school zoveel nadruk op kennis, op cognitieve vaardigheden legt dat compensatie nodig is. Maar de bedoeling is nou juist, de kop van de paragraaf zegt het al, om in basisvorming aan alle soorten vaardigheden plaats te geven. En voor de rest hangt het van de wijze van onderwijs geven af.
Er is dus in de basisvorming al tijd begroot voor sommige vorming van kunstzinnige vorming: te weten beeldende vorming en muziek. De verhoudingen worden in aantallen uren gegeven. Nederlands krijgt bijvoorbeeld 400 uur, net als wiskunde; Engels 280 uur en de tweede taal naar keuze 240; natuurkunde en geschiedenis krijgen elk 200 uur toebedacht, lichamelijke oefening 360, muziek 160, beeldende vorming 160. En de beroemde vrije ruimte, de twintig procent van het totaal aantal uren, bedraagt 680. (Bereken nu zelf in hoeveel uren men in het voortgezet onderwijs zijn basisvorming toebedeeld krijgt.)
Die vrije ruimte zou volgens de WRR op vier manieren besteed kunnen worden: voorbereiding op verdere scholing (een derde taal bijvoorbeeld); ‘verdieping basisscholing’; remediëring (het bijscholen van zwakke leerlingen); voorbereiding op een beroep. Ter verdieping van de basisvorming noemt de WRR ook enkele vormen van buitenschoolse vorming: radio, televisie, krant, boeken en bibliotheek. Lezen hoort er op de een of andere manier dus bij. Maar over kunstzinnige vorming reppen de samenstellers niet.
- Hoe gelukkig zijn de heren met dit rapport? Valt er mee te leven, kan men ermee uit de voeten?
De heren kijken elkaar eens aan. Teun Abbenhuis neemt het woord.
‘Je weet dat dit rapport niet overal even goed is ontvangen, en ik kan me dat wel voorstellen. Er zijn twee kanten aan die in de praktijk grote problemen kunnen geven. Het eerste is het lesgeven op twee niveau's: geen hond weet nog hoe dat moet. En het tweede bestaat uit het formuleren van eindtermen. Als die vastliggen, gaat men daarnaartoe werken. Er is van vele zijden gepleit voor het stellen van eisen aan de inhoud van vakken, in plaats van eindtermen. Helaas hebben de eindtermen gewonnen, en nu valt in kringen van docenten tekenen en handvaardigheid een grote en volgens mij wat ongelukkige geilheid voor die eindtermen te bespeuren. Het valt te voorspellen dat van daaruit ook veel moeite gedaan zal worden de vrije ruimte voor minstens een groot deel te vullen.
Met die vrije ruimte ben ik voor mijn school wel blij, maar toch vind ik het verkeerd beleid. Ten eerste omdat niet alleen de docenten in de kunstzinnige vakken, maar alle docenten zullen gaan vechten om een deel van die ruimte op te eisen, en je kunt voorspellen dat het meestal niet de beeldende vakken zijn die zullen winnen. Ten tweede omdat, en dat is een gevolg van het eerste, de geesten uiteen zullen gaan en er grote verschillen tussen scholen zullen komen. Dat kan ik onmogelijk goede onderwijspolitiek noemen, en de bevorderaars van culturele vorming zullen er niets mee opschieten.’ Dat roept om een reactie van de gesprekspartner die met culturele vorming zijn brood verdient. Henk Mali: ‘Ik ben somber gestemd over dit rapport, want ik denk dat het een verneukeratief voorstel is, al lijkt het op eerste gezicht interessant. De traditionele vakken zijn te vast omlijnd om daar enige kansen op samenwerking te zien, en ik denk dat Teun gelijk heeft met zijn voorspelling over de invulling van de vrije ruimte.’
- Biedt dit voorstel niet mooie kansen om een deel van de vrije ruimte te vullen met buitenschoolse vorming?
Mali: ‘We zullen ook heus wel een goed aanbod doen. Maar de confrontaties met directeuren voortgezet onderwijs geven mij weinig hoop. De praktijk zal zijn dat de buitenschoolse vorming terrein verliest.’
Abbenhuis: ‘Er zal geen enkele directie zijn die ruimte voor buitenschoolse vorming reserveert. Men vreet die ruimte op, niet in het minst omdat de kunstzinnige vakken binnen de school zich daarvoor sterk hebben gemaakt.’
Na deze niet echt opgewekte geluiden over wat toch eens een wet zou kunnen worden kijken we naar de medewerker van de minister onder wiens verantwoordelijkheid de kunstzinnige vorming valt.
Henk Withaar: ‘Hoe tevreden men over dit rapport is hangt af van wat men ervan verwachtte. Het is naief om van dit voorstel progressieve tendenzen te verwachten. Het idee achter de basisvorming is pure restauratie, en dat spoort geheel met de maatschappelijke werkelijkheid. Daar is niets verneukeratiefs bij, het wordt in de wet klinkklaar geregeld. En het spoort ook met hoe scholen opereren, de keuze is al ingebouwd; religie zal bijvoorbeeld altijd zegevieren boven kunstzinnige vorming. Die restauratie zou zich ook zonder wet voltrekken. Verder spoort dit voorstel met de vergroting van de afstand tussen de ministeries van onderwijs en WVC, het is er een bevestiging van. Het lijkt me ook naief om van dit voorstel op zichzelf meer kansen voor kunstzinnige vorming in het voortgezet onderwijs te verwachten. Ik zie trouwens meer kansen in het basisonderwijs, en misschien heeft dat effect. Maar we hebben natuurlijk te maken met het bekende breukvlak tussen basis- en voortgezet onderwijs. Leuke dingen kunnen tot twaalf jaar. Dit voorstel is een bevestiging van een toestand die overigens in mijn ogen niet florissant is.’
Abbenhuis: ‘Wat vaak wordt vergeten is dat de regering die basisvorming nodig vindt om het culturele gehalte van de totale bevolking te vergroten. Daarvoor zijn brede schoolgemeenschappen nodig, zodat alle leerlingen op ongeveer gelijke wijze die basisvorming ontvangen en bijvoorbeeld elke leerling technische handvaardigheid krijgt. Ik vraag me af hoe de regering dat tot stand zou willen brengen, als ze dat al wil. Het blijft nu toch bij een scheiding tussen havo/vwo en lbo/mavo, met alle gevolgen voor de basisvorming.’