| |
| |
| |
Tweede zamenspraak.
onderwijzer. Ik ben blijde u te zien, karel! Maar gij schijnt mij toe hard geloopen te hebben?
karel. Ja, mijn heer! doch ik was bevreesd om te laat te komen.
onderwijzer. Wacht een weinig, lieve jongen! tot dat ik mijnen bijbel zal genomen hebben: want ik meen dat er eene plaats in is, die aan uwe begeerte zal voldoen, aangaande de eer; te weten: Spreuk. VIII vs. 18, zoo ook de belofte van den vader tot Jezus: ik zal hem overgeven en hem eeren: Ps. XCI vs. 15. En de belofte tot ons is: van dat gij kostelijk waart in mijne oogen, zijt gij vereerlijkt geweest: Jes. XLIII vs. 4. Ook zegt hij: die mij eeren; zal ik eeren, en dien, die mij dient, zal de vader eeren. Joh. XII vs. 26. En wat zoudt gij denken, karel! kan grooter eer zijn, dat Jezus, die alle dingen bezit, voor ons zelven te
| |
| |
hebben, en opgeheven te zijn uit den ellendigen staat der gevallenen, door zijne genade; gewasschen te zijn in zijn bloed, en gemaakt te zijn tot koningen en priesteren voor God; gesteld te zijn in het volle bezit van zijne liefde hier, en hier namaals, om eeuwig met hem te leven? - Ik, acht voorzeker, dat zulks, de grootste eer is, die aan zulke zondaars, als wij zijn, kan worden bewezen.
karel. Dat denk ik ook, mijn heer! Maar als wij een' goeden naam ontbeeren, hoe kan Jezus zulks zijn?
onderwijzer, Hoe! gij weet immers dat wij een' goeden naam verkrijgen door een eerlijk, opregt leven te leiden? Nu, dit is voorzeker goed in dit leven. Maar daar is geen' anderen naam onder de menschen gegeven, waardoor wij zalig kunnen worden, dan de naam van Jezus. Hand. IV vs. 12. En derhalve, ofschoon wij sterven, indien wij hem hebben, dan bezitten wij eenen naam die duren zal in eeuwigheid, wijl daarëntegen de naam des boozen zal vergaan. Deze naam is de bes- | |
| |
te, omdat zonder denzelven, geen toegang tot den hemel te vinden is; en er staat in de schrift van eenen nieuwen naam, en die is geschreven in het boek des levens, en die naam zal op het voorhoofd der zaligen zijn. Deze naam is het, die den mensch een regt zal geven op alle de zegeningen van het verbond der genade en des vredes. - Gij zoudt u zeer geëerd achten, indien een koning u den titel van Graaf of Hertog gaf, niet waar? Nu dan, Jezus geeft u den naam van kind Gods; hij neemt u aan in zijn gedacht; hij maakt u een koning en een erfgenaam van hemelsche zegeningen: is dit niet oneindig veel beter?
karel. O ja, mijn heer! ik dank u voor uwe onderrigting.
onderwijzer. Maar ik geloof, dat ik u nog meer van Jezus zal kunnen verhalen.
karel. Hoe? ik dacht, dat gij reeds geëindigd hadt. Doch ik worde niet vermoeid, al zoude ik u ook den gantschen nacht aanhooren.
| |
| |
onderwijzer. Nu dan, karel! gij weet dat de mensch zeer is ingenomen met vermaken, en er zijn slechts twee wegen, langs welken de mensch die zoekt: sommigen langs den breeden, en anderen langs den smallen weg. De menschen nu denken over het algemeen van dien smallen weg, dat daar niets is dan akelige eenzaamheid en wildernis; doch zij zijn onkundig van de vermaken, die men op denzelven geniet. Christus zegt, dat hij de weg, de waarheid en het leven is. En op zijnen weg is vermaak; want de wegen der wijsheid, zijn wegen van vermaak, en alle hare paden zijn vrede. De vermaken van het Evangelie, die alleen te vinden zijn in de kennis van Jezus, zijn beter dan alles wat gevonden wordt in de wereld; dewijl op dezelve niets voldoende is, en in de genoegens van Jezus eeuwigdurend genot is. Wat kan grooter heil zijn dan in- en uittegaan en weiden te vinden voor onze ziel? En dit kan men alleen vinden, als men Jezus bezit. Joh. X vs. 9. Eph. II vs. 18. Vrede te hebben in zijn geweten, door het bloed van Jezus is eene groote genade:
| |
| |
want, dit spreekt betere dingen dan het bloed van Abel; ja, dit kondigt vergeving, vrede en verzoening. Welk een groot vermaak is het gemeenschap te hebben met God, en deel te hebben aan zijnén lieven zoon Jezus Christus, zelfs hier op de aarde. - En, indien gij bevindt dat gij wijsheid ontbeert: dit is ook bij Jezus. Spreuk. VIII vs. 12. want, wanneer wij hem verkregen hebben en deelachtig zijn, kunnen wij gezegd worden, wijs gemaakt te zijn in de verborgene deelen. - Zoo gij lang leven begeert, ook dat is bij Hem: want lankheid van dagen is in zijne regterhand. Vraagt gij welke dagen? - de dag van genade en de dag van heerlijkheid; En, hij is op de wereld gekomen opdat wij het leven zoude hebben overvloediglijk. Ja, de genen die hem vinden, vinden het leven. Spreuk. VIII vs. 35. En nademaal hij leeft, zal zijn uitverkoren zaad ook leven. - Ontbreekt u roem? ook Hij is zulks voor u - Luk. II vs. 32. De Heer zal uw eeuwig licht zijn, en uw God uwe roem. En zoo gij u hier beneden in hem alleen zult beroemen, zult gij ook uwe roem vinden in
| |
| |
hem, hier boven. - Doch het is nu zeven uren, en dus tijd voor u om naar huis terug te keeren.
karel. Ik bedank u, mijnheer! voor alles wat gij mij verhaald hebt, en zal het trachten te onthouden: maar laat ons, zoo het u belieft, eer wij scheiden, dit gezang zingen:
jezus is mijn lust, mijn leven!
jezus is mijn hoogste goed!
'k Wil mij geheel hem overgeven,
Hij geeft vrede aan mijn gemoed.
Niets kan mij mijn heil ontroven,
Niets gaat nu mijn heil te boven;
Eeuwig blijft hij nu mijn wit.
Wat zou aardsche rijkdom baten,
Die zoo ras bezwijken moet?
-
jezus zal mij nooit verlaten,
jezus, blijft mijn eeuwig goed.
| |
| |
onderwijzer. Vaarwel, karel! en indien gij in deze uwe beloften getrouw zijt, en een' goeden jongen blijft, hoop ik binnen korten tijd in staat te wezen, om u met een klein boekje, over verscheidene onderwerpen, te begiftigen, tot uwe verdere leering en onderwijzing.
|
|