Leiding. Jaargang 1(1930)– [tijdschrift] Leiding– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] De ware staat Teruggetrokken in mijn grijze dagen Hoor ik het naadren als van een rivier: Schrijdende stoeten die tijdingen dragen. De wind van hun snelheid spant hun banier. Zij komen van daar, zij komen van ginder, Alle einders zenden hen naar 't kleine land Dat machtiger volken zagen als hun minder, Maar waar één Droom woont die hen allen bant. 't Is de ééne droom van 't ongestoord verzamen Van alle volken tot één heerlijk Rijk. Geen scheidingen nu meer, geen oude namen, Maar de ééne Staat, en daarin elk gelijk. * Wij zijn reeds die wij zijn: een volk van waarde, Dat in zijn grootheid voor geen ander buigt. Verder dan onze grens, wijd over de aarde Hoort men de taal die ons bestaan betuigt. Worstling op eigen erf, en stoute tochten, Sterkten ons eeuw aan eeuw, als andren ook. En al wat dichters, denkers, kunstnaars wrochten Vierde 't Gemeenebest, dat fier ontlook. Vierde eigen volk. Maar enkle stemmen spraken Toen reeds wat verder reikt dan de eigen grens: Bewust en klaar verkondden zij 't ontwaken Van een die meer dan Burger is, de Mensch. * Toch Burger ook. Want om een Staat te vesten Die alle staten in zijn wet bedwingt, Ontdeden we ons van de bestoven resten Van 't web van Ijverzucht, dat elk omringt. [pagina 12] [p. 12] Wij wilden goede en trouwe burgers heeten Van die Gemeenschap die alleen maar groeit In stilte, in de harten van haar profeten, Schoon zich de wereld schìjnbaar om haar moeit. Partijen, bonden kunnen hem niet bouwen Eer elk hem kent in 't hart: de Ware Staat. Komt van alle einders dan, gij de Getrouwen, Die weet wat Dienst is zonder Eigenbaat. ALBERT VERWEY. Vorige Volgende