| |
| |
| |
De tamboer.
Koenraad edelman, zoo was de naam van dien heer, die weleer de eigenaar was van deze hier schuins overliggende hofstede, nam met zijn twaalfde jaar dienst onder een der Regimenten van den staat, en bood zich met een gedeelte van dat regiment vrijwillig aan, om naar Surinamen te vertrekken. In de maand Oƈtober kregen zij order tot inscheping, en begaven zich aan boord van het schip de Hoop, dat op de reede van Tessel zeilvaardig lag, en wachtende was naar eenen oosten wind, om naar zee te zeilen. Daarin langen tijd te leur gesteld wordende, waren zij verpligt in het Nieuwediep te gaan leggen, om tegen schade van ijs, enz. bevrijd te zijn. Koenraad edelman schreef van daar aan zijne ouders menige brief, met kennisgeving van zijn hartelijk berouw, dat hij zoo vele getrouwe raadgevingen had in den wind geslagen, en verzocht nu en dan om een mandje verversching.
| |
| |
Zoodra het voorjaars-weder gunstig wierd, kwamen zij al spoedig weder op de reede, om van de eerste gunstige gelegenheid gebruik te maken, om in zee te komen. Den zesden Februarij, bij het aanbreken van den dag, was het onverwachts, overal! overal! Het schip moest zeilvaardig gemaakt worden en de ankers opgewonden. De wind stak inmiddels op, en voor den middag waren zij reeds in volle zee. Ieder die bij het uitloopen nog een' brief of iets anders wilde overmaken, haastte zich. Ook onze koenraad edelman schreef aan zijne ouders den volgenden brief:
lieve ouders!
Ik ben, niettegenstaande het ongewone en gure scheepsleven, nog gezond, en in dien staat zeile ik met mijne kameraden den oceaan in. Bidt God hartelijk voor uwen koen; vergeef en vergeet al wat ik bedreven heb en u niet beviel. Mijn lot stelle ik nu en voor altijd in handen van hem die alles bestuurt, en wiens leiding mij voortaan dierbaar zal wezen. Zoo maak ik staat te
| |
| |
zullen verbeteren wat ik aan u misdreven heb. Wees inmiddels verzekert dat ik ben en blijf
Uw lieve Zoon!
k. edelman.
De wind gunstig blijvende, waren zij al tas het kanaal door. Doch toen onze koen niet anders begon te zien dan lucht en water, bekroop hem menigmaal de vrees, als zij de weg maar weten. Maar door geduld te oefenen en menigen zeevlag te hebben waargenomen, zeilden zij na verloop van zes weken de rivier van Surinamen op. Des anderen daags wierden de militairen aan land gezet en de plaats van hun verblijf hun aangewezen. Op den middag kwam de Gouverneur hun inspeƈsteren. Bij die gelegenheid viel de aandacht van den Gouverneur op koen edelman, (want hij was levendig, vrolijk, beleefd en zeer knap op zijn lijf). Hij vroeg daarom aan den Colonel, naar dien jongen; en de Officier kon niets dan loffelijk van hem getuigen: want hij had woord gehouden aan hetgeen hij in den laatsten brief aan zijne ouders had geschreven.
| |
| |
Koen edelman als tamboer menigmaal gebruikt wordende om boodschappen te doen bij deze en gene aanzienlijke lieden, baande dit den weg, dat hij door voorspraak van zekeren heer van den dienst afkwam, en overging in dienst van een der voornaamste planters van de Colonie, die hem, bij een goed gedrag, een goed traktement beloofde; zoodat onze koen edelman toen zeggen kon: nu ga ik geld verdienen, en behoef mij niet te bekrimpen. In dezen nieuwen dienst, en meer gemakkelijken werkkring, gedroeg hij zich voorbeeldig. Dit gaf aanleiding, dat zijn heer hem het Engelsch, Duitsch en Fransch liet leeren. Ook leerde hij meesterlijk schrijven, zoodat zijn nieuwe heer hem tusschen beiden op het kantoor ook gebruikte. Intusschen zamelde hij veel kennis op van den aard en gesteldheid der plantagiën; wist bijzonder goed en met weinig moeite met de slaven omtegaan. Zelden of nooit reed zijn heer uit, of hij moest mede; lette op alles wat zijn' heer kon behagen, en hierdoor won hij het vertrouwen en de achting niet alleen van zijn' heer; maar van een ieder, die maar
| |
[pagina t.o. 47]
[p. t.o. 47] | |
| |
| |
in eenige betrekking stond tot dezen. Zelfs gaf hij bij eene zekere gelegenheid, bewijs, dat hij ook zijn leven veil had voor zijn meester. Deze namelijk, op zekeren middag, na den eten, wat te slapen liggende, werd hij door een aantal slaven overvallen, welke hem het leven zochten te benemen. Koen edelman, het geweld en den opstand hoorende, grijpt een fabel in de eene en een geladen pistool in de andere hand; vraagt aan de oproerlingen, met eenen vorschen stem: wat moet gij hebben? lost met een het pistool, en schiet den woedenste dier oproerlingen dood, die plotsling ter aarde tuimelde, hetwelk zulk een schrik onder de overige veroorzaakte, dat, eer hij nog beneden was, om hun met de sabel in de vuist te begroeten, de geheele bende reeds henen vlugtte. Zijn heer door het schot wakker geworden, vernam weldra wat er gebeurd was; en dit geval gaf aanleiding, dat hij, niet alleen in achting klom bij zijn' heer; maar dat deze hem ter belooning een aanzienelijk stuk grond op zijn plantagie schonk, waarop hij kon planten, wat hij goed vond; zoodat onze
| |
| |
koen edelman met zijn twintigste jaar reeds aan zijne ouders kon schrijven:
waarde ouders!
‘Ik ben reeds een kleine planter, en heb het thans mogelijk beter als UEs.; zie daar een baaltje koffij, tot een proefje van mijn' eigen grond.’ Met een volgend schip meer, en ook wat anders. Meldt mij bij de eerste gelegenheid UEs. welvaren, en gelooft mij te zijn
Uw lieve Zoon
k. edelman.
Het geluk begon onzen koen edelman nu hoe langer hoe meer te dienen. Hij maakte groot geld voor de voortbrengselen van zijnen grond. Vrij geworden van den dienst van zijn' heer, had hij zich echter moeten verbinden om bij denzelven als vriend en gast in huiste blijven verkeeren; hetwelk den weg baande, dat hij (daar hij, na verloop van nog geen twee jaren, reeds een persoon van aanzien begon te worden) de vrijheid nam de dochter van
| |
| |
zijn' heer ten huwelijk te vragen, dat hem ook toegestaan werd. Hierdoor verkreeg hij groote schatten, waarmede hij nu na verloop van eenige jaren, nadat zijn schoonvader en schoonmoeder overleden waren, naar Holland terug keerde, en daar vervolgens zijn léven, onder genietingen van aardsch geluk, eindigde: zoo als gij bij het zien van dit grootsch en uitgestrekt goed wel kunt bemerken. Hij had daarbij het voorregt, dat hij, bij zijne terugkomst in het vaderland, zijne beide ouders nog in leven en in eene goede gezondheid weder vond, voor wier bestaan hij nu zorgde, terwijl hij hen stilletjes deed leven op een buitengoed, dat hij voor hun had aangekocht.
|
|