Leiding. Jaargang 1
(1930)– [tijdschrift] Leiding– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
Socialisme en nationalismeEr zijn in de laatste maanden een paar tijdschriftjes opgericht, waarin socialistische intellectueelen, Hollanders en Vlamingen, trachten willen hun houding ten opzichte van het Vlaamsche en van het Groot-Nederlandsche vraagstuk te bepalen.Ga naar voetnoot1) Wie in onze Nederlandsche gemeenschap naar nieuw leven speurt, zal niet zonder een gevoel van verwachting naar deze blaadjes grijpen. Hun inhoud zal hem weinig bevredigen, als hij gehoopt had op rijpe en weldoordachte beschouwingen waarin de verzoening van de socialistische en de nationalistische gedachte haar beslag zou hebben gekregen, of op blijken dat het besef van de wenschelijkheid van zulk een verzoening tot de kopstukken van de socialistische partij 't zij in 't Noorden of in 't Zuiden was doorgedrongen, maar mij schijnt de jeugd en betrekkelijke onbekendheid van de meeste bijdragers zoo min als de wonderlijke verscheidenheid der oplossingen, die zij voor het groote vraagstuk aanbieden, een reden tot teleurstelling. Er gist daar wat. De socialistische partij-organisatie mag tijdschriftjes als deze vrij doodzwijgen - beide redacties klagen daarover in hun tweede nummer -, daarmee wordt de moeilijkheid waarin de partij zich bevindt niet opgeruimd en het is verkwikkend te zien, dat er jongeren zijn, die zich tot die taak aangorden. De socialistische partijen hebben overal aanzienlijke politieke macht verworven, maar overal verkeert hun theorie in volle crisis, en het is trouwens juist die machtspositie die de crisis veroorzaakt. Het Marxisme schonk ongeëvenaarde drijfkracht aan een opkomende revolutionaire partij. Nu de revolutie in een al verder verschiet wordt geschoven, en de socialistische arbeidersbeweging zich geroepen ziet om mee aan de verbetering en hervorming der bestaande toestanden te werken, wordt dat starre en inmiddels sterk verouderde stelsel in een gedurige aanraking met de werkelijkheid gebracht. Dat het telkens en telkens weer niet passen wil, is geen wonder en veelal laten de mannen der praktijk zich daardoor ook niet van hun stuk brengen, maar even dikwijls toch zit een gansche toestel van phrasen en tradities, waarvan de beweging geen afstand doen wil, hun geducht in de weg. | |
[pagina 189]
| |
Op weinig punten is de moeilijkheid grooter dan op dat van Marx' theorieën omtrent de vaderlandloosheid van het proletariaat. De oorlog heeft de volslagen onmacht van de internationale arbeidersbeweging om die stelling door te voeren aangetoond. En het was moreele veel meer dan physieke onmacht. In het derde deel van zijn Gedenkschriften beschrijft Troelstra aldus de stemming die de Tweede Kamer beheerschte, toen in 1914 een Duitsche inval scheen te dreigen: ‘Wij voelden werkelijk daar te zijn als de vertegenwoordigers van het heele volk, wat zich o.a. uitte in de redevoeringen van Lohman en mij. Men moet dat hebben meegemaakt om het goed te kunnen begrijpen; zulke stemmingen hebben in de geschiedenis groote beteekenis. Daar houdt alle redeneering op en beheerscht een enkele maal in het parlement eenzelfde gevoel de stemming aller leden. Gewoonlijk wordt men grootendeels door intellektueele overwegingen gedreven en vormen politieke inzichten den grondslag van het optreden. Maar in momenten als dit is het niet allereerst het intellekt, doch het onderbewustzijn, dat tot daden drijft.’ Deze eerlijke erkenning van het instinct als factor in de politieke theorie is opmerkelijk. Maar inderdaad is de socialistische vaderlandsliefde die Troelstra in zijn hart gevoeld heeft zonder er nog een theoretische grondslag voor te weten, volmaakt natuurlijk nu de socialisten zooveel meer in het vaderland bezitten dan ‘hun ketens’ (gelijk Marx en Engels zeiden); in Engeland, waar het Marxisme de geesten nooit beheerscht heeft en waar bovendien de arbeidersbeweging grooter politieke verantwoordelijkheid draagt dan ergens anders, wordt ze trouwens als iets vanzelfsprekends aanvaard. Ook in Holland is dat niet meer te stuiten, maar toch durft het theoretiseeren zich over 't algemeen nog slechts schuchter buiten de enge perken van historisch materialisme en klassenstrijd wagen en er is in de houding der socialisten op dit gebied nog vaak iets onwilligs, iets aarzelends, men vergenoegt zich met het meest voor de hand liggende, het meest conventioneele. De socialist kan de staat, op welks wetgeving hij zoo'n invloed verworven heeft, niet meer verloochenen, maar vaak wijst hij de nationale traditie, waarin de eenheid van zijn volk zich belichaamd heeft, met al haar cultureele rijkdom nog van zich, alsof de geschiedenis, die zooveel eeuwen van geen socialisme geweten heeft, niet voor hem geschreven was. Zoo komt het dat de socialisten lange tijd zoo vreemd | |
[pagina 190]
| |
tegenover de Vlaamsche beweging gestaan hebben, een beweging immers die zich op een volk tegen een staat beriep en die in traditie en cultuur haar kracht moest vinden. De Vlaamsche socialisten worden nu langzamerhand door de onweerstaanbare zuiging in hun omgeving wel meegesleept, maar de Hollandsche partijgenooten hebben nog een neiging om er zich angstvallig afzijdig van te houden. Het was bijvoorbeeld een vreemd gezicht dat op het internationaal adres ten gunste van amnestie voor Dr. Borms en de andere activisten, dat in 1928 aan de Belgische Kamer aangeboden werd, naast handteekeningen van Fransche en Engelsche internationalisten en socialisten en van landgenooten van alle kleur en richting de namen van Hollandsche socialisten vrijwel ontbraken. Een vreemd gezicht! ‘Want hoe strak de Marxistische scheidingslijnen ook getrokken worden, de socialistische beweging heeft toch ook steeds veel van haar kracht geput uit veel oudere radicale en humanitaire stroomingen, uit gevoelens voor recht en billijkheid die uit heel andere bronnen dan die van de staatsmacht opwellen. Onwillekeurig zou iedereen verwacht hebben dat op een adres hetwelk tien jaar na de wapenstilstand oorlogswraak ongedaan wou maken en een groep verdrukte idealisten onder de bescherming van ‘internationale goede wil’ stellen, de namen van onze socialistische voormannen zich verdringen zouden. De neiging om een staat als een gesloten geheel te aanvaarden, vooral een staat waarin partijgenooten zooveel te zeggen hebben, de waan dat de internationale vrede op staten, naar wier geloofsbrieven geen onderzoek gedaan wordt, gegrondvest worden kan, - tegen die typisch-conservatieve geesteshoudingen hebben de socialistische partijen zich sedert zij de politieke macht van de staat voor hun doeleinden hebben leeren aanwenden, slecht weten te verweren en dat vooral omdat zij, gevangen in de oude misvattingen van Marx, geen klare voorstelling van de aard van het nationalisme bezitten en het in onvermijdelijk verband met ‘reactie’, ‘militarisme’, ‘imperialisme’ zien. Zal het socialisme leeren de gezonde democratische beteekenis van het nationalisme naar waarde te schatten en zal het zichzelf daarmee uit de innerlijke tegenstrijdigheid waarin het nu te vaak de weg bijster raakt, weten te verlossen? Het is opmerkelijk - ofschoon in het minst niet verwonderlijk dat in Schakels en Menschen beide herhaaldelijk een beroep gedaan wordt op Hendrik de Man, de Vlaamsche socialist, die | |
[pagina 191]
| |
met zijn boek Zur Psychologie des Socialismus de beweging voorbij het Marxisme (Au delà du Marxisme is de titel van de Fransche vertaling) heeft zoeken te voeren. In dat werk wordt het Marxisme aan kritiek onderworpen door een man die de arbeidersbeweging door en door kent en die tevens het wetenschappelijk, wijsgeerig en historisch denken van onze tijd beheerscht. De onhoudbaarheid van het historisch materialisme en van de theorie van de klassenstrijd toont hij aan niet om het socialisme te bestrijden, maar om het te steviger op de ethische en historische grondslagen waarvan het zich niet altijd bewust geweest is, te kunnen vestigen. Tegelijk verklaart hij op treffende wijze - in het voorgaande volgde ik hem reeds - hoe het socialisme, zoo geheel anders dan Marx verwachtte, meer en meer aan staatspatriottisme is gaan doen en hij geeft het verschil tusschen dat en volksnationalisme reeds even aan, zonder zich nog in het probleem van hoe de socialist staat waar de twee in botsing komen te verdiepen. Dat zulk een boek zijn schrijver niet meteen buiten de beweging heeft geworpen, dat het door veel socialisten als de boodschap van een bevrijding ontvangen is, stemt hoopvol voor de toekomst van het socialisme. Want de buitenstaander, die zijn best doet om de belangen van het nationale leven in breede zin tot zijn criterium te gebruiken, zal zijn vermaak niet scheppen in de verlegenheid waarin de argumentatie van De Man veel socialisten brengt. Hij zal integendeel verheugd zijn dat de partij bij machte geweest is uit haar eigen midden die definitieve kritiek en tegelijk die nieuwe opbouw voort te brengen en hij zal hopen dat de beweging, die zoo groote en waardevolle krachten vertegenwoordigt, zich meer en meer van onvruchtbaar doctrinarisme ontdoen zal en zich gewennen om de werkelijkheid onbevangen te beschouwen. De ontwaking van het Nederlandsch volksbesef in Vlaanderen, de zucht van de strijders daar naar toenadering tot het cultureel volgroeide Noorden, dat zal door de socialistische staatsman gelijk door de partijleider als een belangrijk en vruchtbaar verschijnsel van die werkelijkheid, door geen theorie weg te redeneeren, erkend moeten worden. Daar zijn wij nog ver van af en Schakels en Menschen leveren bewijzen te over dat zelfs in het groepje dat aan die kwesties bizondere aandacht wijden wil, verscheidenen nog met hun halve hart aan uitgeleefde partij-conventies vast zitten. Wat een vreemde geesteshouding verraadt de opvatting van een schrijver, die | |
[pagina 192]
| |
de houding der S.D.A.P. in de befaamde documenten-zaak toejuicht, omdat zij ‘veel weg had van principieel landverraad’! Hoe schuchter protesteert de redacteur van Menschen tegen de tweede-rangs-positie die Vlaamsche en Hollandsche intellectueelen op een studieweek door de Belgische Werklieden-partij te Brussel georganiseerd hebben moeten innemen. Hoe bang is men nog om zich te besmetten door samenwerking met niet-socialistische nationalisten - ‘reactionairen’, alsof het de moeite niet waard was onder de ‘burgerlijken’ onderscheid te maken. En wat draagt men in zijn nationalisme nog veel van het Marxistisch doctrinarisme mee, wanneer zelfs een man als Dr. J.S. Bartstra, de bekendste figuur tot dusver onder de schrijvers in deze blaadjes, meent Het Volk op de vingers te moeten tikken, omdat het in plaats van ‘het prachtige gebaar van Lahore’ te bewonderen hoofdschuddend van ‘het noodlottige beleid van het extremisme’ gewaagde. Het orthodoxe socialisme is eer bereid het koloniale nationalisme te erkennen dan het nationalisme van zijn eigen volk in Europa, en dat wel omdat het meent het daarginds in tegenstelling met de vijand van zijn voorkeur, het kapitalisme, te ontwaren. Het spreekt vanzelf dat wie eens de nood van het eigen volk in België in zijn gemoed ervaren heeft, voor de nationalistische aspiraties der Oostersche volken onder koloniaal bewind niet onverschillig blijven kan. Maar in het eene zoowel als in het andere geval moet er met historische weerstanden, met sociale en politieke achterlijkheden, kortom met de duizendvoud verscheiden feiten van de werkelijkheid rekening gehouden worden, of het nationalisme zou geen factor tot de ontwikkeling van een betere en vreedzamer wereldorde, maar een wilde kracht van vernieling zijn. De onverschilligheid van de socialisten tegenover ons eigen nationaal probleem in Europa en hun heetgebakerdheid tegenover het nationaal probleem in het Oosten komen beide voort uit de omstandigheid, dat zij met de bizondere toestanden weinig vertrouwd zijn. Het zou jammer wezen als de Groot-Nederlandsch-gezinde socialisten in Holland zich, trotsch op hun nieuw-verworven nationalisme, ontslagen achtten van de plicht om ook in de koloniale kwestie het gemakkelijk doctrinarisme door een degelijke studie van de buitengemeen ingewikkelde en van onze Europeesche problemen wijd verschillende toestanden te vervangen. In ieder geval is het een verheugend feit, dat het probleem | |
[pagina 193]
| |
van de verhouding tot Vlaanderen in Hollandsche socialistische kringen in het oog gevat begint te worden en dat ook Vlaamsche socialisten behoefte gevoelen aan gedachtenwisseling voor de ontwikkeling van een deugdelijke nationalistische theorie. Ik merkte al op dat de schrijvers in Schakels en Menschen het onderling lang niet altijd eens zijn. Er wordt in beide bladen lustig gepolemiseerd. Voor wie belang stelt in de groei der gedachten in de socialistische partijen, wordt de lectuur er slechts te boeiender om. De redacties mogen mij vergunnen hun toe te wenschen, dat zij iets zullen bijdragen tot de voorbereiding van een inzicht, waarmee de socialistische beweging aan de opbouw van een harmonische Groot-Nederlandsche cultuurgemeenschap, en zoodoende tevens aan een stabilisatie van de internationale verhoudingen in onze streken, zou kunnen meewerken.
P. GEYL. |
|