Kleine Wapper en Lange Sofie
Wat weet de leraar Nederlands van jeugdliteratuur?
Door Max Verbeek
Elders in dit nummer roemt een rector zijn docenten als dragers van cultuur, en het is niet te ontkennen dat leraren een zekere invloed op hun leerlingen kunnen hebben en ze in het beste geval een kennismaking kunnen bieden met wat er aan leuk en waardevol leesgoed te koop is. Maar hoe staat het met de kennis van leraren Nederlands over een deel van dat leesgoed, de jeugdliteratuur? Een leraar Nederlands, tevens recensent en lid van de redactie van Leesgoed, verrichtte een peiling.
Wat weten leraren Nederlands in het voortgezet onderwijs van jeugdliteratuur? Leraren Nederlands werden onlangs in de pers niet minder dan van landsbelang genoemd omdat zij ervoor zouden kunnen zorgen dat wij zonder misverstanden met elkaar communiceren.
Dat hun taak zwaar is, zelfs aanzienlijk zwaarder dan die van hun collega's, bleek uit de resultaten van het onderzoek naar de taakzwaarte van leraren in het voortgezet onderwijs, die kort gelden gepubliceerd werden. Behalve lesgeven in de communicatieve vaardigheden lezen, schrijven, luisteren en spreken, behoren ze hun leerlingen ook nog in te leiden in de literatuur, van Reinaert tot Reve en van Woutertje Pietrse tot Willem Wilmink. Neerlandici spelen een vitale rol als bemiddelaar tussen schrijvers en lezers. Het leek me in het kader van dit nummer interessant een indruk te geven van de mate waarin leraren Nederlands tegen het laatst genoemde deel van die taak zijn opgewassen en op de hoogte zijn van ‘de’ jeugdliteratuur.
De waarde van mijn onderzoekje is zeer beperkt. Ik hield een telefonische enquête onder twintig betrekkelijk willekeurig gekozen leraren Nederlands. Dertien vrouwen en zeven mannen tussen 25 en 45 jaar oud, gemiddeld 35. Ze geven allen (ook) les in de onderbouw, dwz. klas 1, 2 en 3; de meesten op havo/vwo-scholen, een enkeleing ook op lbo/mavo niveau. De meesten wonen en werken in de randstad, een paar in Groningen. Zij werken op 10 verschillende scholen.
Dat er nogal wat sectiegenoten bij waren beïnvloedde met name het antwoord op de vraag naar het lesprogramma, maar er bleken genoeg onderlinge verschillen over te blijven.
Ik enquêteerde hen telefonisch om spontane reacties uit te lokken en om te voorkomen dat zij hun boekenkast zouden raadplegen.
Slechts 5 van de 20 bleken Leesgoed te kennen. Twee antwoordden met ‘vaag’ toen ik eraan toevoegde dat ons blad tot voor een jaar En nu over jeugdliteratuur heette. Misschien is dat reden om nog eens wat aan naambekendheid in het voortgezet onderwijs te doen. Hier volgen de vragen, met de antwoorden er meteen bij.