volgroeid zij, met al de organen die noodig zijn om zijn kultureele functie te vervullen, vooraleer het naar het rijk van de als nog onbereikbare politieke idealiteit blikt’.
Heeft Vlaanderen eenmaal zijn eigen kuituur, staat het kultureel sterk, dan zal het ook, gelijk Professor Geyl zegt, in geval van crisis, met meer bewustheid en doortastendheid kunnen handelen, en met meer gezag (niet langer als bedelares, maar als gelijk-berechtigde en in eigen wezenheid gevestigde) tot Wallonië, zoowel als tot Nederland en tot Europa spreken.
Waar Professor Geyl mij dan laat zeggen: ‘Maar ik wil niet dat dit geschiedt’, dat n.l. ooit Vlaanderen en Nederland vereenigd worden, daar vergist hij zich. Ik wil vooreerst een kultureel sterk en levenskrachtig Vlaanderen. Wat er dan verder zal gebeuren zal de toekomst uitmaken, als Vlaanderen maar leeft.
Het was dus tegen Vlaanderen's grondstellingen dat ik het nu bestaande diep verschil in de kultuur tusschen Vlaanderen en Nederland sterk heb moeten betoonen, om het klaar te maken, dat wij, Vlaamsche Nationalisten, en voornamelijk wij, Katholieke Vlaamsche Nationalisten, in de bestaande omstandigheden, naar geen politieke aansluiting met Nederland moeten streven. Wanneer die omstandigheden zich grondig zullen gewijzigd hebben, wanneer Vlaanderen zoo levenskrachtig zal zijn geworden, dat het zich zelf blijft en eigenmachtig over zich zelf kan beschikken, dan zullen ook mijn bezwaren hebben opgehouden te bestaan.
Of dan een Groot-Nederlandsche Staat er het gevolg van zal zijn, moet de toekomst uitwijzen.
Turnhout.
J. VAN MIERLO.