| |
| |
| |
De stomme dingen
Femia Menke zat op een Chesterfield met opgeheven gezicht; de oogleden ontmoetten elkander een weinigje over de diep-liggende, blauwe oogen. Achter haar drentelde onverschillig de man die het laatste woord moest zeggen. Hij sprak het, de pijp nog in zijn mondhoek. Nu bleef haar alleen het gebaar. Langzaam nam ze haar armen weg van de rugleuning, bracht haar handen bijeen, witte, moedelooze handen, bekeek ze, en schokte even met haar schouders - heel even. Haar gezicht vertrok, de mond werd scheef, het wangvleesch trilde boven dien opgetrokken hoek. Haar adem bleef ze beheerschen, ze zuchtte niet en ook gingen haar oogen niet verder dicht. Dan het geluid dat ze verwacht had: het vallen van het gordijn. Ze hoorde Richard naar voren komen, bedwongen haastig; nu legde hij zijn hand op de Chesterfield. - Kom, zei hij, woord dat ze verstond temidden van een rumoerig en luid applaus. Maar ze bleef zitten totdat ze de zaal terug zag, nu wit verlicht tot in de uiterste hoeken. Toen stond ze op, boog, bescheiden en glimlachend. De oude révérence was in haar land nog niet uit de mode, maar ze maakte die niet, ze boog als een lieve, beleefde jongen, en meende te glimlachen als een rijpe vrouw.
De overige spelers waren opgekomen, en Femia trad terug voor den directeur. Hij was een oud-achtig man van middelbaren leeftijd, die gebaarde alsof hij stilte verzocht, opdat hij zich aan het publiek zou kunnen voorstellen. Maar het publiek zag dit niet, of wist wel beter, en ging geestdriftig voort met in de handen klappen. Een vrouw riep: Femia Menke! Een man, voor in de stalles, gooide een bloem, die door de holle orchest-ruimte voor het tooneel werd opgeslokt. - Zal ik voor je halen, - hoorde ze zich toefluisteren. - Doortje, dacht ze. Ze probeerde achteruit te loopen, voorzichtig, enkele stappen, - merkte plotseling dat ze alleen op de planken stond. Omdat een vrouw haar naam had gegild - dwaasheid. ‘De wil van het publiek,’ zei Monck. Het verafschuwde stersysteem; zij en Kurt Wieser, en Frank Delmont misschien, streden er tegen.
Op dat oogenblik klonk er een zwak, kelig geroep uit het applaus omhoog, en Femia dankte met een verwonderd blijden glimlach. Ze schoof steeds meer achterwaarts, verlangend naar het einde, en wenschte toch plotseling dat er haar bloemen zouden worden gebracht. Ze voelde haar inconsequentie en
| |
| |
glimlachte nog overvloediger. Niet zooveel bloemen als bij de première, acht dagen geleden, - een enkelen korf, dan kon ze terwille daarvan een auto bestellen en meteen naar huis rijden, want ze had zelfs geen afspraak met Rejo.
Ze bereikte de tooneeldeur en waagde het weg te loopen. Gelukkig, het applaus verminderde, het gordijn viel voor de laatste maal. Het gewone gerucht nu van een vertrekkend publiek - voetgeschuifel, neus snuiten. Een paar tooneelknechts in blauw linnen overalls liepen langs haar. Vlug sprong ze hun weer vooruit, bereikte het gordijn, ging bijna schuil in de zware plooien en bracht één oog voor het kijkgat. Even nam ze de heele zaal in zich op, toen bleef ze kijken naar een man die voor de eerste stoelenrij in de zaal stond. Femia had dezen man meer gezien. De vrouw die bij hem hoorde kwam nu ook naar voren; vertrouwelijk pakte hij haar elleboog en begon meteen te praten. Ze wist bijna zeker dat ze deze menschen ook bij de première had gezien. - Was hij de onbekende criticus, die haar had gewaarschuwd? Dat haar stilstand nu, na eenige jaren, achteruitgang beteekende, dat haar talent.... Ze schrok, nu zijzelf een hand voelde om haar elleboog. Het was Monck.
- Jij hebt geen haast, zei hij - heb je een wagen besteld?
Ze hoorde aan zijn stem hoezeer hij terug was in het gewone, huiselijke leven. Zorg - ziekte.
- Nee, maar ik kan alsnog...
Hij weerde af. - Dank je, doe geen moeite.
Ze wilde graag loopen, alleen desnoods, maar Kurt bracht haar wel. Het was een donkere maar bijna zachte avond; in de pauze had ze op het kleine balcon van haar kleedkamer gestaan met de oude Martha.
Ze draaiden zich gelijktijdig om en liepen weg. Monck woonde haar kant uit, had met haar mee willen rijden om gauw thuis te zijn. Ze hoefde niet meer af te schminken; voor het laatste bedrijf, waarin ze de verslagen, vernederde vrouw was, kon haar gezicht met het gewoonlijk matte teint en de sprekende, donkere oogen onveranderd blijven; - Martha had alleen wat witte poeder over haar wangen gestrooid.
- Waarom lieten jullie mij staan? vroeg ze Monck; wat zal die onbekende criticus wel gedacht hebben.
Hij haalde licht zijn schouders op, deed de deur van zijn kamer al open. - Nou, tot morgen - jij redt je wel.
| |
| |
Ze liep ook door. Hij is geen echte regisseur, dacht ze, hij kan een stuk niet krachtig opbouwen, maar hij is de man van het sublieme oogenblik. Hij doet ons iets voor, en dan trachten we het van hem over te nemen. Fijn besnaard is hij, en gevoelig.
Martha ruimde haar kleedkamer op; weer stonden de balcon-deuren open. - Hier kind, je mantel. Femia bukte overdreven diep om zich door Martha, die klein was, te laten helpen. Ze voelde den wijden, mouwloozen mantel om haar schouders, draaide zich om en kuste Martha, die haar een klinkenden zoen terug gaf.
Juist duwde Kurt Wieser de deur verder open. - De koning en Martha, zei hij.
Femia keek om zich heen. - Gaan we? Die kus van den koning is nu wel smakeloos geworden, in den letterlijken zin. In haar oogen zag Martha dat ze er toch graag aan werd herinnerd.
Ze had voor het eerst de zware rol van Irwa Godolsky gespeeld - de koning riep haar in zijn loge. Bijna verloor ze haar evenwicht in de diepe révérence die ze voor hem maakte. Hij vroeg wat hij haar geven mocht; bloemen, - een sieraad?
- Het liefst een kus, Uwe Majesteit.
De koning lachte - ze voelde zijn lippen op haar wang, en meteen was het ook voorbij.
- Ik dacht dat een koning niet kussen mocht, zei ze.
De adjudant stootte een schaterlach uit, maar de koning hief zijn wijsvinger op. - Dus daarom vroeg u het mij, Eva's dochter.
Ja, de koning had haar gekust, maar ze was een lieve meid, trots kende ze niet.
Martha liep naar het balcon en wuifde met haar stofdoek. Ze stonden bij elkaar onder de boomen; daar kwam Doortje aangetrippeld op haar spillebeenen. Nu liepen ze gearmd weg: Kurt en Femia, Frank en Doortje.
Martha ging voor den hoogen penant-spiegel staan; ze droeg een blauw gestreepte boezelaar over haar onderlijfje, daardoor kwam haar oude, mollige hals bloot. Heur bijna witte haar lag in een kleine wrong bovenop haar hoofd. Ze spreidde haar rok een beetje uit en maakte een révérence; de stofdoek, tusschen duim en wijsvinger gehouden, sleepte daarbij over den valen grond. Het weer omhoog komen vas het
| |
| |
moeilijkste, haar knie-gewrichten kraakten. Ze had, zoo goed als Doortje, tooneelspeelster kunnen worden in haar jeugd, ze was van goede familie. Ze reed met haar zusjes in een rijtuig naar dansles, - maar ze trouwde verkeerd, en toen liep alles haar tegen. Nog eenmaal boog ze voor den spiegel. Haar oogen waren even blauw als die van Femia Menke. Ze hoorde dichtbij een deur slaan, dat moest Richard zijn, de laatste, - hij liet zijn maîtresse wel graag wat wachten. En een rommel dat ze op zijn kamer zou vinden! Ze nam stoffer en blik en begon den vloer te vegen.
Het viertal was nu buiten de stadsstraten gekomen; de breede grintweg door het bosch was schaars verlicht. Femia woonde in het huis van haar ouders, dat tegen de berghelling stond; haar beide zusters waren getrouwd, haar broer studeerde in de hoofdstad. Zelden kon ze na de voorstelling de laatste funiculaire halen, maar ze hield ervan, te loopen. Vaak liet ze Rejo komen, haar dienstmeisje en kamenier, maar sinds korten tijd bracht Kurt haar. Ze mocht Kurt graag, hij was zoo jong en dwaas. Intelligent ook, en een goed tooneelspeler. Hij zou als jeune premier Richard verdringen, die te geposeerd werd, dank zij den rijkdom van zijn maîtresse.
- Hoe hebben we vanavond gewerkt? vroeg ze. Richard lijkt me heel goed in deze rol, - eigenlijk heb ik niets op hem tegen. Hij voelt zich en doet een beetje dik, - hij moet er nog aan wennen, de man van veertig te zijn.
- Als we ons niet voelen, zei Frank Delmont, dan zijn we niets. Hij liet de woorden onverschillig en een beetje slordig over zijn lippen komen. - Hoe heb ik vanavond geheeten? Ik kruip altijd zoo gauw mogelijk terug naar mijn wiegenaam, en toch ben ik een geboren tooneelspeler, of te wel: humorist. Jongens, dit stuk zullen we het heele seizoen spelen, maar goddank niet iederen avond.
- Ik vind het een van onze beste stukken, zei Doortje, die er de kleine rol van het dienstmeisje in vervulde.
- De actrice d'Angoulard over ‘Herfstnevels’, - een merkwaardige uitspraak.
- Stik, zei Doortje.
Kurt boog zich voorover om haar te kunnen aankijken, en meteen vormden ze een kring, midden op den weg.
- Een auto, gilde Frank, zoodat ze verschrikt uit elkaar stoven.
Wat flauw, wilde Femia zeggen, maar meteen schoten er
| |
| |
felle lichtbundels tusschen de boomstammen. De weg kronkelde en steeg, - een auto gierde de helling af.
- Kinderen, het is niet grappig je te laten overrijden, het is grappig te sterven, als je den dood lang om den tuin hebt geleid. - Frank zorgde opnieuw voor een bonte rij; Femia liep nu aan den buitenkant. - Ik zou jullie daar wat van kunnen vertellen. - Zie zoo, links, rechts. Een vriend van me heeft een scenario geschreven: de Wedloop met den Dood. Een jonge man moet alsmaar sterven, maar hij wil natuurlijk niet, en hij ontsnapt. Eerst zijn het van die poëtische gevaren, watervallen die hem meesleuren - een woeste branding, geheime draaikolken in stilstaande vijvers bij maanlicht. Dan wordt het grover en botter. Een hijmachine - weten jullie wat een hijmachine is? - waar een schurk hem onder duwt - alligators en brullende stieren. En de man wordt ouder, gedurende de film.
- Dat's wat nieuws, zei Kurt.
- Inderdaad, en toch is het een reuze-film, met weergave van natuurklanken, sissende slangen en zoo. Maar de man wordt dus ouder, en schatrijk. Dan worden hem listige lagen gelegd.
- Een psychologische draad loopt er ook doorheen, zei Femia.
Weer stonden ze aan den wegrand om een auto te laten voorbijgaan. De beboschte helling voor hun oogen werd een oogenblik helder groen als bij daglicht.
Frank vertelde zijn scenario verder; het was duidelijk dat hij het in een slapeloozen nacht had verzonnen.
Wat is hij braaf, dacht Femia - of lijkt dat maar zoo? We lijken allemaal braaf en niet hoogmoedig; hoogmoed vind ik de ergste zonde. Kurt hief den laatsten Gassenhauer aan en Frank bromde de tweede stem ertegen. Hij was muzikaal en in liedjes graag sentimenteel. Daarna spraken ze weer over het stuk, en over Monck, hun regisseur. Ze moesten nu een smalle laan in om bij Femia's huis te komen. De lamp onder de overkapping van de voordeur brandde.
- Jij zoudt onmogelijk kunnen spijbelen, zei Kurt, dat licht verraadt je.
Ze antwoordde effen: Rejo doet die lamp uit als ik niet kom.
Doortje lachte met hooge schokjes.
- Stel je niet zoo aan, meid.
‘Honi soit qui mal y pense’, zei Frank plechtig. Hij kon
| |
| |
een bijzonder diepe spreekstem maken. - Nu begonnen ze afscheid te nemen, maar Femia hield niet van een lang vaarwel; ze stak den sleutel in het slot. Op de haltafel lag een bos bloemen. Doortje trippelde erheen. - Weer een aanbidder, zei ze. De groote staande klok wees even over twaalven.
- Hier, zei Femia, ook wat voor jou, en dan de deur uit. St, maak tante Lize niet wakker.
- Wie is tante Lize?
- Een vriendin van moeder, die bij ons woont.
Ze wordt een ander in dit huis, dacht Kurt. Hij nam haar hand en drukte er zijn lippen op. - Freule Menke, vorstelijk gekuste...
- Ja, zei ze, goedennacht, en dreef hen naar de deur. Het buitenlicht liet ze nog branden.
Boven, op haar kamer, wachtte Rejo. - Van wie zijn die bloemen?
- Weet ik niet - vanavond gebracht.
- Je hadt ze tenminste in water kunnen zetten.
- Mevrouw zei ze zou het doen.
- Hm - ga ze maar halen, en kijk de deuren na. - Ze was vaak onvriendelijk tegen Rejo, een Zigeuner-kind dat van haar ouders was weggeloopen. Ze moet netheid leeren, dacht Femia; wat komt er van haar terecht als ik alles door de vingers zie? Den laatsten tijd is ze droomerig en onhandelbaar; ze wordt groot, - misschien is ze verliefd. Ze heeft over de trapleuning naar ons gekeken - Kurt of Frank? Tja, waarom niet?
Rejo kwam terug, borg Femia's avondmantel weg. - Kan niet slapen, zei ze, de zieke vrouw praat zoo. - Ze moest haar deur open laten om tante Lize te kunnen hooren.
- Kom, je stopt je hoofd onder de dekens en denkt aan andere dingen, dan slaap je wel in.
- Mag ik haar druppeltjes geven?
- Och ja, - maar ik zal het zelf doen, - ga jij dan maar.
Rejo liep onhoorbaar weg. Door de open deur kwam murmelend en zingend de stem van tante Lize. - Och God, dacht Femia, ze moet slapen.
De zieke vrouw had een mannelijk knap gezicht, een hoog voorhoofd, een prachtige, forsche neus. Ze hield haar oogen open, - donkere, scherpzinnige oogen - maar haar geest was verward. Ze had kans gezien zich bloot te woelen, hoewel de dekens aan de matras waren vast geknoopt. - Dat lieve
| |
| |
kind, zei ze - heusch, het was toch zoo'n lief kind - maar toen is het grooter geworden.
Femia luisterde niet, ze nam het slaapmiddel, telde de druppels die op den lepel vielen, liet de vrouw slikken. De dekens knoopte ze opnieuw vast. Bij de deur aarzelde ze even, ze had die graag willen sluiten, maar ze dorst niet. Nu liep ze naar haar eigen kamer, ontkleedde zich. - Het is bijna zoel, dacht ze nog, maar niet in verband met de zieke. Ze waschte zich haastig. Nu hief ze haar armen op en liet het zijden nachthemd over haar naakte leden glijden.
Doortje d'Angoulard maakte zich belachelijk, ze verzamelde handteekeningen van bewonderaars, om Monck ervan te overtuigen, dat ze wel iets meer kon dan voor kamerkatje spelen. Kurt had het Femia verteld.
- Denkt me zoo'n Doortje dat ze bewonderaars heeft, zei hij; ze kan misschien miss Europa worden, als ze haar kuiten wat opvult; ze heeft een mooi snoetje, maar spelen...
- Jij bent niet verliefd op haar, Kurt.
Hij lachte en gooide zijn cigaret weg. - De moeilijkheid is: kan ik als confrater mijn handteekening weigeren?
- We moeten het haar zeggen - als confraters.
- Wat?
- Dat ze zich belachelijk maakt. Monck is een slappeling, maar ik geloof niet dat hij Doortje ooit een rol zal geven.
- Misschien niet.
- Ze moet naar God terug gaan, en een andere stem vragen.
- Hm, vind je haar stem zoo?... Erger is dat haar schoonheid niet doet op de planken.
Monck kwam aanloopen, zijn gezicht stond gespannen. - Vooruit, waar is d'Angoulard?
- Krijgt ze een rol?
- Ja, een zwijgende. Hij liep voor hen. - Jullie vergeet dat ze ook salaris krijgt.
Femia maakte een grimas tegen Kurt.
Monck begon een nieuw stuk te lezen; als hij in vuur raakte, acteerde hij, gaf commentaar bij moeilijk uit te beelden zinnen. In den tekst werd zoo min mogelijk veranderd of geschrapt. Plekken die dof lijken of doodsch, zei hij, kunnen uitstekend zijn als rustpunten, als overgang naar meer be- | |
| |
wogen woorden; juist daar kan je de mooiste gevoels-modulaties maken - als je spelen kunt.
Femia dacht weer aan Doortje. De regisseur was bij zoo'n eerste lezing op zijn best; hij gaf de rolverdeeling niet van te voren, wist hoe bij zijn troep de spanning erin te houden.
Na twee uur hield hij op. - Waar blijft Doortje? Ik wil niet dat ze ontbreekt.
Niemand antwoordde.
- Goed, tien minuten pauze; ik zal haar gaan halen. Hij liep haastig weg.
Richard Oerbeck geeuwde achter zijn hand. - Is ze ziek?
- We konden wel eens wat vriendelijker voor haar zijn, zei Frank met sentimenteelen nadruk.
Femia stond op en stak een cigaret aan. - Ze verzamelt handteekeningen, kan ik het helpen?
Martha bracht koffie. Ze telde de dampende koppen en de menschenhoofden.
- Natuurlijk, één te veel, die schlemiel holt net de deur uit.
- Achter Doortje aan, zei Richard.
- Doortje? Ik heb haar vanmorgen gezien, al vroeg, in een nieuwen voorjaarsmantel, en een hoed, zóó.
- Tja, zei Kurt, vroeg of laat, Martha?
- Een nieuwe hoed, - een nieuwe bewonderaar.
Frank begon over het stuk te praten. - Ik heb geen idee wat mijn bakkes daarin moet.
- Gebrek aan fantasie, man, ik zie je als dien ouden aristocraat....
Femia liep weg met Martha. - Ik heb een mooie japon voor je gevonden, zeg, kom je eens halen?
- Liefje, ik heb het niet op die Rejo. Menschen met zulke donkere oogen, - dank je.
Femia lachte. - Rejo is erg trouw. Maar graag of niet, hoor. Een goeie japon van tante Lize.
- Die stumperd? zou ik dan niet ook gek worden? Neen meid, dan moet je maar boos zijn.
Femia lachte nog. - Wat een huis eigenlijk, bij ons, - een Zigeunerkind en - en Lize.
Monck kwam haastig de gang door. - Ze is ziek, riep hij Femia toe, - waarom wist jij dat niet?
Martha gichelde. - Dat weet ze toch zelf het beste.
Femia liep naast hem. - Neem Martha voor die zwijgende rol, of anders dat nieuwelingetje, Hedwig.
| |
| |
Monck keek snel op. - Heb jij wel eens wat van dat kind gemerkt?
- Ja, niet veel, - zoo'n burgerlijk typetje, toch misschien niet kwaad.
Zal je ooit een andere vrouw ronduit prijzen, dacht hij, - maar hij vroeg niets meer. Hij liet zijn oogen over allen gaan. - Dames en heeren, attentie. Juffrouw Hedwig Blancke, wilt u goed luisteren?
Hedwig bloosde. - Zeker, mijnheer Monck.
Voor het eerst keek Femia haar aan met eenige belangstelling. Een kind van de tooneelschool, schapen gewoonlijk, maar meestal bloosden ze niet. Zou het eigenlijk prettig zijn om te blozen? zooiets als een gevoels-verdieping? of was het enkel zenuwen?
De lezing ging voort. Femia had haar rol gekozen. Ze wist dat Monck zich verraden zou door soms naar haar toe te acteeren in de woorden van die rol, en ze lette scherp op hem. Het stuk boeide haar. Ze verwachtte met Frank te zullen samenspelen, wat nog niet dikwijls gebeurd was. Zou hij zijn rol zuiver kunnen houden tegenover haar? Ze zou hem tot het uiterste beproeven. Onderwijl keurde ze Monck, - hij had prachtige momenten.
Voor het uiteengaan praatten ze nog een oogenblik over Doortje; Hedwig Blancke stond er ook bij, een tenger meisje, met kroezig, kastanje-bruin haar.
- Als haar verzameling nu maar is aangegroeid....
- Waarom geef je haar niet wat spreekles? vroeg Kurt plotseling en keek Femia aan.
- Ik? heb ik daar tijd voor? en bovendien...
Zijn oogen lachten. - Je bent niet edelmoedig.
- Neen, mompelde Hedwig, en beet op haar lippen. Toen keek ze schuw rond en zag dat niemand haar had gehoord. - Moet ik later mijn rol weer aan Doortje overdragen? vroeg ze, - ik zou het graag doen.
Sterk articuleerend vroeg Femia: Speel jij liever niet?
Hedwig greep naar haar mantel; Frank schoot toe om haar te helpen.
- O ja, maar...
- Ze wil edelmoedig zijn, vulde Kurt aan.
- Maar ze maakt zich belachelijk.
Frank grinnikte. - Doortje's opvolgster.
Ze liepen de straat op, Hedwig met Frank Delmont.
| |
| |
- Ik ben bang voor Femia Menke, zei het meisje.
Hij antwoordde: Ze is beter dan jij denkt.
Een Zondagmiddag; het regende zacht maar aanhoudend; op het sappig groene gras van den voortuin parelden de fijne druppels. Mevrouw Menke zag den postbode aankomen. - Geef den man een glas sherry, Gusto, hij brengt misschien een brief van Ernst.
- Hij mag niet drinken onder diensttijd, antwoordde August Menke.
- Och, onzin, en als het een brief van Rosa is?
- Ja, lieve vrouw, dat maakt geen verschil.
Ze lachte, een beetje schamper. - Voor jou wel - en stond op. - Een Zondagsche fooi mag hij zeker ook niet hebben? Het antwoord wachtte ze niet af.
August Menke strekte zijn beenen uit en zuchtte. Hij keek naar de vrouw die zwijgend in een hoogen leunstoel zat. - Waar blijft Femia nu? Ze komt toch bij ons, hè Lize?
Lize richtte haar bijna blinde oogen naar het plafond. - Ik weet het niet, zei ze.
Het viel hem weer op dat haar stem zoo beschaafd en prettig klonk.
Caroline kwam terug. - Natuurlijk voor Femia, zei ze. Maar ook een brief van Ernst. Ze scheurde de enveloppe open. - Eén zijdje, het wordt hoe langer hoe korter.
Er werd geklopt; Rejo kwam binnen. - De juffrouw vraagt of post is gekomen.
Mevrouw Menke keek niet op uit haar brief. - We verwachten de juffrouw beneden.
- Zij ligt in bed, zei Rejo, en sloot de deur achter zich.
- In bed? herhaalde Lize vaag.
- Als ze niet ziek is, kan ze komen. Ernst schrijft goed, er staat niets in.
- Mag ik eens zien? vroeg de vader.
- Ik zal het nog eens lezen, misschien ligt het aan mij.
- Het ligt altijd aan ons, als de kinderen niet deugen.
- Wie zegt er dat hij niet deugt?
Lize begon zachtjes te lachen.
Een kwartier later kwam Femia binnen. Ze scheen onmiddellijk den ongeopenden brief te zien en het handschrift te herkennen. - Aardig, om mijn post achter te houden.
De moeder kon niet laten te vragen: Van wie?
| |
| |
Femia was in een goede stemming. - Van Doortje d'Angoulard, zei ze.
- Hoe komt dat schepsel toch aan dien naam?
- Laat ons hopen van haar vader. - Hè, tante Lize, wat zegt u? Femia knielde bij haar stoel. - Een kind heet toch naar zijn vader, niet?
- Ja, zeker, zei Lize.
Caroline merkte op: Ze weet altijd wat ze moet antwoorden.
- Dan vroeg u dus naar den bekenden weg, mama.
- Hè, flauw.
Femia speelde met den brief als met een waaier. - Wat drinken we? witte port? ik een vingerhoedje vol, ik treed vanavond op.
- Zal je eer beter dan slechter van spelen. - Wat heeft Doortje?
- Niet veel goeds, denk ik. Dit laatste rolletje stijgt haar naar het hoofd. Ze moet me een paar beleedigende woorden toevoegen, en gaat gelooven dat ze me haat. Echt haat. En dan is er Hedwig Blancke. Och, het tooneel blijft altijd hetzelfde.
- Alleen de spelers wisselen, zei haar vader, - en de figuranten, maar dat merkt niemand.
Mevrouw schonk de glazen vol; de brief van Ernst bleef een oogenblik onbeheerd liggen; toen schoof de vader hem langzaam naar zich toe en zette zijn bril op. Even nog keek hij Femia aan. - Ik heb weer Zigeunerwagens gezien aan den anderen kant van de stad, zei hij. Merk je niets aan Rejo?
- Onrechtmatig verkregen goed, - begon mevrouw.
Femia stoof op. - Schei toch eindelijk eens uit met dat grapje. Ernst heeft het in de wereld gebracht. ‘Wat je gestolen hebt, moet je houden’. Ik heb Rejo niet gestolen, en het kind kan ieder oogenblik gaan.
- Ja, ja, zei mijnheer sussend.
- En als ze gaat, vraag ik Martha om hier te komen.
- Martha? die heeft een man.
- Een man die drinkt.
- En haar mishandelt misschien, maar daarom laat ze hem nog niet in den steek.
De vader keek op van zijn brief. - Martha gaat voor je door het vuur, zou ik denken.
- Nou ja, zei mevrouw schamper.
De deur ging open en Rejo kwam binnen. Wanneer ze wist
| |
| |
dat haar meesteres in de kamer was, klopte ze niet. - Een hond moet dadelijk naar zijn baas kunnen loopen, had Femia eens gezegd. Rejo droeg een rood-zijden japon over haar arm.
- Zoo, ben je klaar? ik moest hem maar aantrekken. In de kast, Rejo, en draai het licht op. Ze stapte achter het meisje in een diepe muurkast. - Neen, laat de deur open, anders stikken we.
- Een heel verstandige brief van Ernst, hoorde ze haar vader zeggen. En goed nieuws ook, - jij begrijpt niet het gewicht van een verloren partij schaak met zijn professor.
- Nee, zei mevrouw beslist.
Lize lachte weer.
- Kom, zei Femia en trad uit de kast te voorschijn, we zullen een walsje spelen.
- Te rood, zei mevrouw en bekeek haar aandachtig, - schreeuwerig bepaald.
- Het is een tooneeljapon, lieve; vanavond ben ik mezelf niet, en mijn bleeke gezicht wordt geschilderd. Ze knielde voor Lize neer.
- Doet dit pijn aan uw oude oogen, tantetje? deze kleur? kijkt u eens, - dat is toch niet te fel?
- Neen, neen hoor, zei Lize.
Mevrouw Menke haalde haar schouders op. - Jij zoudt de stomme dingen willen leeren spreken, om bijval, altijd meer bijval.
- Ja, zei de dochter, even beslist als de moeder een minuut te voren neen had gezegd. Ze richtte zich op en ging naar de piano. - Hier, Rejo, een tamboerijn, dans jij maar.
De belletjes rinkelden door de gooi. Rejo ving het ding behendig op, haar rechter knie op den grond brengend. - Nu klonken de eerste tonen.
- De Zigeunerwagens zijn in de stad, zei August Menke. Rejo keek hem aan. Hij zag den lichtflits niet in haar donkere oogen. Plotseling danste ze en hief de tamboerijn boven haar hoofd.
Femia speelde sneller, vuriger; als Rejo langs haar ging, hoorde ze de vlugge ademhaling van het meisje. Het was haar of ze alleen die woorden illustreerde: De Zigeunerwagens zijn in de stad. Toen dacht ze: Het kind danst beter dan een van ons, maar zij heeft het niet geleerd. Misschien is het iets dat je niet leeren kunt, als tooneelspelen. Waarom kan ik tooneelspelen en niet dansen?
| |
| |
Rejo viel op een stoel neer, de tamboerijn legde ze op haar geheven hoofd.
De beschaafde stem van tante Lize: Dat was heel mooi, hoor.
- Nu een kalme polka, zei August Menke; ik met Rejo, als ze weer adem heeft.
- Goed, zei Femia.
Maar de dagverpleegster kwam binnen, frisch door den regen en de Aprillucht. Ze keek verwonderd om zich heen, vergat te groeten.
- Weet u dat hier een vreeselijke stofwolk staat? Zal ik dadelijk een raam open zetten?
O God, dacht Femia. Luid zei ze: Twee ramen open, voor mijn part, maar we zullen dansen. Zuster, wilt u Johan tot partner? Belt u dan even.
- Dank u, zei de zuster waardig, ik dans niet op een gespijkerd kleed.
August Menke kon een glimlach niet weerhouden. - De Zigeunerwagens zijn in de stad, mompelde hij.
De huisknecht kwam, zonder te zijn gebeld; hij bracht een visite-kaartje.
- Baron Schönbrunn, zei mevrouw, waarop Femia in lachen uitbarstte. Meteen duwde de zuster een raam wijd open.
- Lach niet.
- De linker salon? opperde mijnheer.
- Daar zijn de hoezen over de stoelen.
Femia kwam naar voren. - Altijd vecht ik tegen die hoezen, zei ze dramatisch.
- De eetkamer?
- Ik heb de tafel al gedekt, mevrouw.
Caroline richtte zich op. - Johan, laat de baron langzaam binnen, pak plechtig zijn hoed aan.
Johan vertrok geen spier.
- En laat hem zijn handschoenen opblazen, dat neemt tijd.
De zuster trok tante Lize uit den leunstoel omhoog. Het ergerde haar dat Femia bij het open raam stond en glimlachte. - Rejo, help jij even. Maar Rejo nam juist een aanloop en sprong over de vensterbank naar buiten.
Tante Lize richtte zich niet heelemaal op, in bijna zittende houding liet ze zich meetrekken; de zuster bloosde van inspanning. De deur werd opengegooid voor ze die nog hadden bereikt; de baron, die binnen wilde gaan, deed een stap terug. Achter hem stond Johan, schoof met zijn rechter hand
| |
| |
over zijn linker en schudde zijn hoofd. Mevrouw begreep het: geen handschoenen.
De baron was een pretendent naar Femia, maar een modern man. Hij had haar gezegd: Ik wil graag met u spreken, zoodra het me blijkt dat u daartoe geneigd bent.
Mevrouw ontving hem ongedwongen hartelijk. Na de begroeting verontschuldigde Femia zich.
- Ik moet vanavond optreden, - heeft u ons nieuwe stuk al gezien? O, ik moet u nog hartelijk danken voor uw bloemen, nog eens mondeling. Uw bloemen geven zooveel kleur aan onze premières.
- U kunt steeds over mijn kassen beschikken, juffrouw Menke.
Ze glimlachte. - Ja, maar dat is niet aardig, ik wil het gevoel hebben dat u beschikt.
Ze ging naar haar eigen kamer en verwisselde nogmaals van japon.
Den volgenden morgen om zeven uur wekte Rejo haar. Ze voelde het volle zonlicht in de kamer nog voor ze haar oogen opsloeg.
- Zoo, je bent op tijd. Er is toch geen post geweest? Ze zag een ongeopenden brief in Rejo's hand.
- Van gisteren, zei het meisje.
Het was de brief van Doortje; Femia opende hem met haar pink.
‘Lieve, trouwe vriendin’, las ze. ‘De toestand maakt me wanhopig, zeg me toch eerlijk (dat laatste woord eenige malen onderstreept) wat je denkt van de verhouding Frank-Hedwig. Ik kan (onderstreept) zoo niet verder leven. Tot voor kort wist ik niet wat Frank voor me beteekende. Wat denk jij? In godsnaam, zeg het me. D. d'A.’
Femia gooide haar mond open en lachte. De beweging met haar hoofd, die ze daarbij maakte, kwam haar nieuw voor. Ze probeerde het nog eens, toen riep ze Rejo. - Breng den grooten spiegel even; ja, op het voeteneind.
Rejo nam met haar sterke armen den metalen spiegel op en zette hem tegen den achterwand van het bed. In 't begin van haar studie had Femia eenige spiegels gebroken, maar deze kon niet breken, alleen krassen en dof worden, dan werd hij opnieuw geschuurd en gepolijst. Ze had hem bij een antiquair gekocht en was verontwaardigd geweest over den hoogen prijs,
| |
| |
maar die verontwaardiging herdacht ze later met plezier. - Nu lachte ze, maar wierp haar hoofd zoo ver achterover dat ze haar beeld in den spiegel niet meer kon zien.
- Rejo, kom eens hier, lach net zoo als ik. Zijn jouw tanden witter dan de mijne? Plotseling stond ze op en hoorde het papier van den brief ritselen. - Wat ik denk? vroeg ze zichzelf, - niets denk ik. Ze zou Doortje een telegram sturen. Ze liep naar haar zitkamer, schreef op een bloc-note: Actrice d'Angoulard, toen het adres, en dat ééne woord: Niets - onderteekend: F.M. en scheurde het blaadje af. - Rejo, wacht den postbode op en geef hem dit: een telegram.
Ze zag Doortje voor zich, hoe die haastig het telegram zou openbreken, denkend aan Hedwig en Frank, - of aan de directie van een grooten schouwburg misschien. ‘Lieve, trouwe vriendin’ - theater-stijl, maar dan van een vorige eeuw. Waarom kon Doortje niet met haar tijd meegaan? Dat ze van Frank hield, was verbeelding: ze gunde hem Hedwig niet, - God mocht weten waarom niet. Hedwig een rol misgunnen, omdat ze die niet zou kunnen spelen, - best, - maar een man...
Femia Menke had in haar leven geen groote moeilijkheden ondervonden. Van haar jeugd af aan had ze geweten wat ze wilde: actrice worden. Ze had gereisd om zich te ontwikkelen, had les genomen van een beroemde buitenlandsche tooneelspeelster. Ze was niet mooi, maar haar leermeesteres had haar bijna hartstochtelijk verzekerd dat schoonheid geen vereischte was voor het tooneel. Ze moest veel aan sport doen, haar spieren krachtig en soepel maken, ze moest veel gaan zien, veel opmerken en luisteren in de wereld. Niet met zichzelf praten, - niet opzettelijk over het leven denken - het leven ondergaan, en er zoo zuiver mogelijk op blijven reageeren. Ze staalde haar energie om haar doel te bereiken, ze oefende zich in zelftucht en werkte hard. Ze meende dat niemand een moeilijker jeugd kon hebben, omdat ze voelde zichzelf te moeten opvoeden, maar wist niet hoe goed haar natuurlijke aanleg was. Als ze dit had beseft, zou ze misschien haar ouders dankbaar zijn geweest; nu keerden alle diepere gevoelens tot zichzelf terug en maakten haar sterk en hard. Ze was zesentwintig jaar geworden en dacht zelden over een huwelijk. Een enkele maal, als een rol haar niet lag en tegenviel, als een ander dit merkte en ernaar wees, dan, in een ontmoedigde bui kon ze denken: ik trouw en zeg het tooneel vaarwel. Maar de
| |
| |
ontmoediging duurde nooit lang; na een nacht van rustigen slaap voelde ze de gewone stemming teruggekeerd. Ze vroeg zichzelf: Kan ik weer op je rekenen? en mopperde nog wat onder het aankleeden: Het is zoo hinderlijk, als je me plotseling ontvalt - ik kan het heusch niet hebben. Onvoorwaardelijke trouw, - dat hadden we toch afgesproken. Nou moet je niet weer zoo doen, want je drijft me tot het uiterste. Een huwelijk, - stel je voor.
Baron Schönbrunn, al was hij jong en rijk, had dus weinig kans.
En wie was Femia Menke in zijn oogen? De dochter van een koopman, een meisje uit den burgerlijken stand, - maar een bewonderenswaardige vrouw, - niet mooi, zelfs niet onberispelijk van houding, maar zelfbewust en toch vol onbegrepen levensliefde. Haar laatste woorden: Ik wil het gevoel hebben dat u beschikt - gaven hem te denken. Hm, ze was dus toch een vrouw als anderen, ze wilde overheerscht worden? Hij dorst het niet zeker te zeggen. Voelde hij zich nu teleurgesteld in haar, of van haar afgedreven door een besef van eigen onmacht?
Doortje was woedend; ze liep dien avond regelrecht Femia's kleedkamer binnen. Dat Martha daar weer omhing, deed haar ergernis nog stijgen.
- Alsjeblieft, wat beteekent dat idiote telegram?
Femia keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan. - Niets, zei ze.
- Pas op, je tergt me. Maar Martha, naar voren komend, leidde haar af. Er was iets in de oogen van die vrouw... Zou ze zich aan haar hals werpen en snikken? - Hier Martha, dit telegram; - ik had haar om raad gesmeekt, ik gaf me aan haar over, - maar ze is een doortrapte, hartelooze....
- Laat mij maar eens zien, Doortje.
Femia zat roerloos voor den spiegel en bekeek haar eigen, spottende gezicht.
Langs de open deur liepen Frank Delmont en Hedwig; achter hen aan kwam Monck, riep: Zijn jullie klaar?
- Niets, - las Martha - niets; word je daar zoo boos om? En wat beteekent het? Dat ze niets weet van Frank en Hedwig. Ze zullen het haar toch niet vertellen? Doortje borg het telegram op haar borst. Ze had besloten zich te beheerschen - ze moest nog optreden, en ze zou straks tegenover
| |
| |
Femia staan, in het publiek. Ze liep weg en sloeg hard met de deur. - Och God, zei Martha, wat een comedie.
Richard kwam om een hoekje kijken. - Spelen we vanavond, of spelen we niet?
Femia stond op. - Nou, je zult wat zien, de actrice d'Angoulard maakt groote vorderingen.
Monck, haastig teruggekeerd, riep: Waar blijven jullie? er wordt gehaald.
Ze moesten gearmd het tooneel opkomen, een jong paar, van de huwelijksreis terug. - Ze kwamen.
Na afloop verzoenden de vrouwen zich. Doortje had haar woede uitgespeeld.
- Je was heel goed, zei Femia spontaan, je vergat je mooie gezicht.
- Daar zullen we op drinken, zei Frank.
Ze zaten met elkaar op het terras van een klein café tegenover den schouwburg. Fïet was een bleeke sterrennacht in Mei; het jonge blad van de boomen geurde.
- We zullen nooit meer kibbelen, zei Femia. Trouwens, wat hebben we beschaafd gekibbeld, is jou dat ook opgevallen? als prinsessen. - Wat beteekent dat telegram? - Lieve, niets. - Pas op, ga niet te ver, - en de ander houdt in. Als we weer kibbelen, zullen we het even grootmoedig doen.
Monck praatte met Wilhelmi over een nieuw stuk. Hij zei: De moeilijkheid is: ons kleine gezelschap. Menke is heel goed, - maar... Je hebt natuurlijk dien nieuwen criticus van ‘De Vrije Stem’ gelezen. Ik vraag me af wat het haar doet; kan een vrouw zooiets verwerken? Jouw vrouw zou het gekund hebben.
- Heeft het vaak genoeg bewezen, zei de ander rustig.
- Ja, een pracht-actrice. Hij stond plotseling op, Wilhelmi met hem. Ze drukten elkaar zwijgend de hand, ontroerd door de gedachte aan Maria Wilhelmi.
De maîtresse van Richard Oerbech reed voor in haar auto; Richard sprong op om het portier te openen. Mevrouw Reynhold ging naast Femia zitten, de eenige vrouw van den troep die ze vreesde.
- Blij je te zien, mijn kind, - je weet: liever naast de planken dan er op. Dat Richard spelen wil- enfin, het is zijn grootste liefde.
Femia zag dat een man buiten hun kring op haar lette, - het was de man dien ze met den onbekenden criticus had
| |
| |
vereenzelvigd. De vrouw die altijd bij hem was, zat naast hem, steunde haar ellebogen op het marmeren tafelblad en leek haar oogen overal tegelijk te hebben. Is dit een ideaal huwelijk? dacht Femia, een huwelijk in kameraadschap? Ze wist niet wat haar in die menschen aantrok. Hij, de criticus, vond haar een goed actrice, maar nog niet groot. Hij wachtte op haar innerlijke ontplooiïng, - hij wachtte nu al vier jaar. Ze was nog jong, zeker, - maar juist daarom was stilstand zoo gevaarlijk. Een oudere vrouw zou zich mogen bezinnen op haar werk en haar leven, - zij moest zonder omzien vooruit, nieuwe gebieden veroveren, het gulden licht ontdekken (of iets dergelijk fraais) dat schijnt in de diepste lagen van de ziel. Als ze Maria Wilhelmi nog gekend had, een actrice bij de gratie Gods, enzoovoort. Het was iets voor dezen man om zoo te schrijven, - hij zou het zijn vrouw hebben voorgelezen, en samen hadden ze het goed gevonden.
Ida Reynhold pakte haar hand. - Meisje, wat ben je in gedachten; broeit er wat?
- O nee. Ze stond op. - Neem mijn plaats, - je flirt zoo gezellig met Kurt. Een oogenblik. - Ze ging naar de beide vreemden, sprak den man aan. - Neemt u mij niet kwalijk, bent u de criticus van ‘De Vrije Stem’?
Ze zag zich verwonderd aangestaard. - Neen, zei de vrouw bot, en de man, aarzelend: nee, dat nu juist niet, - waarop de vrouw begon te lachen.
Femia lachte mee. - Het is dwaas van me, ik heb het stellig gedacht.
- Ja. Wilt u een oogenblik gaan zitten? u hebt ons misschien wel eens in den schouwburg gezien.
Femia nam den leegen derden stoel aan hun tafeltje. De vrouw had een prettige, volmaakt natuurlijke stem. - We houden het meest van Frank Delmont, ging ze voort; zou hij zelf wel weten hoe humoristisch hij is? En telkens speelt hij anders; ik bedoel: in eenzelfde rol maakt hij kleine verschillen, daardoor blijft het altijd zoo levend bij hem.
- Dus u gaat om Frank Delmont naar den schouwburg.
- Voornamelijk, - niet uitsluitend, hè Sieg?
De man bleef zwijgen.
- Misschien wilt u zelf ook tooneelspeelster worden? opperde Femia.
- Ik? O nee. Ze lachte. Ik heb mijn werk; - en ik zou het niet kunnen, voegde ze erbij.
| |
| |
Femia stond op. - Ik ga weer. Prettig dat u me niet kwalijk neemt. Ze glimlachte, knikte.
- Dag juffrouw Menke. De man groette niet.
- Wat moest dat? vroeg Doortje, toen Femia langs haar schoof.
- Kennissen van me.
- Me dunkt, niet zoo erg toeschietelijk? - Maar de ander gaf zich niet bloot.
- Och Kurt, houd jij een auto voor me vast.
Kurt keek naar de sterren. - Het is een avond om te loopen.
- Neen, ik heb slaap.
Het gesprek wilde niet meer vlotten; alleen Monck en Wilhelmi praatten gedempt en hevig. Boven alles uit klonk soms het kinderlijk vroolijke lachen van de vreemde vrouw.
Toen Femia thuis kwam - ze liep door de smalle laan, de auto keerde op den grintweg - zag ze Rejo een man uitlaten. Onverschillig langzaam en met geluidloozen tred kwam hij haar tegemoet, nam zijn pet af. Het was nog bijna een jongen, zag Femia, hij had een mager, hongerig gezicht, en dat onderworpene in de donkere oogen, dat Rejo in het begin ook had gehad. Haar eerst gewekte gevoel van boosheid veranderde. Ze zou met Rejo praten.
Ze vond het meisje doende zich uit te kleeden. - Wat een haast ineens, zei ze, scherper dan ze had gewild.
- Ik heb zoo'n slaap.
Femia keek naar het bed, dat onaangeroerd was. - Jawel, eerst zoo lang vrijen....
Rejo schudde haar hoofd. - Hij is mijn broer, zei ze.
- Zoo, weet je dat zeker?
- Dezelfde ouders - een broer.
- Kwam hij je terug halen?
- Nee, ze hebben armoe.
De rechtstreeksche antwoorden van het kind troffen Femia. Ze is altijd te vertrouwen geweest, dacht ze, en aarzelde met haar volgende vraag: Heb je... had je iets om hem te geven?
- Geld - een beetje maar.
- Hm; waarschuw me als hij weer komt, dan kan ik... Haar argwaan roerde zich opnieuw. - Waarom kwam hij zoo laat?
- Hij kwam niet laat.
Op dat oogenblik hoorde ze een zacht, klagelijk geroep.
| |
| |
- Tante Lize, zei Femia, en liep meteen weg. Bij de deur vroeg ze: Heeft Lize druppels gehad?
- Nee, ik dacht zij slaapt.
Beduvelt ze me, vroeg Femia zich af, heeft ze Lize niet eerder gehoord door dien ‘broer’?
De zieke lag scheef in een omgewoeld bed en kreunde. - Nou, nou, is het zoo erg, moet er een dokter komen?
- Hè? vroeg Lize, en sloeg haar oogen op.
- Dag oudje; wie ben ik? Zeg eens: Femia.
Maar de vrouw noemde nooit meer iemand bij den naam, en richtte haar enkele woorden tot de leegte. Ze was bijna blind, en toch hadden haar oogen nog een scherpen blik. Femia voelde haar pols. - Heeft u pijn? vroeg ze. Waar zit die pijn dan, in de maag? - De pols was flauw, maar rustig.
Rejo kwam de kamer in; ze droeg een wit jakje zonder mouwen, en een witte, geplooide rok. - Helpen? vroeg ze.
Femia knikte. - Trek de lakens wat recht, ik zal haar zien op te tillen. Neem eerst de dekens weg, en het kussen. Zooze is zwaar. Nu hijgde ze van inspanning. - Twintig druppels, Rejo, en vergeet niet straks je deur open te laten; ik kan het niet helpen, ik heb mijn nachtrust ook noodig.
Rejo antwoordde niet.
- Als ze erg veel kreunt, moet morgen de dokter komen.
- De dokter, ja, zei Lize.
Femia boog zich opnieuw over haar heen. - U wilt altijd graag den dokter hebben, bent u dan zoo ziek?
- Ziek? het klonk vaag, verwonderd. Neen.
- Arme, zei Rejo.
- Ze wil dat we ons met haar bemoeien, maar ze heeft toch de zuster, den heelen dag. Ze keek Rejo aan. - Mag jij de zuster wel?
Het meisje sloeg haar oogen neer. - Ik weet niet, - zij en ik - nee.
Femia glimlachte. Ze zag de blonde zuster voor zich met de harde, ontevreden trekken, en daarnaast het Zigeunerkind, slordig en mooi. Het verlangen steeg in haar, Rejo te beschermen, goed voor haar te zijn. Ze dacht ook aan den blik van dien jongen. - Kom, zei ze een beetje bruusk - we gaan naar bed.
Twee nachten later wekte Rejo haar. - Niet slapen, - zij is ziek.
| |
| |
Femia stond onmiddellijk op. De vroege morgen lichtte door de ruiten, grauw en kil; van ver kwam hanengekraai.
Tante Lize, in haar nog donkere kamer, kreunde schreiend; haar wangen waren koortsig heet.
- Doe de gordijnen open, Rejo, en blijf bij haar; ik zal den dokter telefoneeren. Ze liep door het stille huis; het nachtelijk zwart verbleekte, werd ijler, weggevaagd door een nog kleurlooze klaarte. Een paar musschen begonnen snerpend te sjilpen. De stem door de telefoon, door Femia opgeroepen, kwam haar toch onverwachts - een diepe mannenstem. Ze sprak, hoorde: Goed, ik kom dadelijk.
Met Rejo samen waschte ze de zieke, ruimde de kamer wat op. Toen stuurde ze het meisje naar beneden om den dokter af te wachten; ze wilde niet dat hij zou bellen.
Het licht werd sterker en warmer van kleur; in den parelgrijzen hemel kwam een blauw-gouden schittering. Aan alle kanten zongen nu de vogels.
De zieke zag het licht niet; ze gooide haar hoofd heen en weer, en praatte rusteloos.
- Stil maar, nu komt de dokter, die maakt alles goed. Over welk kindje praat u toch? Heeft u dan een kindje gehad? Een meisje, heette het Rosa? U noemt haar altijd Rosa. Geef eens antwoord. - Diep boog ze zich over het bed. - Ik ben het, Femia, zeg het dan eens. - Ze pakte de zieke bij de schouders, drukte die neer, moest zich bedwingen er niet haar volle kracht op te geven. De sterke drang was in haar dit leven te kennen, het geheim ervan, dat wat het zoo zeer had geschaad. Maar ze ging weer zitten en wendde haar oogen af. Teveel inspanning, dacht ze, het helpt me niets, ik krijg geen enkel woord terug.
De dokter kwam. Ze verontschuldigde zich, - het was zoo vroeg, maar mevrouw Rettich had koorts, - en haar maag...
- We zullen eens zien, zei hij rustig. Hij praatte tegen de zieke, maar vroeg haar niets; ze bleef nu onbewegelijk liggen. Het onderzoek duurde lang. Eindelijk zei hij: Ik kom in den avond nog eens terug; - ik zal medicijnen laten brengen.
Femia vroeg of ze de verpleegster iets moest opdragen, en hij gaf enkele aanwijzingen. - Mevrouw blijft natuurlijk in bed, - ik kan niet zeggen wat dit worden zal.
Samen liepen ze naar beneden en bleven in de open huis- | |
| |
deur staan. De jonge dag was nu volkomen; het gras en de lage struiken parelden van morgendauw, de hemel boven de hooge boomkruinen was wolkenloos en glanzend.
- Het is een vreemd geval, zei Femia, voor u als medicus misschien niet, - maar ik vraag me af: Heeft ze een ziel?
De dokter glimlachte. - Dat weet ik niet; ik kan ook vragen: Heeft u een ziel?
- Ik, als normaal mensch - twijfelt u daaraan?
- Neen, ik denk er niet over.
- Haar ziel is verstoord, of vernietigd, maar wat beteekent die ziel, als ze tijdens ons leven sterven kan?
Hij antwoordde niet en ze bleven een oogenblik zwijgend naar buiten kijken.
- Rijdt u mee? vroeg hij dan, - het is een prachtige morgen.
- Dank u, ik ga nog wat slapen. Om negen uur moet ik in den schouwburg zijn, we zijn de slaven van ons werk.
- We zijn vrij om te doen wat ons goeddunkt, antwoordde hij, en stak haar zijn hand toe. - Juffrouw Menke, wel te rusten, en denk niet te veel over de ziel.
Ze sloot de deur achter hem. Nu zal ik een briefje neerleggen voor de zuster, dacht ze, dan kan ik nog twee uur slapen. - En meteen voelde ze een bijna hartstochtelijk verlangen naar haar werk.
Slot volgt.
ELISABETH ZERNIKE.
|
|