Een aanteekening over het begrip ‘volkslied’
Volkslied is een verzamelnaam die zooveel omvat, en op zooveel wijzen verstaan wordt, dat niemand zijn beteekenis feilloos omschrijven kan. Oorspronkelijk was hij ook niet zoozeer de naam van een liedsoort, als wel een program. Men begon de volken te zien als natuurverschijnsels, als levende groeiende wezens, in wier onbewustheid krachten sluimerden die ze wilden uiten. Verbeelding en zang waren daartoe hun middelen. Zooals de natuur vogelliederen te voorschijn drijft, zoo het volk de zijne. Door dichters toch? Ja, maar die dichters moest men niet zien als persoonlijkheden, ze waren eenvoudig de stemmen van de volken. Wat ze uitten was de volksziel, wat ze dichtten was het volkslied. Zoo denkende noemde Herder de gezangen van Ossian en Homerus volksliederen. Die drukten het volk uit, waren van geslacht op geslacht door het volk gezongen en bewaard. Dante daarentegen was te zeer een eigen persoonlijkheid, de Divina Commedia te ver van de natuur, het bewuste werk van een eigenaardige geest.
Zoo las ook Goethe Homerus en beminde in de poëzie de natuur. Daarentegen kon hij zich, ook toen hij al oud was, met de Divina Commedia niet vereenigen.
Geen wonder dat Herder aandacht had voor de Reliques van Percy. Hier was een groot aantal van die oude liederen, die eeuw aan eeuw, terzijde van de gezaghebbende dichterscholen, onder het volk geleefd hadden en gezongen waren, en die men dus terecht volksliederen noemen, en als een onmiddelijke uiting van de volks-ziel, de nog natuurlijke, de nog niet onder de regel van een beschaving gebrachte, vereeren kon.
De ideële opzet van de literatuur-geschiedenis is in hoofdzaak Herders werk geweest. Wie haar beoefenen bewegen zich nog altijd binnen de denkbeelden die hij onder woorden bracht. Vandaar dat ook het begrip Volkslied, dat aan zijn voorstelling van poëzie een zoo praegnante uitdrukking geeft, nog altijd vastgehouden, en zoo al niet gebruikt, toch nog telkens besproken wordt.
Dr. C. Brouwer, in zijn onlangs verschenen proefschrift ‘Das Volkslied in Deutschland, Frankreich, Belgien und Holland’, toont aan dat de romantische voorstelling, als zouden de volks-