ‘Kalfskopbolders’ hun 35-jarig bestaan. Na de mis in de O.-L.-Vrouwekerk werden ze op het stadhuis door burgemeester Lambrecht ontvangen. Op de terugtocht, met vaandel aan de kop, werd in café ‘Au Phénix’ door caféhouder Gilbert Deroose, medestichter, aan de nieuwe koning Gerard Seynaeve, een speciaal geslagen medaille overhandigd. De laatste ontvangst van een zotteboldersklub op het stadhuis in Kortrijk gebeurde naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de ‘Lustige Zottebolders’ van Café ‘Ons Huis’ in oktober 1971. Meteen werd kampioen Gaston Pollet gehuldigd. Einde maart 1957 werden de Jonge Lindebolders uitgenodigd om een wedstrijd te spelen tegen ‘The Foolish Bowling Association Littleboroughs Lancashire’ (Great Britain), door bemiddeling van de Britse Ambassade in Brussel, waarvan de sekretaris, Mr. Honey, zo hoffelijk was geweest het adres van de ‘Jonge Lindebolders’ door te sturen. In hoeverre aard en regels van dit Engelse Zottebollespel gelijkt of verwant zijn, en hoe het komt dat die streek van Engeland nu nog het zottebollespel kent en beoefent, blijft een open vraag. Is het een importprodukt uit Vlaanderen of hebben de Vlamingen dit vroeger nog in Engeland gezien en hier dan ingevoerd? Eén zaak staat vast, dat in Kortrijk dit aloude volksspel aan 't verdwijnen is. Er wordt thans nog slechts op één plaats in Kortrijk gespeeld, nl. elke maandagavond in ‘Ons Huis’, Lange-Brugstraat. In juni 1974 viel het voorlaatste lokaal weg, nl. ‘Au Pont du Canal’ Gentsesteenweg, n.a.v. de verandering van caféhouders. Het is plezierig en boeiend de laatste Kortrijkse zottebolders nog eens aan 't werk te zien.
B. Dewilde. |
|