Leiding. Jaargang 2
(1931)– [tijdschrift] Leiding– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
‘Laat ons deze schande uit Israël wegdoen’
| |
[pagina 160]
| |
gezind als hij was, nam hij tevens maatregelen, om een te scherp optreden van den troep te voorkomen: in den Kabinetsraad werd daarom besloten de Prinsen aan het hoofd der troepen mede te zenden.
De commissie ontmoette de Prinsen te Merxem, en vertelde hun het doel van de reis, dat de Prins van Oranje goedkeurde. Hij schreef onmiddelijk aan den Koning den raad ‘de les reçevoir avec calme et bonté’.Ga naar voetnoot1) De Koning, van de komst der Brusselsche, en een deze een 6-tal uren vooruitijlende Luiksche deputatie verwittigd, vroeg het advies van zijn Ministers van Maanen en De la Coste, en van zijn Secretaris van Staat de Mey van Streefkerk. Van Maanen ontried de ontvangst; de beide anderen riedden in den geest van den Prins van Oranje.Ga naar voetnoot2) De Koning volgde den raad der beide laatstgenoemden; beide deputatie's werden onmiddelijk na hun aankomst door den Koning persoonlijk met groote goedheid en waardigheid ontvangen. De ontvangst van de Brusselsche deputatie geschiedde op 1 Sept. 1830 om 12 uur ten paleize in het Noordeinde, nadat De la Coste den Koning vooraf had medegedeeld, door bemiddeling van de Engelsche en Saxische gezanten het verzoek van D'Hoogvorst te hebben ontvangen, om den Koning, na afloop der audiëntie, een wijle alleen te mogen spreken. De deputatie had zich, als teeken van hare loyale bedoelingen, met groote oranjestrikken opgeschikt. Terwijl dus de afvaardiging van de gematigden, volgens de Leuvensche wijsheid ‘in den Haag doelloos rondliep zonder den Koning te kunnen bereiken’, zaten de Heeren in werkelijkheid rustig met den Koning in diens Kabinet de noodige maatregelen tot bedaring der gemoederen te beramen. Omtrent het voorgevallene op dit gehoor zijn wij, hoewel daarbij, behalve de Koning en de deputatie, slechts 's Konings vertrouweling, De Mey van Streefkerk, tegenwoordig was, tot in de kleinste bijzonderheden ingelicht: door een gelukkige omstandigheid is in het geheim kabinetsarchief der Koningin het uitvoerig, eigenhandig verslag bewaard, dat de Koning den volgenden dag aan zijne zonen zond. Bij de ontvangst vroeg de Koning, welk mandaat de commissie had: hij wilde op deze wijze het, zooal niet onwettige, dan | |
[pagina 161]
| |
toch buitenwettige van den stap doen gevoelen. Doch op Gendebien's antwoord, dat buitengewone omstandigheden buitengewone maatregelen wettigden, antwoordde de vorst: transeat!, en liet de commissie haar adres voorlezen. De Koning antwoordde, dat hij de voornaamste wensch der notabelen reeds voorkomen had: de bijeenroeping der Staten-Generaal was inderdaad een der eerste maatregelen geweest, die de Koning na zijn terugkomst in de residentie genomen had, ‘ayant jugé que dans les circonstances graves et extraordinaires je devois m'entourer des représentans de la nation et des seuls représentans que la constitution admît afin de pouvoir aviser d'après le voeu de la constitution avec eux de ce qu'il convenoit de faire et prendre des législativesGa naar voetnoot1) selon le règlement’. M.a.w. de Koning beloofde zijne medewerking, om alle nog bestaande grieven langs constitutioneelen weg, d.w.z. (zooals de unionisten altoos hadden begeerd, en zooals in het Brusselsche adres werd bepleit), in overleg met de Staten-Generaal weg te nemen. Wat kon de Koning, als constitutioneel vorst, meer doen? Meer begeerden de notabelen ook niet; reeds tegenover den Prins van Oranje te Merxem hadden de Heeren moeten toegeven, dat het herstel van een der voornaamste grieven - de verhouding tusschen het aantal noordelijke en zuidelijke afgevaardigden - niet tot 's Konings bevoegdheid behoorde: ‘ils sentent que cela ne dépend pas de Vous et qu'il faut une voie constitutionelle pour y parvenir’. Ook op het Noordeinde had het onderhoud een overeenkomstig verloop. Hier werd de ministeriëele verantwoordelijkheid op den voorgrond geschoven. ‘Het gaat er thans niet om’, antwoordde de Koning terecht, ‘of de invoering van dit beginsel goed en wenschelijk is; het feit is dat de grondwet het thans niet behelst; en ik heb de grondwet te handhaven, zooals ze ligt’. Bovendien voegde de Koning er bij, dat het zeer twijfelachtig was, of de invoering van dit beginsel tot de stabiliteit van den staat zou bijdragen; in Frankrijk bevatte de grondwet dit beginsel, en zie nu eens: ‘la déchéance du Roi a été décrétée et les ministres sont poursuivi pour les mêmes actes’. De Koning versloeg op deze wijze de constitutionalistische petitionarissen met de constitutie zelf; er bleef niet veel te | |
[pagina 162]
| |
antwoorden over. De Heeren werden tegenover de rustige menschelijkheid des Konings meer en meer met hun figuur verlegen; de maar nauwelijks overbrugde verschillen tusschen de katholieke en liberale unionisten kwamen om den hoek kijken, zoodat ‘les divers membres de la commission parlèrent et s'interrompirent réciproquement plusieurs fois, à cause qu'ils n'étaient pas d'accord sur les faits et les opinions et la manière de présenter les choses.Ga naar voetnoot1) In hun gêne wisten de Heeren niets beters te doen, dan van front te veranderen; de aanvallers werden verdedigers; de beschuldigers begonnen zich te verontschuldigen; het voornaamste doel van hun komst was, zeiden zij nu, om bij den Koning den ongunstigen indruk weg te nemen, die de Brusselsche gebeurtenissen op hem gemaakt konden hebben, en voornamelijk om de verzekering te geven van de goede bedoelingen der Burgerwacht, de goede diensten, die zij had gedaan en de waardeering, die zij verdiende....
De Koning, in stede van zich vertoornd te toonen, geliefde dit alles voor goede munt aan te nemen; hoffelijk en fijn wees hij zelfs het verzoek van D'Hoogvorst om amnestie af, “par la considération que celle-ci ne pouvoit être garantie à des meurtriers et des pillards, et que pour les autres” (de Burgerwacht, de notabelen, de commissie) “elle ne venoit pas à point puisqu” eux mêmes donnoient à connoître que ceux-ci méritoient reconnoissance et éloge, et n'avoient donc pas besoin d'amnestie’. Maar, zeide hij, de toestand kon juist in 't belang der Burgerij niet blijven, zooals ze was. Dat vond de commissie ook; en dat gaf aanleiding tot een langdurig overleg tusschen de commissie en den Koning, op welke wijze de troepen en de Burgerwacht zouden samenwerken om de orde te herstellen. Men kwam niet tot een besluit; en de Heeren werden daarom uitgenoodigd, de bespreking 's avonds 8.30 ten huize van Minister van Tets met den unionistischen Minister de la Coste voort te zetten. Deze nieuwe bespreking leidde tot volkomen overeenstemming omtrent de wijze van optreden van troepen en Burgerwacht te Brussel; het resultaat werd door De la Coste in een ontwerp-proclamatie, - die bewaard is, - vastgelegd en door het Kabinet en den Koning aanvaard. ‘Quant à ce qui concerne Bruxelles, nous sommes parvenus à un résul- | |
[pagina 163]
| |
tat, lequel a été proposé par M. de la Coste, entièrement approuvé par ses collègues et qui a eu mon assentiment. C'est après avoir eu hier au soir une conférence de deux heures avec les Bruxellois et sur les informations qu'ils lui ont données que M. de la Coste a mis ses idées sur le papier et nous nous flattons que de la manière indiquée tout pourroit être terminé d'une façon convenable’. En bevredigd keerde de commissie terug met het voornemen om te Brussel, door een geruststellend rapport, de zaak te beëindigen. | |
VIk meen hier het geschiedverhaal te mogen afbreken. Wie, in het afgeloopen jaar, zich wel eens mocht geërgerd hebben over het gebrek aan zelfstandigheid, waarmede de meeste noordelijke geschiedschrijvers de belgicistische vooroordeelen omtrent 1830 hebben gecalqueerd; over het merkwaardig gebrek aan nationaal zelfrespect, dat zich openbaart in de lijdelijkheid waarmede zij een der nobelste figuren uit de Nederlandsche Geschiedenis, Willem I, door de belgicistische beschuldigingen straffeloos hebben laten schenden, - zal door de lezing van Van der Essen's opstel aanzienlijk zijn opgelucht. De schim van den Grooten Koning is door Van der Essen, tegen wil en dank, op schitterende wijze gerechtvaardigd. Want.... Willem I blijkt op ‘het psychologisch oogenblik’ precies datgene te hebben gedaan, wat hij volgens dezen fel anti-Nederlandschen schrijver moest doen, om zijn kroon en om België te behouden. ‘Indien’, de Koning de afvaardiging van notabelen ontving en verbetering beloofde, dan, verklaart onze Leuvensche geleerde, schonk hij moed aan de gematigden, dan ondersteunde hij hun vredelievende werking.... Welnu de Koning heeft de afgevaardigden ontvangen; hij heeft hun verzoek ingewilligd; hij heeft hun de oplossing der moeilijkheden langs constituoneelen weg in 't vooruitzicht gesteld, hij heeft, wat wellicht het belangrijkst is, het vaststellen der maatregelen, noodig om de orde te Brussel te herstellen, aan het Zuiden zelf, - aan het gemeen overleg van zijn unionistischen Minister met de unionistische vertrouwensmannen overgelaten.... En hier openbaart zich het eigenlijke historische probleem: hoe komt het, dat de Koning, hoewel hij, ook naar het althans | |
[pagina 164]
| |
voor België gezaghebbend oordeel van Van der Essen, alles gedaan heeft, wat hij moest doen en kon doen, nochtans zijn kroon en België verloren heeft?Ga naar voetnoot1) | |
VIDe vraag dringt zich op, wat, tegen de ‘ontstellende’Ga naar voetnoot2) Belgicistische geschiedvervalsching, waarvan Van der Essen's artikel slechts een kenmerkend symptoom is, te doen zij. Want men onderschatte het belang dezer aangelegenheid niet. Dag in dag uit wordt, in schoolboeken, in couranten, in universitaire voordrachten de geest van het opgroeiend geslacht in het Zuiden tegen het Noorden opgehitst. Meestal geschiedt dit òf anoniem òf door schrijvers, wien het infra dignitatem zou zijn den handschoen toe te werpen. Doch ditmaal gaat het niet om de dwaasheden van een obscuur auteur in een obscuur blaadje. Het gaat hier om de voorlichting, die door den leermeester der Zuid-Nederlandsche Geschiedenis aan de oudste Nederlandsche Universiteit in het beste Zuid-Nederlandsche dagblad in een critisch tijdsgewricht, de eeuwfeestviering, wordt gegeven omtrent een tragedie, de scheuring van 1830, omtrent welke de opvatting in hooge mate de stemming tusschen Noord en Zuid in het heden beheerscht en in de toekomst beheerschen zal. De zaak heeft dus, naast eene wetenschappelijke, een staatkundige zijde.
Wat de wetenschappelijke waardeering betreft, geloof ik niet, dat er veel verschil van opvatting mogelijk is. Ik ben geen bewonderaar van dat soort vinnige critiek omtrent bijkomstigheden, dat zoo vaak noodeloos de noodige samenwerking tusschen de beoefenaars der geschiedenis verstoort. Stokken om honden te slaan behoeven op het gebied der historie nooit gezocht te worden. Het zou een klein kunstje zijn onzen Fruin als citaatvervalscher te brandmerken. Het is daarom èn billijk èn wijs anderer feilen te behandelen met de zelfde verschooning, die wijzelf zouden op prijs stellen. | |
[pagina 165]
| |
Doch er zijn grenzen. De aanbieding van het adres der Brusselsche Notabelen aan den Koning is in de geschiedenis van de Tweede Scheuring een minstens even belangrijk (zoo niet belangrijker) evenement, als de geschiedenis van de overhandiging van het smeekschrift der Edelen aan de Landvoogdes in die der Eerste. Wat zou het oordeel zijn, indien b.v. de houder van Fruin's leerstoel te Leiden in de Nieuwe Rotterdamsche Courant heel een pretentieus betoog zou opbouwen op de bewering... dat de Edelen niet tot het overhandigen van hun smeekschrift bij de Landvoogdes waren toegelaten? Ik geloof, dat hij voortaan door niemand meer au sérieux zou worden genomen. Als man van wetenschap zou hij onherroepelijk hebben afgedaan. Welnu, waarom zouden wij anders oordeelen over een historicus, die, op een overeenkomstige eereplaats in het Zuiden gesteld, van een volkomen gelijkwaardige enormiteit overtuigd wordt?
Veel belangrijker is echter de staatkundige kant der zaak. Van der Essen's artikel is een kenmerkend staal van het ergerlijk Belgicistisch misbruik der Nederlandsche Geschiedenis ter fine van duurzame vervreemding der beide deelen van ons Nederlandsch Volk. Het is een politiek delict tegen de Nederlandsche Gedachte, en behoort als zoodanig beoordeeld en behandeld te worden. Met nadruk moet de Nederlandsche jeugd in Vlaanderen er op worden gewezen, dat er niets gewonnen zou zijn, indien de vernederlandsching van Gent en Leuven voor de geschiedenis zou neerkomen op een Vlomsche versie der fictio belgica. Noodzakelijk, als geestelijke grondslag voor de goede verstandhouding van Noord en Zuid in de toekomst, is de bezetting van de leerstoelen der Pirenne's, der Terlinden's en der Van der Essen's door Nederlandsch denkende, sprekende en voelende mannen, die in nauwe vriendschappelijke samenwerking met de Noordelijke historici, onze gemeenzame geschiedenis bewerken vanuit het Zuid-Nederlandsch gezichtspunt, om zoo geleidelijk de bouwstoffen te ordenen en toe te richten voor die ‘Geschiedenis der Nederlanden’, die historie van het ‘Rijk van onzen Stam’ (om met De Geyter te spreken), die Koning Willem I bij het uitschrijven van zijn beroemde prijsvraag voor den geest zweefde, en van welke Geyl's in forsche lijnen ontworpen schets alreeds de voltooiïng nadert. | |
[pagina 166]
| |
Maar hiertoe moet, aan onze Zuidelijke Universiteiten, eerst het terrein grondig worden geklaard. Men verwachte toch niet den eik der Nederlandsche Geschiedenis te zien opschieten uit het allen gezonden wasdom verstikkend struweel der Belgicistische geschiedvervalsching. Wat is de werkelijke grond geweest van de kracht van den Belgischen Staat in de eerste vijftig jaren van zijn bestaan? Dat men in 1830 schoon schip heeft gemaakt, alle aanhangers van het oude régime onverbiddelijk uit de leidende plaatsen heeft geweerd, en met een nieuwe bemanning in zee is gegaan. Hoe het nieuwe Vlaanderen op de meest doelmatige wijze zijn schip schoon zal kunnen boenen staat niet te mijner beoordeeling. Wellicht lokt de minzame uitleiding des Heeren Hulin de Loo uit den gereinigden tempel van den Nederlandschen Geest te Gent bij gelegenheid eens tot omzichtige navolging uit... Doch hoe dan ook: ‘laat ons deze schande uit Israël wegdoen’.
C. GERRETSON. |
|