Leiding. Jaargang 1
(1930)– [tijdschrift] Leiding– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
AanteekeningenDe toekomst van Nederland en VlaanderenEr wordt in de bladen en blaadjes van Flaminganten, Vlaamsch-nationalisten, Hollandsche Groot-Nederlanders, op hun congressen en conferenties, aan één stuk door geredetwist over de toekomst van Nederland en Vlaanderen. Moet Vlaanderen zijn zelfstandigheid binnen België verwerven? Moet het zich van België losmaken en een onafhankelijke staat vormen? Moet het zich met Nederland vereenigen tot een Groot-Nederlandsche staat, - in een federatief verband, op unitarische grondslag? Er zijn er zelfs die in Prof. Gerretson (als het ‘de Jezuieten’ niet zijn...Ga naar voetnoot1) de voorstander zien van een Midden-Nederlandsche staatvorming, van een Dietsche staat bezuiden de Moerdijk! Het is van het groote publiek in Noord-Nederland en in Europa, van de invloedrijke dagbladen en van de staatslieden, heel verkeerd, dat zij zich van deze kwesties niets aantrekken en ze aan de onderonsjes der ijveraars overlaten. Wat men er voor het minst uit leeren kan, is dat in de staatkundige toestand aan Maas en Schelde een element van onzekerheid schuilt. Zij die geroepen zijn tot leiding geven, moesten zich en het publiek met die gedachte vertrouwd maken, zij moesten de verschillende mogelijkheden onder de oogen zien, - of Nederland en Europa zouden op het kritieke oogenblik wel eens heel verlegen kunnen staan. Niet dat ik de methode, die in de kleine kringen waar men zich met deze groote vraagstukken wèl bezig houdt gemeenlijk gevolgd wordt, zou willen aanbevelen. De vraag die jeugdige en minder jeugdige Vlamingen en Groot-Nederlanders uit den treure behandelen, is wat de schoonste, de meest logische, de meest wenschelijke oplossing zijn zou. Op zichzelf voorwaar geen ijdele vraag, mits men maar niet meene, dat in het antwoord noodzakelijkerwijs een politiek programma gegeven is. En dat is precies wat in die discussies te vaak gedaan wordt. Week in week uit betoogt Vlaanderen, het blad van de uiterste vleugel der Vlaamsch-nationalisten, dat de staat Groot-Nederland het ideaal van alle oprechte Nederlanders en Vlamingen zijn moet, en leidt daaruit af dat allen die voor minder ver gaande oplossingen werken verraders, neo-Belgicisten, wat | |
[pagina 200]
| |
niet al zijn. In een van de laatste nummers geeft de redactie nu ruimte aan een lang stuk, waarin de Vlaamsch-nationalistische senator Van Mierlo geweldig tegen haar inzichten te keer gaat. Hij verwijt haar niet slechts, gelijk velen doen, dat zij geen rekening houdt met de omstandigheden en haar ideaal slecht dient door de gelederen die naar de eerste étappe oprukken in verwarring te brengen met aansporingen om zich naar de laatste te haasten. Hij bestrijdt het ideaal zelf. Een zelfbesturend Vlaanderen binnen België, dat begrijpt de heer Van Mierlo; maar Noord-Nederland is voor hem een vreemde grootheid, waarmee Vlaanderen niet zonder schade voor zijn katholieke cultuur en voor zijn economisch welzijn vereenigd zou kunnen worden. De argumenten die hij aanvoert, zijn uitermate zwak. Van zijn historie kan alleen verzucht worden, dat de begripsverwarring die Belgische en Hollandsche geschiedschrijvers met beschouwingen a posteriori gesticht hebben, eindeloos schijnt. Zijn vrees dat de Vlamingen in een Groot-Nederlandsche staat tweede-rangsburgers zijn zouden, mag misschien zoo onnatuurlijk niet heeten, als men bedenkt wat een indruk van hooghartigheid de Hollander doorgaans in het Zuiden achterlaat en aan welk een inferioriteitscomplex de Vlaming als gevolg van eeuwenlange onderdrukking lijdt. Maar de positie der Katholieken en de ontplooiïng van hun cultuur in het hedendaagsch Noord-Nederland moesten voldoende zijn om aan redeneeringen over het gevaar dat Vlaanderen's Katholiciteit zou loopen het zwijgen op te leggen. En waarom Antwerpen het in een Groot-Nederlandsche staat tegen Rotterdam en Amsterdam zou moeten afleggen, is volslagen onbegrijpelijk. Het belangwekkende van het stuk is dat er het bewijs in opgesloten ligt van anti-Hollandsch vooroordeel zelfs in Vlaamsch-nationalistische kringen. Maar interessant is ook een bij-polemiekje, waarin de senator tegen een geestverwant Kamerlid in 't geweer komt. De heer Van Mierlo betoogt dat zijn Vlaamsch-nationale collega's in Senaat en Kamer, die allen, evenals hijzelf, gewonnen zijn voor 's heeren Vos' voorstel tot Belgische grondwetsherziening in federalistische zin, dus evenals hij federalisten, in tegenstelling tot Groot-Nederlanders, zijn; en aangezien het West-Vlaamsch Kamerlid Leuridan tegen die interpretatie reeds geprotesteerd had, houdt de heer Van Mierlo koppig staande dat de heer Leuridan, hij moge zich nog zoo eens van zin met Vlaanderen verklaren, ‘parlementair’ toch maar een | |
[pagina 201]
| |
federalist is. Terecht natuurlijk, maar wat beteekent dit anders dan dat de heer Leuridan inziet - en in dit opzicht is hij wijzer dan Vlaanderen, dank zij ongetwijfeld de politieke verantwoordelijkheid en ervaring van zijn Kamerlidmaatschap -, dat Groot-Nederland op dit oogenblik niet te bereiken valt en dat zelfbestuur voor Vlaanderen de kansen, als ooit de tijden rijp mochten worden, niet verminderen zouden, integendeel? Het is wezenlijk verbazend dat de heer Van Mierlo het ontwerp van federale grondwetsherziening tegen de Groot-Nederlandsche gezindheid van zijn collega's meende te kunnen aanvoeren. Hij volgt daarmee de methode van het blad dat hij bestrijdt en neemt aan dat ieder die in een Groot-Nederlandsche staat de schoonste, de meest logische en de meest wenschelijke oplossing ziet, dan ook maar regelrecht, en met verwaarloozing van alle tusschenstadia, op dat ideaal moet losstormen. Is hij misschen in werkelijkheid een klaarziend vijand, en zet hij de Groot-Nederlanders tot die stormloop aan in de hoop hen onderweg zich op onoverkomelijke rotsen de nagels te zien breken of onderduikelen in verborgen afgronden? Gelukkig dat de verantwoordelijke mannen van het Vlaamsch-nationalisme meer werkelijkheidszin hebben dan de dagelijksche discussies over het ideaal waarin hun volgelingen zich vermeien, zouden doen vermoeden. De lezers van Leiding weten uit het artikel van de heer Vos in het vorig nummer, hoe weinig in de geest van de voornaamste ontwerper het voorstel van zelfbestuur aan de verwezenlijking van Groot-Nederland in de weg staat. ‘Het is wenschelijk’, schreef hij, ‘dat Vlaanderen eerst staatkundig volgroeid zij, met al de organen die noodig zijn om zijn kultureele functie te vervullen, vooraleer het naar het rijk van de alsnog onbereikbare politieke idealiteit blikt’. Inderdaad! Nù mogen studentenvergaderingen en weekbladen nog zoo luid om Groot-Nederland roepen, België wordt er niet door aangetast. En zou waarlijk de Groot-Nederlandsche gedachte (waar wij nog ver van af zijn) op eenmaal het Vlaamsche en het Nederlandsche volk beide onweerstaanbaar meesleepen, dan kon, als België nog steeds zijn Brusselsch eenheidsbewind bezat, een bloedige botsing niet uitblijven: België zou zich te weer stellen, Europa zou er zich mee bemoeien, en wie kan zeggen was de uitkomst zijn zou? Heeft Vlaanderen daarentegen eenmaal zijn eigen bestuur - een mogelijk- | |
[pagina 202]
| |
heid, ook volgens senator Van Mierlo -, dan zou niet alleen de toenadering tusschen Vlaanderen en Nederland op de voet van gelijkheid snelle vorderingen kunnen maken, maar dan zou ook, in geval van een crisis, Vlaanderen met meer bewustheid en doortastendheid kunnen handelen en met meer gezag tot Wallonië, tot Nederland, en tot Europa spreken. Dan zou een ontbinding van België en een vereeniging met Nederland niet noodzakelijk een onderstebovenkeering veroorzaken, dan zou het vreedzaam en met overleg kunnen geschieden. ‘Maar ik wil niet dat het geschiedt!’ werpt de heer Van Mierlo tegen. - Uitstekend: als het Vlaamsche volk dàn denkt als gij, zal het niet geschieden. Dat is het voordeel van zelfbestuur! Maar wie zal nù uitmaken, wat na zooveel jaren en in zoo veranderde omstandigheden het meest gewenscht voor uw en voor ons volk zal zijn? Gij zult u door de mogelijkheid dat Vlaanderen van zijn vrijheid gebruik maken zou om de band met Wallonië te verbreken en een nieuwe band met Nederland te vormen, toch niet laten weerhouden om voor die vrijheid te werken? Te minder omdat die mogelijkheid uzelf onwaarschijnlijk moet voorkomen. Nog eenmaal heeft Herman Vos in ons vorig nummer hieromtrent het wijze woord gesproken: ‘Men houde het voor een rustpunt op de reis, of men neme het voor het einddoel, naar staatkundige decentralisatie kunnen alle Vlaamsch-nationalisten gezamenlijk optrekken’. P.G. |
|