voeren naar de werkelijkheid van het verhaal. ‘Wat verschrikkelijk. Tot diep in de nacht werd er in het bierhuis over gepraat.’ Rust in de gelederen voor een volgend stukje informatie. Met De Rode Prinses is Paul Biegel weer helemaal terug bij het niveau van verhalen als Het sleutelkind en De tuinen van Dorr. In een levendige stijl voert hij zijn lezers naar een sprookjesachtige wereld die bevolkt wordt door bizarre figuren. De twee lange magere hofdames, mevrouw Laula en mevrouw Paula, die met hun aanwijsstok de wereld aan De Rode Prinses zullen uitleggen.
‘Hier, waar wij wonen, is de hoofdstad. Onthoudt u het goed’. ‘En daarbuiten, Hoogheid (de stok wees nu uit het raam) daarbuiten ligt de Rest van de Wereld’. Die rest, zo ontdekt De Rode Prinses weldra, is helemaal niet zo aantrekkelijk als ze in haar onschuld altijd wel gedacht heeft. In die wereld wonen boze mannen die haar wel als melkmeidje willen gebruiken, maar dan niet om de koeien te melken. Aardige, onhandige stoethaspels van rovers, domme soldaten, een treurig en treurend koningspaar, en het volk dat net als de heersers uitsluitend bezig is met het eigenbelang. In die wereld komt De Hoogheid terecht als ze op haar twaalfde verjaardag aan het volk getoond zal worden. Niemand heeft haar tot die tijd gezien en dankzij de ontvoering door de drie rovers wordt de confrontatie ook nog een tijdje uitgesteld. Bestaat ze eigenlijk wel, die prinses, of is het volk al jaren bedonderd? En als we die vraag op een ander niveau stellen: bestaat een kind, is er sprake van menszijn, zolang je nog betutteld wordt en zelf geen ontdekkingen hebt gedaan? De Rode Prinses is in feite een initiatie-verhaal, het handelt over een meisje dat tracht te ontsnappen aan haar goedbedoelde opvoeders, dat de wereld en zichzelf wil leren kennen, en tenslotte zelfs volwassenen zal worden als ze aan het einde van de verwikkelingen besluit haar lot niet langer te ontlopen. De aanlokkelijke vluchtweg van meegaan met de rovers wijst ze af om haar positie als aankomend vorstin te accepteren. Je kan beter zelf kiezen voor de rol die je is toegewezen en de verantwoordelijkheid ervoor dragen dan je hele leven ongelukkig blijven vanwege vruchteloos verzet. De sterke figuren in dit sprookje zijn de koninginmoeder die stampvoetend haar zin weet door te drijven en eigenlijk nog de enige is die nuchter kan regeren, Schwanzenstolz die van de drie rovers degene is die het geheel doorziet, en De Rode Prinses zelf, die dankzij haar spontanëiteit
en doorzettingsvermogen de moeilijke ontsnapping uit het rovershol tot een goed einde brengt. Op die tocht naar huis ontdekt ze hoe de rest van de wereld echt in elkaar zit. Paul Biegel heeft in dit stormachtige verhaal vele lagen aangeboord, terwijl hij aan de oppervlakte spanning en ontroering biedt. Een ideale combinatie voor een kinderboek, zeker als dat gepaard gaat met een uitgewogen verhaallijn, met tal van aardige motieven over de rol van het gezag, over gehoorzaamheid en vrijheid, over alle soorten van bedrog, over de relatie tussen taalgebruik en milieu; met robuuste zinnen en flitsende dialogen. Fiel van der Veen moet zich aangesproken hebben gevoeld door zoveel vrolijkheid. Zijn tekeningen sprankelen over de pagina's en onthullen evenveel als ze verbergen. Ze zijn zeer speels over de pagina's verspreid. Een knap staaltje van samenwerking in een heerlijk boek voor jong en oud.
De tweede verrassing van de afgelopen maanden is Annetje Lie in het holst van de nacht (Van Holkema & Warendorf, ƒ 19,70 / Bfr 394), een boek van Imme Dros voor jongere kinderen die zelf kunnen lezen, met spannende striptekeningen van Margriet Heymans boven aan elke pagina. Deze pentekeningen zijn geheimzinnig, roepen vragen op en leggen uit tegelijkertijd. Het boek ziet er zeer verzorgd, uitgewogen en uitdagend. De omslag is raadselachtig: vijf rijtjes limonadeglazen en op de derde rij een paar satijnen schoentjes - ‘glimmende, glibberige, glanzende trouwschoenen’. De titel, Annetje Lie in het holst van de nacht, is al even geheimzinnig: Want wat of waar is het holst van de nacht? Is dat een heel erg hol, nog veel holler dan een gewoon vossehol of ligt het holst van de nacht gewoon onder de donsdeken? Zijn de wanden en ook de bodem van het holst van de nacht net als dons, zachter dan dons, net wolken? Imme Dros begint steeds meer plezier en taalvaardigheid te ontwikkelen. Eerst wat voorbeelden. ‘Ach breng me even een paar knijpers. Het bakje staat in de keuken. Even duurt lang. Annetje Lie woont al een tijd bij oma, vier zondagen en alle dagen ertussen’. ‘Want de Muizenkast is griezelig. Donker en vreemd met geritsel en gepiep in hoeken en gaten’. Ze gebruikt scheldwoorden als Suffeling, Sukkelstra en de man met de Kattebak. ‘De kleisoldaat ziet er erg eenzaam uit, erg zonder zijn negenennegentig strijdmakkers’.
‘Heet jij dan Muizenkoning Muizenkoning?’ ‘Nu ja eigenlijk heet ik Muizenkoning M.G. Muizenkoning’. ‘Wat is M.G.? Waar staat dat voor?’ ‘Dat staat beter, het is ook gewoon Muizenkoning, dus de eerste en de laatste letter met een punt erachter. Zo zit dat’.
Na een zeer ingehouden en mooi boek over ontluikende homoseksuele gevoelens voor tieners, De trimbaan, heeft Imme Dros nu een boek gemaakt dat balanceert op de rand van droom en werkelijkheid. Hier en daar roept het herinneringen op aan Max en de maximonsters, omdat ook Annetje Lie voor de moeilijkheden en conflicten in haar leven en toevluchtsoord zoekt in de droom. Bij Max heeft het conflict alles te maken met hemzelf en met de relatie tussen hem en zijn moeder. Voor Annetje Lie ligt het conflict op ongrijpbare diepte, ze kan er weinig aan veranderen. Ze is door haar vader voor onbepaalde tijd bij oma gedumpt. Oma is wel lief, maar zingt rare, onbegrijpelijke liedjes die haar verborgen angsten aanwakkeren. Want waar blijf haar vader? Waar is haar moeder naar toe? Waarom komt niemand meer bij haar kijken?
Annetje Lie wordt ziek van de zorgen, ze mist haar ouders en snapt niet waarom ze van hen gescheiden is. Ze krijgt er koorts van, ze begint te ijlen, het gaat helemaal niet goed met haar. Nu moet haar vader wel komen, maar die herkent ze niet meer en eindelijk is er dan mama die duidelijkheid verschaft. Mam hoeft niet meer de wijde wereld in; ze zal niet altijd bij haar kleine meisje kunnen zijn, maar wel elke zondag. Annetje Lie krijgt er levenslust van, ze wil overal heen. Het holst van de nacht is niet langer haar enige duistere toevluchtsoord. De dromen van Annetje Lie worden helemaal van binnenuit beschreven, er wordt niets uitgelegd, slechts gesuggereeerd en aangeduid. Er is sprake van een Muizenkoning (= de oma), een Jurkenvrouw (= de moeder), een Maan (= de vader), en iedereen bemoeit zich met haar, maar Annetje Lie verzet zich tegen dat bemoeien. Ze is vooral boos omdat ze zo in de steek gelaten wordt. ‘Maar als ik groot ben, dan sla ik terug. Ik onthou alle klappen en ik geef ze allemaal terug. Als ik groot ben.’ Vooral in de passages dat Annetje Lie zo ziek is dat er sprake is van een doodsdreiging of zelfs van verlangen naar dood, naar Hentjevaar, het water dat wondermooi kan zingen en lonkt en loert, dringt zich de vergelijking met Kleine Sofie en Lange Wapper op. Maar Sofie was ongeneeslijk ziek, Annetje Lie drijft door de nood gedwongen naar die dood toe. Ze wil er bijna aan toegeven, maar wordt net op tijd gered door Maan. Het wonderlijke spel van de droom waarin het onmogelijke mogelijk is en gevoelens in beelden tot uiting komen, vormen een prachtig geheel met de werkelijkheid. Imme Dros heeft het haar lezers niet gemakkelijk gemaakt omdat ze ze van de ene fantasie meevoert naar de ander; omdat ze nergens op de hurken gaat zitten om uit te leggen. Ik vind dat knap, omdat de sprookjesachtige elementen ook zonder uitleg en verklaring voor kinderen al bekoring zullen hebben. Juist door zo'n surplus aan
betekenissen ontstond een echt meesterwerkje. De satijnen schoentjes