lezers mikken dan genoemde schooledities.
In de serie Woordbeeld heeft Jur Algera Reinaart de Vos voor moeilijke lezers bewerkt (Thieme, ƒ 19,50 / Bfr 390). In tegenstelling tot Biegel en Van Altena heeft Algera zijn best gedaan alle scherpzinnigheid en virtuositeit van de middeleeuwse verteller af te zwakken en te vervlakken tot zomaar een verhaaltjes over sprekende, kibbelende dieren, zoals die er zoveel zijn. Algera maakt het echter nog veel bonter dan die schooleditiebezorgers: hij maakt van de pastoor een boer en laat Tibeert het puntje van de neus van de boer afbijten! Uiteraard blijft vervolgens de klacht van de vrouw achterwege. Wat bezielt Algera?! Als hij vindt dat de Reinaart voor moeilijke lezers te scabreus, te hard, te wreed is, waarom blijft hij dan niet van zo'n prachtig verhaal af? Op dit manier maak je van klassieken uit de literatuur krachteloze aftreksels, zonder ballen. Nee, dan hebben H. van den Bergh, Eep Francken, G.A. van Oorschot en Sander Blom jonge lezers een betere dienst bewezen met hun bloemlezing uit Multatuli's werken, Multatuli! (CPNB, ƒ 7,90). Een royale keus uit de Ideeën, de Max Havelaar, en Woutertje Pieterse (‘het mooiste ooit over een kind geschreven boek’ volgens Van Oorschot).
De samenstellers willen met deze uitgave leraren en leerlingen ertoe bewegen het werk van Multatuli zijn verdiende plaats te hergeven op de literatuurlijsten. Ik betwijfel of het verwijt aan het adres van leraren Nederlands, dat zij Multatuli's werk zouden verwaarlozen, helemaal terecht is. Veel scholen hanteren namelijk geen lijst met verplichte titels, maar kunnen natuurlijk ruimschoots aandacht aan Multatuli besteden, zonder dat leerlingen vervolgens massaal de Max Havelaar voor hun lijst kiezen. Vermeend of niet, dat verwijt heeft wel uitstekend bruikbaar lesmateriaal opgeleverd.
Nog een speciale uitgave is het kinderboekenweek boek Die van hiernaast en van de overkant (CPNB, ƒ 8,95) van Paul Arnoldussen en Marja Baeten. In Leesgoed 1987/5, blz. 180, werden aan dit sympathieke boekje al enige lovende woorden gewijd. Het is een verzameling alledaagse gewoonten van kinderen uit heel Europa. (De aanleiding was dat Amsterdam dit jaar de culturele hoofdstad van Europa schijnt te zijn.) Je komt van alles aan de weer: wat ze als ontbijt eten (kaviaar in Zweden, chocoladereep op brood in Zwitserland), over snoep (de Engelsen gieten een scheut azijn over hun chips en laten het eten van de Engelse drop aan de Nederlanders over), enzovoort. Ik heb al die weetjes met plezier gelezen, hoe oppervlakkig en snel, ‘journalistiek’, ze vaak ook verteld zijn.
Minstens zoveel plezier bezorgden mij trouwens de inventieve tekeningen van Joep Bertrams. Nieuwsgierig naar het oordeel van jongeren liet ik een stapel boekjes lezen door 120 dertien- en veertienjarige lezers. Tot mijn stomme verbazing bleek ongeveer de helft het helemaal niet zo'n leuk boekje te vinden. Een algemene klacht is dat Nederland zelf te weinig aan bod komt. ‘Als er wat over andere landen wordt verteld, staat er vaak niet bij hoe dáár over Nederland wordt gedacht, zodat je het niet kunt vergelijken.’ ‘Wij maken misschien wel net zulke stomme fouten in onze schoolatlassen als die Zwitsers die de Waddenzee alvast maar hebben ingepolderd.’
Velen vonden de inhoud niet interessant. ‘Beetje geschreven voor luitjes van ongeveer 10 jaar.’ ‘De hoofdstuktitels vond ik leuk, maar dan vielen de verhaaltjes tegen. Die zijn niet erg spannend of grappig. Het is allemaal informatie.’ ‘Alleen maar oppervlakkige informatie, niks wordt uitgelegd.’ Sommigen hadden veel liever een schoolboek gehad: ‘Ik mis informatie over dingen die we nog niet kunnen weten: cultuur, muziek, vriendschap, godsdienst, reizen, de regering.’ Anderen beweren het tegenovergestelde: ‘Ik vind dat de schrijvers ons niet les moeten gaan geven. Ze lijken wel leermeesters van aardrijkskunde!’ Welke onderwerpen worden gemist? ‘Hoe denken jongeren in andere landen over de liefde?’ ‘Er staan wel veel grappige dingen in, maar ernstige zijn weggelaten: bijvoorbeeld doodgaan, vervuiling, sex, trouwen, scheiden, oorlogen, martelen.’ De meesten denken dat de feiten wel kloppen, op een paar details na (‘In Frankrijk kun je wel paprikachips krijgen!’ ‘Nederlandse kinderen slapen niet elf uur’), maar een enkeling gelooft er niks van: ‘Het meeste is niet waar. Het is meer een moppenboekje. Soms is het leuk wat ze verzinnen, maar soms is het erg.’ Tegenover alle negatieve kritiek staat minstens zoveel positieve, ‘Ik vind het leuk gevonden om de verschillen zo eens te laten zien, want wat je leest, daar heb je eigenlijk nooit van gehoord.’
Dankzij deze tegenstrijdige meningen leidde het lezen van dit boekje tot levendige klassegesprekken en uitwisselingen van eigen ervaringen in den vreemde. De samenstellers zullen vooral op iets jongere lezers gemikt hebben en dat zal het negatieve oordeel van een deel van mijn lezers veroorzaakt hebben. Oudere scholieren, uit de vierde, vijfde en zesde klas atheneum, waren opvallend milder in hun oordeel. Ook zij zagen het oppervlakkige van de informatie, maar waren toch vaak gecharmeerd door het unieke karakter van deze verzameling onschoolse weetjes.
Een boek dat in de klas eveneens nogal wat discussiestof opleverde van Loop voor je leven van Rindert Kromhout (Leopold, ƒ 22,50 / Bfr 450). Dit semi-documentaire verhaal brengt verslag uit van een overlevingstocht die Nederlandse ‘randgroepjongeren’ in Noorwegen hebben gelopen. 2000 kilometer in 4 maanden, zonder drank, disco en drugs, teneinde over zichzelf na te denken en te praten en zo misschien op betere ideeën voor de rest van hun leven te komen. Een laatste redmiddel voor jongeren die anders kans lopen in een strafinrichting te komen. Kromhout schreef het boek in opdracht van de Stichting Haagse Hervormde Kindertehuizen, die verantwoordelijk is voor deze tochten. Kromhout heeft zich voorbereid middels gesprekken met een groep lopers in Noorwegen. Het resultaat is een boek dat het midden houdt tussen een feitelijk verslag en een verzonnen verhaal. De verteller blijft teveel waarnemer van buitenaf, verslaggever, ondanks het feit dat hij de lezer het verhaal grotendeels vanuit een van de jongeren laat beleven. Het was kennelijk moeilijk echt in de huid van een ‘randgroepjongere’ te kruipen. Toch is het een boeiend verhaal geworden, hoe eentonig zo'n tocht door kaal bergland op zichzelf ook is. Daarvoor zorgen de nodige spannende onderbrekingen. Bij de perspresentatie sprak ik twee jongens die zo'n tocht hadden gelopen. Een van hen had het manuscript gelezen en herkende daar veel in, al ging het er in de werkelijkheid heel wat ruiger aan toe. Mijn keurige Heemsteedse leerlingen, die een volledig verzorgde ‘overlevingstocht’ in de Ardennen hebben gelopen, waren zeer