Leiding. Jaargang 2
(1931)– [tijdschrift] Leiding– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
‘Laat ons deze schande uit Israël wegdoen’IDe Standaard, het in steeds beteren geest en stijl opgestelde dagblad der allengs tot haar Nederlandsche eigendommelijkheid ontwakende Vlaamsche en katholieke democratie, heeft zich genoopt gevoeld de ook zijnerzijds dankbaar herdachte muiterij van 1830 zoo veel mogelijk te rechtvaardigen. Het blad heeft dit gedaan door in hoofdartikelvorm een aantal uitvoerige uittreksels uit de beschouwingen van eenige Belgicistische, en dus anti-Hollandsche, historici aan zijn lezers voor te leggen.
Het is verre van mij deze poging tot rechtvaardiging te laken; zij is, integendeel, van uit het standpunt van de Standaard zeer wel te billijken. De Standaard staat in de binnenlandsche politiek van België de gelijkwaardigheid van de beide landstalen, neen, van de beide volkeren die België bewonen, met opmerkelijke en steeds wassende kracht en waardigheid voor. Zijn politiek is, dientengevolge, in historischen zin, anti-Belgisch: want het België van 1830 is gegrond op de hegemonie van de Franschgezindheid in het Zuiden en staat of valt met die heerschappij. Doch de Standaard heeft zijne redenen, om de klaarblijkelijke consequentie van zijn grondbeginsel niet te trekken. Hij is belgischgezind of wil dit althans schijnen. Waar het nu zijn lezers niet meer kan diets maken, dat 1830 voor het Vlaamsche volk en zijn cultuur een zegen is geweest, ligt de eenig-mogelijke rechtvaardiging van zijn medejubelen in de stelling, dat de scheiding van 1830 het noodzakelijk gevolg is geweest van een verdrukkende Hollandsche staatkunde. Het Hollandsche juk, dat in 1830 werd afgeworpen, moet daarom worden voorgesteld als veel zwaarder dan het Fransquillonsche juk, dat in 1830 op Vlaanderen is gelegd. Bleek het tegendeel; bleek, vooral, dat de scheuring van 1830 niet noodzakelijk geweest is om het herstel van de enkele nog overgebleven grieven te verkrijgen, - welke rechtvaardiging van de muiterij van 1830, welke reden tot verheuging over België's ontstaan en voortbestaan zou er resten? Inderdaad: neem de overtuiging weg, dat Holland's staatkunde Vlaanderen tot opstand dwong, - en gij hebt den laatsten slag- | |
[pagina 52]
| |
boom weggenomen, die de particularistische Vlaamschgezindheid van den Standaard scheidt van de algemeene Nederlandschgezindheid, die het jongere geslacht doorgloeit.
Het is dan zeker ook niet zonder innige voldoening geweest, dat de opstellers van het blad in het hoofdartikel van 29 Oct. 1930, uit het historisch feitenmateriaal, door prof. Leo van der Essen opgediept en medegedeeld in Dietsche Warande en Belfort, een uittreksel konden mededeelen, dat de boven geformuleerde stelling ten volle scheen te bevestigen. ‘De historische les van 1830’ luidde het opschrift van het hoofdartikel dat in den ondertitel: ‘Hoe Willem I de kans verspeelde zijn Kroon en België te behouden’ zijn toelichting vond. Ook ons heeft de lezing van dit artikel een minstens even groote voldoening verschaft, als de plaatsing ervan aan de Standaard-redactie. Want de voorstelling van den bekenden Leuvenschen hoogleeraar is een in zijn soort zóó onvergelijkelijk specimen van wat wij als ‘belgicistische historiographie’ plegen te brandmerken, dat zij reeds qua talis aan de vergetelheid behoort te worden ontrukt. | |
IIHoe heeft dan Willem I, volgens den Leuvenschen geleerde, de kans verspeeld zijn Kroon en België te behouden? Het is een even nieuw als merkwaardig verhaal. De inleidende zinsneden brengen geen verrassingen. De schrijver ontkent niet het proletarisch en francophiel karakter der relletjes van 25 Augustus. Onjuist acht hij het deze episode voor te stellen als het begin der Belgische revolutie. ‘Op dat oogenblik’, zegt hij terecht, ‘denkt voorzeker de overgroote meerderheid der Belgen aan geen omwenteling, veel minder nog aan afscheiding van Holland. De leiders der union catholico-libérale houden het nog altijd bij hunne ‘opposition légale, paisible et grave’. Maar 26 Augustus heeft er een ‘zeer beteekenisvol’ incident plaats: Ducpétiaux vervangt de Fransche driekleur aan het stadhuis door de Brabantsche kleuren: en van dit oogenblik af stond, meent de schrijver, het oproer ‘in een zuiver Belgisch of Brabantsch teeken’.
‘Op initiatief van baron van der Linden d'Hoogvorst, een | |
[pagina 53]
| |
man vol energie en met een groot vooruitzicht, werd er aanstonds eene burgerwacht samengesteld, gewapend, en overal rondgezonden in Brussel om aan oproer en plundering een einde te stellen. Den 27en Oogst werd dan ook alles weer kalm, dank het kranig optreden dier gewapende burgers. Hier is dan dat, spontaan, een vijftigtal notabelen van Brussel zich op het stadhuis vereenigde om daar, onder voorzitterschap van baron de Sécus, over den toestand te beraadslagen. Dat was het waar begin der Omwenteling van 1830. Het zijn deze conservatieve burgers der hoofdstad die waarlijk de eerste daad van beteekenis hebben gesteld! Immers, zij vergaderden, om een daad van politiek belang te stellen, zonder zich met het bestaan der Hollandsche overheden te bekommeren. Zij namen zelf het bestuur der stad in handen, buiten alle officieele tusschenkomst om. Hier hebben we waarlijk het begin der Revolutie. Nochtans, die burgers waren absoluut niet “revolutionnair” gezind. Zij behoorden tot den groep der “union des oppositions”; 't zijn gematigden, in tegenstelling met dezen die op 25 Oogst de betooging der “Muette de Portici” hadden in gang gestoken. En dat zij gematigd zijn, en voorzeker geen oogenblik denken op scheiding met Holland, daarvan vinden wij het klaar bewijs in het besluit dat zij nemen. Zij willen eenvoudig van de gelegenheid gebruik maken om, langs vredelievenden weg, den Koning er toe te brengen de “grieven” die bestaan te verwijderen. Een adres aan den Koning wordt opgesteld en tot het zenden van een afvaardiging naar Willem I besloten, afvaardiging die zal bestaan uit baron Joseph d'Hoogvorst, graaf Félix de Merode, Frédéric de Sécus, Palmaert en.... Gendebien. Deze laatste, verrast door de gebeurtenissen en er door meegestuwd, was dus op dit oogenblik de “gevangene” der gematigden geworden en verplicht, omdat hij niet anders kon, met hen op stap te gaan. De tekst van het adres aan den Koning begint eerbiedig: Sire, en er wordt in gezegd, dat de ondergeteekenden, “zijne eerbiedige en getrouwe onderdanen” - dus geen revolutionnairen! - door hun moed en standvastigheid in drie dagen een eind hebben gesteld aan de gevaarlijkste volksbeweging - l'effervescence la plus menaçante - en erge wanorders hebben doen ophouden - fait cesser de graves désordres. Ze zijn nu “meester van den toestand”, maar, als de Koning die “goede burgers” - bons citoyens - niet ondersteunt, dan kunnen | |
[pagina 54]
| |
zij voor niets meer instaan en dan zullen zij waarschijnlijk “het slachtoffer worden van hunne poging”. Daarom zenden zij dan ook aanstonds een afvaardiging naar den Koning om hem al het hachelijke van den toestand voor oogen te stellen en hem te vragen aanstonds met het wegruimen der grieven een aanvang te maken. Het spoedig bijeenroepen der Staten-Generaal zou daarvoor een geschikt middel zijn. Ziedaar een document dat wij als het gewichtigste in gansch de geschiedenis der Omwenteling beschouwen. Het bewijst duidelijk dat te Brussel alles nog kon goedgemaakt worden, indien de Koning op het verzoek der notabelen maar dadelijk wilde ingaan. Hier hebben wij nu het “psychologisch oogenblik”. Willem I had nu de toekomst in handen. Indien hij de afvaardiging van notabelen ontving en verbetering beloofde, dan schonk hij moed aan de gematigden, dan ondersteunde hij hun wapens om de revolutionnaire plannen der extremisten en Franschgezinden te voorkomen of ongedaan te maken. Zoo niet, verspeelde hij de kans zijn kroon en België te behouden. En hier zien we nu hoe de autocratische geest en de stijfhoofdigheid van den Koning hem op het pad der tragedie voerden. Wat? Hij zou die afgevaardigden van muiters ontvangen? Pactiseeren met 'n straatopstand? Dan kende men hem niet. Ten andere, wat beteekende al dat lawaai? Had hij niet, in zijn Message royal van 1829, bewezen dat hij “het einde der toegevingen” bereikt had? Het besluit viel, onverbiddelijk en onbegrijpelijk tevens: zijne twee zonen, de prinsen Willem en Frederik, aan het hoofd van 6000 soldaten, zouden naar Brussel oprukken “om er de orde te gaan herstellen”. Met zulke daad te stellen teekende de koning zijn eigen doodvonnis. Niets kon nu meer den onverbiddelijken gang der zaken tegenhouden of veranderen. De gematigden - waarvan de afvaardiging in Den Haag doelloos rondliep zonder den Koning te kunnen bereiken - lieten nochtans den moed niet zakken. Wanneer zij vernamen dat de koninklijke troepen in aantocht waren en Brussel naderden, besloten zij met beide Hollandsche prinsen voeling te zoeken. Baron van der Linden d'Hoogvorst begaf zich naar Vilvoorde om aldaar, in het legerkwartier der beide bevelhebbers, van dezen te vernemen welke bevelen de Koning hun gegeven had. Frederik en Willem van Oranje konden maar een enkel antwoord daarop geven: zij moesten oprukken | |
[pagina 55]
| |
naar de hoofdstad en deze met hunne soldaten bezetten. Wanneer het nieuws van die komende bezetting Brussel bereikte, bracht het er een buitengewone beroering te weeg. De gedachte aan gewapend verzet kwam oogenblikkelijk opdagen: hier nu heeft het voorbeeld der Juli-Omwenteling van Parijs aanstekelijk gewerkt. Werklieden en burgers - leden der kleine burgerij - loopen te wapen, halen de kasseien uit den grond, voeren tonnen, wagens en meubelen aan, en beginnen oogenblikkelijk overal barrikaden op te werpen. De Brabantsche kokarden prijken nu overal op hoed en borst...’ Tot zoover Van Essen's fictio belgica. | |
IIIThans de Nederlandsche geschiedenis.Ga naar voetnoot1) Zetten wij eerst het mes der critiek in de zinsneden, die het relaas geven van het gebeurde vóór de opstelling en aanbieding van het adres aan den Koning. De burgerwacht, vertelt Van Essen, werd samengesteld op initiatief van baron van der Linden d'Hoogvorst. Het staat vast dat dit niet het geval is: de burgerwacht is gevormd op initiatief van de bevoegde overheid. De commandant van het garnizoen meende om redenen, die ik elders heb uiteen gezet, niet aanstonds gewelddadig te moeten ingrijpen. De schutterij, samengesteld uit het gemeenste grauw, was onbetrouwbaar; men had haar reeds in 1829 de wapenen ontnomen; en het eenige wat haar commandant kon doen, was die thans zoo goed mogelijk te doen bewaken door een piket chasseurs. De benedenstad en het centrum van het burgerlijk bestuur, het Stadhuis, bleef daardoor onbeschermd. Onder die omstandigheden, rapporteerde de gouverneur van der Fosse, ‘j'ai appelé quelques officiers de l'ancienne Garde Bourgeoise’ - de historische locale noodorganisatie, die een paar jaren te voren bij de invoering der schutterij was ontbonden, - ‘pour essayer de s'opposer au désordre sans ajouter à l'exacerbation. Ce moyen 's organise et c'est la seule porte de salut pour la ville’.Ga naar voetnoot2) D'Hoogvorst was op dat oogenblik nog niet in stad; het initiatief is zeker niet van hem uitgegaan; hij was trouwens | |
[pagina 56]
| |
allerminst een ‘man van energie en met een groot vooruitzicht’, maar, naar het oordeel van alle tijdgenooten, een ijdele zwakkeling,Ga naar voetnoot1) het werktuig van zijn bekwameren broeder Joseph, en de speelbal der Jacobijnen. Hij heeft een hoogst dubbelzinnigen rol gespeeld en is geëindigd met de zaak des volks, die hij voorwendde te dienen, te verraden.Ga naar voetnoot2) Het volgt uit dit feit, dat de burgerwacht oorspronkelijk geenszins een illegale organisatie was; de gouverneur zelf was de feitelijke commandant: ‘je fais ici le Bourgmestre, le commandant de la Garde Communale, celui de la Garde Bourgeoise’. Of Van der Fosse den burgerwacht heeft bijeengeroepen naar aanleiding van vroeger met De la Coste, den unionistischen minister van Binnenlandsche Zaken gehouden besprekingen, blijft een open vraag. Onwaarschijnlijk is het niet. Althans is zeker, dat zijn maatregelen de volle goedkeuring wegdroegen van den te Brussel verblijvenden minister van Gobbelschroy. En even zeker is, dat zij goedgekeurd werden door Van der Fosse's chef, De la Coste, en den Koning zelf: nauwelijks was het bericht van het optreden der burgerwacht in den Haag aangekomen of er gingen ijlbrieven naar alle gouverneurs der zuidelijke provinciën evenals naar den burgemeester van LeuvenGa naar voetnoot3) met machtiging om, zoo noodig, eveneens burgerwachten op te richten. Een tegenstelling tusschen troepen en burgerwacht bestond aanvankelijk niet; ook te Brugge, waar de factie op 28 Aug. door omkooping van den cipier - een oud-napoleontisch soldaat - een 8 tal galgebrokken uit de gevangenis ontsnappen deed, die met het gemeen brand stichtten bij den nederlandsch-gezinden president van den rechtbank, Sandelin, hield het kleine garnizoen zich op den achtergrond, en werd de muiterij in bloed gesmoord door den burgerwacht, die daarna in de uitnemendste verhouding met het garnizoen de orde verder bewaarde.Ga naar voetnoot4) De oprichting van den burgerwacht is dan ook geen daad van Belgisch zelfstandigheidsgevoel en allerminst het begin der ‘Belgische revolutie’. De vergadering van notabelen dan? Het is waar, dat deze vergadering spontaan bijeenkwam. Is die spontane bijeen- | |
[pagina 57]
| |
komst, of het daarin genomen besluit een revolutionnaire daad? Van Essen beweert het: ‘immers, zij vergaderden om een daad van politiek belang te stellen, zonder zich met het bestaan der Hollandsche overheden te bekommeren. Zij namen zelf het bestuur der stad in handen, buiten alle officieele tusschenkomst om. Hier hebben we waarlijk het begin der Revolutie’. Al wederom mis. De daad van politiek belang, die de vergadering van notabelen stelde, was het redigeeren van een petitie. Het recht van petitie nu was een grondwettig recht, en de unionisten hadden voor het jus utendi et abutendi van dit recht tegen Van Maanen een fellen strijd gestreden, in welken zij den Koning - die tot tweemaal toe over het wettige der petitiën het advies van den Raad van State had ingewonnen - van de juistheid hunner interpretatie van de grondwet hadden weten te overtuigen.Ga naar voetnoot1) Zelfs al zou derhalve de vergadering van notabelen een revolutionaire samenrotting van politiek onbevoegden geweest zijn, en zelfs al zou zij, bij haar besluiten, zich met het bestaan der Hollandsche overheden niet bekommerd hebben, dan nog zou zij slechts volkomen constitutioneel hebben gehandeld. Doch zij was geenszins revolutionair of toevallig en handelde volstrekt niet buiten de wettige overheden om. De notabelen bezaten destijds in het staatkundige een wel omschreven bevoegdheidGa naar voetnoot2) - de Koning-zelf noemde hen ‘notables reconnus’ -; hun spontaan bijeenkomen in tijden van nood en hun optreden als een soort ‘breede raad’ wortelde in de Zuid-Nederlandsche traditie. Men zou zich trouwens vergissen, indien men meende, dat de notabelen met eenige bepaalde bedoeling - ‘om een daad van politiek belang te stellen’ - bijeenkwamen. Een der voornaamsten, Joseph d'Hoogvorst, die lid van de deputatie zou uitmaken, verklaarde zelf ‘que, malade à la campagne, il avoit tout ignoré, avoit été appelé ensuite à assister à une réunion, dont il ignoroit le but et ne connoissait pas ceux qui devoient en faire partie’. Hun bijeenkomst was weliswaar in- | |
[pagina 58]
| |
formeel, doch zij zou eerst illegaal zijn geworden, indien zij als college optredend daden zou hebben verricht die behoorden tot de bevoegdheden van de wettige regeeringsorganen, wat niet het geval was. Geheel in de historische lijn zochten zij machtiging en zelfs medewerking voor hun optreden bij de wettige overheden, - de Regentie, en vooral bij den vertegenwoordiger des Konings, gouverneur Van der Fosse: ‘Ils ont désiré que cette députation fut commissionnée et autorisé par la Régence ou par moi;’Ga naar voetnoot1) Van der Fosse was als oud-napoleontisch ambtenaar echter te goed geschoold om mede te werken aan eenige overschrijding van de grenzen van zijn strict administratieve bevoegdheden; èn de gouverneur èn het dagelijksch bestuur van Brussel weigerden als ambtenaar de deputatie te autoriseeren, hoewel ze, zooals Gendebien den Koning mededeelde, als burger hun instemming met het denkbeeld betuigden. De bewering, dat de vergadering van notabelen ‘zelf het bestuur der stad in handen nam, buiten alle officieele tusschenkomst om’, mist natuurlijk elken grond. De vergadering van notabelen is ná 28 Aug. nooit weer bijeen geweest en heeft nimmer naar het bestuur van de stad getaald. De Regentie is blijven functioneeren tot den 11en September en tot op den laatsten dag van haar bestaan is zij als wettig stadsbestuur erkend en geraadpleegd door de leiders der burgerwacht, zelfs in die mate, dat deze nog aan haar de benoeming overliet, uit een voordracht van 16 candidaten, van de Commission de Sureté, de laatste poging der constitutioneelen om de vorming van een revolutionair bewind af te wimpelen. Eerst het meeningsverschil in den boezem der Regentie, of deze Veiligheidscommissie nog een legaal karakter droeg - de gouverneur van der Fosse en de meerderheid der Regentie meenden van wèl, de burgemeester Wellens en een minderheid van vier leden van niet, - leidde tot het vertrek van den burgemeester en het uiteenvallen van het wettig stedelijk bestuur.
De drie eerste zinsneden van het relaas bevatten dus ongeveer evenveel feilen als regels. Slot volgt. C. GERRETSON.Ga naar voetnoot2) |
|