Leesgoed. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Leesgoed– Auteursrechtelijk beschermdBinnenlandSponsors gezochtEen bericht in Adformatie 22 (4 juni) 1987: Henk Kraima, directeur van de CPNB, richt zich met behulp van het bureau Blauw & Blank tot het Nederlandse bedrijfsleven op zoek naar sponsors. Er zijn al kandidaten. ‘Wat de CPNB zoekt is natuurlijk een passende sponsor, een bedrijf met een produkt dat past bij boeken, zodat produkt en boeken elkaar versterken. Ook de budgetten moeten in overeenstemming te brengen zijn en de sponsor zou zijn taak toch op wat langere termijn moeten bekijken, een jaar of drie is wel het minimum. We spreken dan over een ton per jaar, zijnde de kosten van de jurering van de kinderboeken en van de breed opgezette bekendmaking van de bekroningen.’ | |
Het mooiste eiIn Aldoende juni 1987 een artikel over hoe Het allermooiste ei van Helme Heine een school kan inspireren, met voorbeelden uit Veldhoven en Gent. Verkleedpartijen, een Kakelkrant, poppenspel, kippen maken van brooddeeg en ballonnen en meer. En tevens een bericht van de redactie. Met dit nummer is de twaalfde jaargang en het vijfde Werkboek afgesloten. Een wapenfeit, maar het zoeken naar kopij wordt moeilijker: alles is al een keer gedaan. En het aantal abonnees is gedaald. Reden om een lezersonderzoek te houden, en de uitkomst daarvan noopt tot nieuw beleid. Dus Aldoende gaat zich komende jaargang vernieuwen. | |
LezenIn Bibliotheek en samenleving mei 1987 begint een serie artikelen van Karin Schade van Westrum over lezen, bedoeld voor bibliothecarissen die nog niet in de finesses weten wat dat is. Het eerste artikel begint dus met een uitleg over wat er bij leren lezen allemaal komt kijken en in welke fasen het leren lezen plaats vindt. Het tweede artikel, in het juninummer, behandelt wat er mis kan gaan als gevolg van lichte hersenbeschadiging, afasie, ontwikkelingsvertraging en andere moeilijkheden. In het derde artikel, in het julinummer doet de auteur een heftige aanval op het reguliere onderwijs, dat bij alle oefening de zin van lezen zou doen vergeten door het aanbieden van zinloze leesteksten. | |
Het beleid van Queridowordt doorgelicht, althans, er wordt een tipje | |
[pagina 195]
| |
van de sluier opgelicht in Boekblad 21 (22 mei) 1987, middels een gesprek van Joke Linders-Nouwens met directeur Ary Langbroek en redacteurs Jan Kuijper en Jacques Dohmen. Wat wordt er onthuld? Niets, behalve wellicht de niet onaannemelijke suggestie dat het succes van Querido iets te maken heeft met de continuïteit van het beleid en, daarmee samenhangend, de lange tijd die medewerkers hebben kunnen krijgen om de slag te pakken te krijgen. Volgens de uitgever gaat het, bleek ook later in een gesprek, om een manier om met auteurs om te gaan, een bepaalde subcultuur. Maar bovenstaande suggestie werd ook onderschreven. Het gaat heel goed met Querido. Het gezelschap moppert nogal, en niet onverwacht, op de enorme omloopsnelheid van het ‘mensenboek’: zo uitgebracht, zo weer vergeten. Maar dat geldt niet voor het kinderboek. In hetzelfde nummer een verslag over de boekenwereld in Griekenland, waarin de mededeling dat het kinderboekenaanbod in de Griekse winkels er goed uitziet. | |
Makkelijk lezenUit Boekblad 22 en 26 (1987) blijkt dat er inzake leesgoed voor kinderen en andere mensen die door wat voor oorzaak ook moeite met lezen hebben nog steeds geen iedereen bevredigende stand van zaken is. In Boekblad 22 schreef Mieke Starmans, NBLC-medewerker, een voorlichtend stuk over de bezigheden van de werkgroep ‘Makkelijk lezen’. In Boekblad 26 krijgt ze twee boze brieven: van Heleen Kernkamp-Biegel en van Nanny Brinkman. De eerste wijst op de nog steeds heersende onduidelijkheid over de doelgroep, op het ontbreken van bepaalde titels op de lijsten van ‘Makkelijk lezen’, en op het gebrek aan of opzeggen van medewerking van sommige uitgevers. Ook het samenvoegen van oorspronkelijk twee werkgroepen, die voor ‘boeken voor moeilijk lezenden’ en die voor ‘boeken voor geestelijk gehandicapten’ (van beide maakte de schrijfster enige jaren deel uit) was volgens haar geen succes. De nieuwe werkgroep mist de brede visie die bij de brede doelstelling past. Nanny Brinkman reageert meer pro domo: waarom het NBLC toch nooit iets met Ploegsma's Leeswijzer heeft gedaan, en, eveneens, waarom zo veel in aanmerking komende titels ontbreken. Mieke Starmans antwoordt in Boekblad 27: het vignet blijkt wel te werken, en het verhaal over die werkgroepen is niet juist, en in de huidige werkgroep is voldoende deskundigheid aanwezig. Dat titels ontbreken ligt aan de betreffende uitgevers. Ze zijn welkom. | |
Sectornieuwsis de fraaie naam voor de rommelrubriek voorin Documentatieblad kinder- en jeugdliteratuur nummer 3, ofwel tweede jaargang nummer 1, ofwel juni 1987. Op het omslag staat nog eerste jaargang, binnenin staat anders en bovendien de aankondiging dat het blad zal worden doorgenummerd. In die rubriek veel nieuws uit Friesland, zoals bijvoorbeeld dat er een comité ter herdenking in 1988 van de vijftigste sterfdag van Nienke van Hichtum is opgericht. Contactadres: Jant van der Weg-Laverman, Vondelstraat 12, 8913 HP Leeuwarden. En een jaarbericht van Jan de Zanger, voorzitter IBBY Nederland (zie Platformberichten). En een lang stuk van Toos Zuurveen over Toos Zuurveen en de Stichting Kinderboek-Cultuurbezit te Winsum. Leuk, wel 5000 oude kinderboeken te leen, maar waarom doet die dame net alsof dat uniek is? Maar wel peper in de kont van bibliothecarissen, zo'n stichting. Er zijn nog andere rubrieken in het Documentatieblad: promotieberichten (over het NOT-programma Boekenbuis, over de cijfers van de Stichting Speurwerk, over de Lemniscaatclub: weinig nieuws voor wie Leesgoed goed leest), uit de opleidingen (curricula: die zijn wèl interessant), lopend onderzoek (zie Platformberichten), onderzoeksverslagen, scripties, uit de tijdschriften, boekbeoordeling en agenda. En in de rubriek ‘Oproepen en mededelingen’ het programma van de studiedag van 25 april! Dat zal wel een vergissing wezen. | |
Goddank ben ik geen literatuurroept Annie M.G. Schmidt tegen haar interviewster in Elegance juli 1987, Adèle Bloemendaal. Over schrijven en moeder zijn, een lastige combinatie, over blind zijn (‘Ik moet op mijn leeftijd, ik ben nu 76, nog leren om geduldig te luisteren.’), over katten, reïncarnatie en ijdelheid (‘Ik ben een hobbezak. ... Daarom vind ik het zo lachwekkend om in de Elegance te komen.’). Over de musicals (‘.. de musical in Nederland gaat steeds meer achteruit’), diverse auteurs en over de literatuur: ‘Zie je nou. Dat we het toch weer over buitenlandse auteurs hebben. Ik kan dat elitaire ivorentorengezelschap in Nederland niet uitstaan. Die discussies rond dat prijzencircuit! De ene gewichtige uitspraak na de andere. Het is zo verschrikkelijk intellectualistisch. Goddank ben ik nog niet bij de literatuur ingedeeld. Het dreigt te gebeuren. Ze willen me inlijven. Maar als ik daar bij moet horen bij dat groepje pedanten dan bedank ik er voor. Om dat te verhinderen zou ik de meest ordinaire rotliedjes gaan schrijven, zodat ze me meteen weer uitstoten. Er werd me laatst gevraagd wat ik dacht van de Nederlandse literatuur. Ik zei “Een lusteloze coïtus”.’ | |
Guus Kuijeris onderwerp van het auteursportret in Jeugdboekengids april 1987. Marita de Sterck biedt een knappe korte schets van Kuijers werk voor of over kinderen. Zijn succes is volgens haar ‘ongetwijfeld te danken aan zijn humor, nu eens luchtig relativerend, dan weer vol ironie de angst om het pijnlijke absurdisme wegschrijvend’. ‘Stilistisch toont hij zich het sterkst in rake, korte flitsen, associatief aan elkaar gesmeed in spaarzame, maar zorgvuldig gekozen bewoordingen. In zijn maatschappijkritiek komt niet zelden de wereldverbeteraar om het hoekje kijken, het vleugje anarchisme van de jaren '60 ten spijt. Maar ook in deze paradox is Kuijer een kind van zijn tijd en verwoordt hij het wankele identiteitsgevoel in een ongenadige wereld op een manier die het kind in jong en oud aanspreekt.’ Voorin het nummer eveneens van Marita de Sterck een interview met de Poolse prentenboekenmaker Jozef Wilkon (De clown zei nee, Leeuwelessen, De kleinste olifant van de wereld). Wilkon voelt zich zeer aangesproken door Janusz Korczak. Een uitspraak: ‘De psychologie van het kind intrigeert me. Het kind blijft een grote onbekende voor mij. Ik heb nu zo'n 150 boeken voor kinderen gemaakt en ik beschouw mezelf nog altijd als een beginner. Ik ga nog altijd op zoek naar wat een kind aanspreekt. Kinderboeken bieden een volwassene een boeiende uitnodiging om zich te verdiepen in de kinderpsyche. Een kinderboek biedt ook een belangrijke opvoedingskans, net zoals muziek, theater, ballet en andere kunstvormen... Volwassenene doen graag uitspraken als: kinderen houden hiervan... maar ze kunnen zoiets alleen op zichzelf uittesten. Zelfs als volwassenen met kinderen aan de slag gaan om uit te vinden wat ze het liefst lezen en bekijken, krijgen ze vaak onjuiste antwoorden van kinderen. Kinderen zijn intelligent en weten vaak al welke antwoorden van hen verwacht worden.’ | |
Schrijven voor moeilijke lezersIn Jeugdboekengids mei 1987 legt Heleen Kernkamp-Biegel uit (niet voor de eerste keer) hoe dat moet en hoe zij ertoe kwam zich hierin te oefenen. ‘En dan zijn er de onderwerpen waarover sommige boeken gaan of die erin aan de orde komen en die jeugdige lezers - onbedoeld - hard en onaangenaam kunnen treffen. Ik herinner mij de verontwaardiging van een moeder over een Leeslift deeltje waarin de dood van een baby voorkomt. De jongen die dit boekje las, had zelf betrekkelijk kort geleden een zusje verloren en wilde niet alleen het boekje niet uitlezen, maar niets meer van boeken weten. Het boekje Er zit gif onder ons huis bijvoorbeeld, zou uit de handel genomen moeten worden, dat heeft voor heel wat nachtmerries bij kinderen gezorgd. Maar wat dan wel?’ Een opmerkelijke uitspraak, gelukkig vergeet ze niet enkele zinnen verder aan te bevelen dat ouders de boeken die zij met hun moeizaam lezende kinderen willen lezen eerst zelf eens lezen. Dat zou de verontwaardiging van die moeder hebben kunnen voorkomen. Achterin het gebruikelijke auteursportret, dit keer over Brian Wildsmith. | |
Roald Dahlstaat achterop Jeugdboekengids juni 1987. Zijn veelbewogen leven en zijn werk voor kinderen worden in kort bestek belicht door Marita de Sterck. De Sterck wijst onder meer op de verwantschap van sommig werk met volksverhalen uit de mondelinge traditie ‘waarin wensvervullende elementen, maatschappijkritiek, griezel, spanning, humor worden gecombineerd met een doordachte verhaalopbouw en een vinnige, speelse vertelstijl. Zoals in ontelbare volksverhalen is ook hier het centrale thema keer op keer de overlevingsstrijd van kleine figuren die dreigen platgewalst te worden door de schijngroten, wier macht berust op geld, geweld, leeftijd en de gave om anderen het leven zuur te maken.’ Dahl geeft ‘een uitermate inventief antwoord op existentiële vragen rond leven, dood, lijden en identiteit, een antwoord dat naast zijn psychologische, sociale, literairesthetische functies ook nog heel wat amusementswaarde heeft’. Voorin het nummer een lijst bundels poëzie voor jongeren, ingeleid door Jan van Coillie, die vaststelt dat deze poëzie te onderscheiden is van die voor kinderen en van die voor grote mensen. | |
RoodkapjeEen luchtig artikel over de geschiedenis van Roodkapje, met enkele besprekingen van verkrijgbare uitgaven, van Lily Clerkx is te vinden in De kleine wereld juni/juli 1987. De kleine wereld is een uitgave van de Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland. Zo luchtig nog niet of ze ventileert voorzichtige kritiek op de neiging van Bruno Bettelheim (en aanverwante auteurs) om overal een symbool in te zien. | |
Overzicht nascholing zorgverbredingIn Kompact april 1987 staat een overzicht van de tot nu toe verschenen geschriften die ten doel hebben een rol te spelen in de nascholing zorgverbreding, ook wel bekend als ‘Speerpunt lezen’. Handig voor wie eens zo'n lijstje wil. Zie voor een bespreking van de tweede ronde ook Leesgoed 1987/1. Kompact is het orgaan van het Katholiek Pedagogisch Centrum. | |
GeletterdheidEen speciale kernredactie verzorgde het themanummer over geletterdheid Moer 1987/2. Een omschrijving die tracht het hele nummer te omvatten levert Michael Elias, maar hij komt er niet helemaal uit, want geletterdheid is een problematisch begrip voor wie grote waarde hecht aan mondelinge uitdrukkingsvaardigheid en de veronderstelde gunstige invloed van schrijven op denken in twijfel trekt. En met de computer komt zelfs het begrip ‘nieuwe geletterdheid’ in zicht, hoewel we over die oude nog niet uitgedacht waren. Addie Gerritsen schrijft | |
[pagina 196]
| |
over de ‘boekenhaat’ in haar lbo-klas, en beveelt het lezen van populaire boeken aan. Wim Westerman buigt zich over de vormen van geletterdheid (wat heet) in andere culturen, en we krijgen van alles te weten over taboes, magie en Chinese karakters. Geletterdheid is niet voor iedereen hetzelfde, dat wordt duidelijk. Jan Sturm vindt dat docenten eerst maar eens geletterd moeten raken in hun eigen vak, en zich vaker afvragen wat ze eigenlijk willen bereiken. En verder veel twijfel over geletterdheid als onhaalbare norm. (Dat het helemaal niet erg is om een norm niet te halen omdat het streven al waarde heeft, raakt bij Sturm buiten zicht. Niet te rijmen met toetsbare onderwijsdoelen?) Emile Nielen beschrijft wat hij noemt de ‘nieuwe geletterdheid’, thuis raken op de computer. (Groot woord voor een vaardigheid die met autorijden te vergelijken is.) Fie van Dijk staat als altijd op de bres voor het geletterd raken van grote mensen. Ook hierin de merkwaardige paradox inhoudend dat enerzijds het belang van geletterd raken wordt onderkend, maar anderzijds het niet geletterd zijn niet als een gebrek mag worden gekenmerkt. En verder een smakelijke aanval op de onzinnige woordjes en zinnetjes van Veilig leren lezen, en op het begrip minimale geletterdheid in de termen van ‘heren achter een bureau’ als A. van der Leij. | |
StripkunstTer gelegenheid van de grote 9th Art tentoonstelling in het Gentse Museum van Hedendaagse Kunst verscheen bij De Morgen 27 juni 1987 een bijlage over strips, De Morgen Stript (stript, ja). Hierin onder meer een interview met de eigenzinnige organisator van de tentoonstelling, Danny Dewilde. Over de vraag of hij zich niet tè buitenlands ging richten: ‘Nee, we hebben maar één criterium genomen en dat is kwaliteit en dan tellen geen grenzen.’ En het doel: ‘Tout court de strip laten zien als een bepaalde kunstvorm.’ Verder interviews met striptekenaars Erika Raven, Henk Kuypers, Jan Bosschaert en Marc Sleen, en artikelen over Will Eisner, Harry Dickson (de figuur van De Kremer) en Carl Barks. De tentoonstelling hangt tot 6 september. | |
Trotswas de Nederlandse Illustratoren Club over de geslaagde tentoonstelling in het Stedelijk Museum van Amsterdam, dat blijkt uit NIC-bulletin mei 1987, waarin verslagen en foto's te vinden zijn. De leden die zich in dit nummer voorstellen (met werk) zijn Henk Haselaar, Bea Boelen, Jenny Collot D'Escury, Louis Visser en Louis Radstaak. | |
Racisme in schoolboekenNog altijd is Piet (G.P.F.) Buddingh', lid werkgroep Betaald Antwoord van de Nederlandse Raad van Kerken, onvermoeibaar bezig racisme in Nederlandse lesmaterialen op te sporen. In De Schoolmediatheek mei 1987 een bespreking van zijn publikaties: Werkmap ‘Racisme in kinder- en schoolboeken’, Alle Mensen-Krant, Wereldonderwijs: Wereldwijs, jeugdencyclopedieën in het documentatiecentrum, Racisme en sociale vorming in de basisschool. Daaraan vooraf reikt Isolde Vega enige criteria aan om zulke vooroordelen op te sporen. Verder in dit nummer een bericht over de kunsttentoonstellingen voor scholen van de openbare bibliotheek Hilversum door schoolbibliothecaresse Isabella Arons, een bericht over het gebruiken van de kinderlectuur uit het pakket Een gezonde zaak bij gezondheidseducatie door voorlichtster Sarian van Bekkum, en inspecteur voor het basisonderwijs Harry Nolles geeft wat gedachten ten beste over de vermelding in het schoolwerkplan van contacten met de bibliotheek. | |
VertellenIn Vernieuwing april 1987 bericht Jan ten Thije over het verhalen-project dat werd uitgevoerd in het kader van het Amsterdamse Komopproject, een activiteit ten behoeve van kinderen en ouders in Amsterdam met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond. Op Amsterdamse basisscholen vertelden initiatiefnemers Olga Orman en Rika Echteld verhalen, en werden leerkrachten geoefend in de vertelkunst. Ook kinderen werden uitgenodigd met verhalen te komen. (Een zo'n verhaal staat in het artikel.) Het was een succes, en is nog gaande. Er is ook werkmateriaal vervaardigd, dat tips en ideeën aanreikt. Adres van het Komop-project: Tolstraat 129, 1074 VJ Amsterdam, telefoon 020-621251, toestel 136. | |
Strips in VlaanderenEen themanummer strips in Vlaanderen biedt Vlaanderen september-oktober 1986. Vlaanderen is een tweemaandelijks tijdschrift, uitgegeven door het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, gesubsidieerd door Vlaamse provincies en het Ministerie van de Vlaamse gemeenschap. Een terugblik door Kris de Saeger leert ‘hoe gek dat ook moge klinken’ dat het Vlaamse stripwezen in Nederland werd geboren. Daar werd, in Halsteren, door George van Raemdonck (wegens de oorlog in 1914 naar Nederland gevlucht) in 1921 samen met A.M. de Jong Bulletje en Bonestaak op papier geworpen. Maar de echte ‘patriarchen’ zijn Willy Vandersteen, Marc Sleen en Bob de Moor. Samen na de Tweede Wereldoorlog verantwoordelijk voor figuren als Suske en Wiske, Snoek, Bessy, de Rode Ridder, Robert en Bertrand, Judi (Vandersteen), Detective van Zwam (later Nero), Oktaaf Keuninck, Joke Poke, Doris Dobbel, Stropke en Flopke (Sleen), Nonkel Zigomar, Snoe en Snolleke, Bart de scheepsjongen, de Kerels van Vlaanderen (De Moor). Daarna volgt een flinke reeks namen, met helemaal aan het eind Jan Bosschaert (Icarus) en Dirk Stallaert (Dionies d'Oldenboom). Er werd getekend bij het leven, toch leed volgens De Saeger de Vlaamse strip jarenlang aan verstarring door het bangelijke en behoudende beleid van de grote dagbladen en uitgevers. Pas de laatste tijd komt daar verandering in. De vraag die niet beantwoord wordt is waarom juist België zo veel strips produceert. Want ook Wallonië heeft zich niet onbetuigd gelaten, getuige een naam als Hergé. Andere bijdragen in dit nummer gaan onder meer over George van Raemdonck, de Belg die overigens een groot deel van zijn leven (1888-1966) in Nederland doorbracht, over architectuur en stripverhaal, de rol van de strip in de krant (‘geen krantevulsel’), en stripjournalistiek in Vlaanderen (lange tijd was die er helemaal niet, maar de laatste vijf jaar is veel veranderd). Peter Nieuwendijk vraagt zich af: ‘Kan Nederland de Vlaamse strip waarderen?’ Een bizar vertoog, maar niet zonder waarheid. De Nederlander, aldus Nieuwendijk, genoot in eerste instantie zeer van de Vlaamse strip, omdat hij daarin het beeld herkende dat hij zich van de Vlaming had gevormd: ‘Suske en Wiske, Nero en de familie Snoek. Vreemde gezinnetjes, volkse karakters, die voortdurend domheden en onhandigheden begaan. De Nederlander geniet vooral van het in zijn ogen typisch Vlaams!’ Verder oogsten Vlaamse strips waardering wegens het ‘licht-moraliserende karakter, het nooit grove taalgebruik’. De laatste tijd is er weinig verschil te bespeuren tussen Vlaamse en Nederlandse strips, maar de strips zijn wel veranderd, het gezapige is verdwenen. Nieuwendijk eindigt met deze vreemde opmerking: ‘De Vlaming verovert Nederland! Het wordt tijd om nieuwe landsgrenzen af te bakenen. Vlamingen zijn Nederlanders.’ Dat is natuurlijk slordig geredeneerd, het laatste zinnetje had moeten luiden: Nederlanders zijn Vlamingen. Manu Manderveld, tenslotte, stelt vast dat de strip niet meer uit de openbare bibliotheek geweerd wordt, verklaart dat echter niet met veranderende doelstellingen van het bibliotheekwerk, maar met verdwijnende angst voor slechte invloed van de strip. | |
Amerikaanse volksverhalen van zwarte mensenVirginia Hamilton vertelt in Children's literature in education 65 (18/2, 1987) op welke wijze de verhalen en liederen van zwarte Amerikanen in haar werk een rol spelen en hoe zij zich erdoor liet inspireren. Zwarte Amerikanen, maar niet alle, want ‘black folktales are uniquely southern’. ‘As a writer and a taleteller, as a woman whose grandfather was a fugitive, my vital history, a part of it, also lives within some of the tales. The folktales bind us one to another in many good and important ways.’ Hamilton verzamelde deze verhalen, en bundelde sommige er van in The People Could Fly: American Black Folktales. Fraai hiernaast is een artikel van Abiola Odejide over het Nigeriaanse ‘schoolverhaal’ (school story), onder de veelzeggende titel ‘Education as Quest’. Deze schoolverhalen horen vooral niet verward te worden met volksverhalen. | |
FilmFundevogel mei 1987 zit vol film. Filmberichten, filmbesprekingen, een verslag van de Berlinale 1987. Een overpeinzing van verslaggever Wolfgang Schneider: ‘Waren die letzeren Beispielen nun wirklich Kinderfilme? Sind Kinderfilme demnach Filme mit und über Kinder, Filme zum Thema Kindheit? Möglicherweise! Die Berlinale hat Beispiele zur Aufführung gebracht, die bewiesen, da Kinderfilme sich allzu leicht unter pädagogischen Gesichtspunkten im Hinblick auf die Zielgruppe definieren: lustig, einfach, phantasievoll muss es sein. Eben nicht! Ein Film kann auch herausfordern, schwierig und ungewöhnlich sein, und doch eben auch ein Kinderfilm; Filme also für Menschen im schulpflichtigen Alter.’ Verder in dit nummer nog een verslag van een seminar over sprookjesfilms, in Duitsland een boeiend onderwerp met het oog op de produktie tijdens het Derde Rijk. Nazi's hadden wat met sprookjes. Maar tegenwoordig is alles anders en de beste sprookjesfilms komen uit de DDR. De omvangrijkste bijdrage in dit nummer is evenwel die van Jürgen Barthelmes en Michael Ledig: ‘Von Kindern, Medien und anderen “Ungetümen”, Nachläufige Gedanken zu veränderter Kindheit und Mediensozialisation (Teil 1)’. De auteurs gaan er stevig tegenaan, ze beginnen met Postman en Mead, bespreken dan de veranderingen die zich in de kindertijd hebben voorgedaan, en komen toe aan de invloed van de media, die zij resoluut beschrijven (‘Der Einfluss von Medien wird auf drei Ebenen manifest’). Over de wijze waarop kinderen met media omgaan hebben we een wat zonnig beeld: ‘Kinder nehmen sich das aus dem Fernsehen und anderen Medien, was ihnen nützlich erscheint. Kinder machen sich die Fernsehinhalte für ihre Themen dienstbar.’ | |
Kinderfilm in de DDRFundevogel juni 1987 presenteert de kinderfilm van de DDR, laat daarover Joachim Giera van het staatsfilmbedrijf DEFA aan het woord. Een korte geschiedenis: ‘In den sechziger Jahre bedient man sich mehr oder weniger einer pädagogisierenden Dramaturgie; man war um die Konsolidierung des Geschaffenen bemüht. Die siebziger Jahre brengen dem Kinderfilm die “Entdeckung” der Persönlichkeit des Heranwachsenden als gleichberechtigtes gesellschaftliches Individuum und seine Respektierung in der Partnerschaft. Der Ausbau der | |
[pagina 197]
| |
Filmproduktion erfolgt auf breiter Ebene; höhere Qualitätsmastäbe setzen sich durch. In den achtziger Jahren trachtet man zunehmend danach, die psychologie des kindlichen Helden zu erforschen, seine spezifische Befindlichkeit im konkreten gesellschaftlichen Umfeld auszuloten und vorzuführen.’ Uit de ateliers van DEFA in Babelsberg zijn inmiddels meer dan 130 speelfilms voor kinderen gekomen. Daarnaast produceert het DEFA-atelier in Dresden tekenfilms, en ook DDR-televisie maakt films. Prioriteit blijft ‘Auseinandersetzungen mit der Gegenwart’, en nog steeds wordt veel ontleend aan de kinderliteratuur. Desalniettemin blijft er nog te wensen over: ‘Wir besitzen schon seit langer Zeit keinen Musikfilm mehr für Kinder, es fehlt an Abenteuerfilmen (geen wonder met zo'n prioriteit), auch das utopische Genre wäre für Kinder noch auszuprobieren.’ En dat in een tijd ‘die erfüllt ist von Kämpfen für den Fortschritt, den es ohne Frieden nicht geben kann. Er bleibt das erste Ziel bei dem, was wir für und wegen der Kinder und mit ihnen gemeinsam tun. Auch in der Filmkunst.’ Aldus Giera. | |
Eerste zinnenMeer dan in verhalen voor grote mensen trachten auteurs voor kinderen de aandacht van hun lezers direct in de eerste zinnen te pakken, aldus Ganna Ottevaere in een lang artikel in Ianus Bifrons nr. 11. Deze stelling ondersteunt zij met een vracht voorbeelden, waaronder ook voorbeelden uit negentiende-eeuwse kinderboeken waarin deze neiging ontbreekt. Het eerste voorbeeld betreft Vendredi ou la vie sauvage van Michel Tournier (ook in Nederlandse vertaling verschenen), dat in Frankrijk succes onder twaalfplussers bleek te hebben, tot verrassing van de auteur, die dacht een wat moeilijk want veel uitweidingen tellend verhaal, Vendredi ou les limbes du Pacifique, herschreven te hebben voor grote mensen. Behalve op eerste zinnen lette Ottevaere ook op de toon: tot wie richt de verteller zich, en wie is die verteller. Die verteller is, ook anoniem, meestal een volwassen persoon. In de negentiende eeuw nogal eens een volwassen persoon die al terugblikkend zijn (of haar, meestal zijn) jeugd vertelt: beroemdste voorbeeld de verteller in Sans famille (Alleen op de wereld) van Hector Malot. In de tweede helft van de twintigste eeuw neemt het aantal jeugdige vertellers toe (in de zogenaamde ik-verhalen), hetgeen volgens Ottevaere pakkend werkt. Hilarisch kan het zijn als een jeugdig verteller afwisselend bij de leeftijd passende en volwassen zinnen in de mond worden gelegd, zoals in de Nicolasverhalen van Sempé en Goscinny (ook in het Nederlands vertaald). Van Ganna Ottevaere moet dit jaar zijn verschenen het boek La littérature pour la jeunesse en Europe occidentale (1750-1925), Histoire sociale et courants d'idées, Angleterre, France, Pays-Bas, Allemagne, Italie (België viel kennelijk buiten de boot). Het zal in onze kolommen besproken worden. | |
Fanfare 1987heet de keus uit de beste Amerikaanse kinderboeken anno 1986 (!), gemaakt door de redactie van The Horn Book Magazine, beslist het eerbiedwaardigste, maar niet meer het interessantste Amerikaanse tijdschrift over kinderliteratuur. De lijst is te vinden in The Horn Book Magazine maart-april 1987. Hierin ook Jan Mark en Rosemary Wells over eigen werk, en Eric Kimmel over Lois Lowry. De artikelen in The Horn Book Magazine tenderen steeds meer naar uitgestrekte recensies, en naar verklaringen van auteurs en illustratoren over eigen werk, die helaas vaak niet interessant zijn. | |
Goede raad van Rumer GoddenDe musts voor kinderboeken volgens Godden: ‘There are certain things small children will not put up with. To hold them, a story must move in a direct line, from a beginning to a end. This sounds obviously, doesn't it? But it's not easy to write a story like that, especially for a dyed-in-the-wool novelist. It means no sidetracks, no lovely chunks of thought, none of those soliloquies so dear to a novelist's heart. There must be very little description, and it must be woven closely into the action, going along with it. Above all, there can't be flashbacks - flashbacks are intensely muddling to children. This means that the whole background of your character has to be conveyed in the present.’ Die musts gelden overigens, zegt ze bescheiden, alleen voor haar zelf, in een artikel in The Horn Book Magazine mei-juni 1987 over schrijven voor kinderen. | |
WerkenInformationen des Arbeitskreises für Jugendliteratur 1/1987 bericht over de studiedag ‘Die Arbeitswelt in der Kinder- und Jugendliteratur’, die december 1986 in Remscheid gehouden werd. Het gezelschap ging er stevig tegenaan. Er wordt te weinig gewerkt in kinderboeken: ‘die moderne Arbeitswelt wird weitgehend ausgeklammert’, ‘Frauenarbeit findet kaum statt oder beschränkt sich auf eine nicht berufs, sondern familien- und hausbezogene Darstellung’. Maar wat er dan nog is, dat moet aan de man gebracht worden. Men maakte hoorspelen, dia- en fotoseries, want ‘der lustvolle Umgang mit Literatur ist machbar und erlernbar’. Toch vond men werk ‘schwierig zu thematisieren’ en bovendien bleken veel deelnemers met allerlei industrieel werk onbekend. Malte Dahrendorf ging zo ver arbeid tot een der traditionele taboes in kinderliteratuur te rekenen, en sleepte er natuurlijk de ‘Arbeitsentfremdung’ bij. Het was overigens wel gezellig, gezien de foto's. | |
Ein zwei drei vier DraculaOp de wijs van ‘Rock around the clock’ van Bill Haley verder: ‘Fünf sechs sieben acht Dracula, neun zehn elf, zwölf Dracula erwacht, erwacht um Mitternacht. Die Uhr schlägt zwölf. Was war das schon. Dracula am Telefon. Ja, da klappert das Gebiss. Ja, da klappert das Gebein. Alle Leichen tanzen Rock'n'Roll im Mondenschein.’ Gehoord in Essen, ergens tussen zomer 1985 en voorjaar 1986. Tijdens die periode namelijk onderzocht Helmut Fischer hoe het stond met het repertoire van 579 Essener leerlingen van zes tot tien jaar, en hij schrijft erover in Jugendbuchmagazin 3/87. Het gaat heel goed met dat repertoire, vindt Fischer, en dat ondanks de moderne media. Zowel rijmpjes uit de oude doos als ‘Aktuelle Reime’ (zoals het geciteerde) zijn in zwang. Van die laatste worden veel ter plekke aan de omstandigheden aangepast: ‘Brittalein, Stachelschwein, fährt mit dem Pipott übern Rhein. Und wenn der Pipott kracht, dann wird gelacht.’ Aardig en lief zijn ze zelden, die kinderen. | |
Landgenoten uit den vreemdeOfwel ‘Fremde unter uns: das “Gastarbeiter”thema in der Jugendliteratur’, dat is het thema van Jugendliteratur und Medien 4/87, zoals gebruikelijk erg saai en erg wetenschappelijk gebracht (‘Probleme der Darstellung des Gastarbeiterthemas und der Fremdenfeindlichkeit in der westdeutschen Kinder- und Jugendliteratur’), maar wel informatief. Het geciteerde artikel is van Malte Dahrendorf, andere, ook praktischer bijdragen zijn van Jörg Knobloch en anderen. Uiteraard hangt er een degelijke, maar wel louter duitstalige literatuuropgave aan. | |
Leren lezen door te lezenLanguage Arts, het blad van de Amerikaanse National Council of Teachers of English, doet meer over lezen en leesvoer in de kolommen als vergelijkbare periodieken als Moer of Vonk. Neem nu Language Arts januari 1987: een themanummer ‘literature and literacy’, literatuur en geletterdheid. De Australische kinderboekauteur Mem Fox schrijft over de ‘teacher disguised as writer, in hot pursuit of literacy’. Wayne Sawyer en Nancy Roser leveren wel erg beknopte en Amerikaanse overzichten van onderzoek. Gayle Goodman beschrijft onder ‘James’ Grandfathers' hoe kleuter James middels gesprekjes en samen boeken lezen begrijpt, min of meer, wat doodgaan inhoudt. Veel gesprekjes zijn woord voor woord weergegeven. Nina Mikkelsen, in ‘The Power of Story’, beschrijft wat haar leerling Samantha schreef en dat is een verhaaltje dat ze steeds maar verbetert, ‘working toward a completed story’, en wat ze leest. En ‘one more time, why stories’? Zoals de toneelschrijver Arthur Miller zei: ‘It's like the world is full of music but you can't follow the tune and then suddenly, in all that chaos, you can hear a tune go by that you can repeat.’ Richard Van Dongen schrijft over ‘children's narrative thought, at home and at school’. ‘Narrative is one mode of thinking.’ | |
Schrijvers in schoolIn The Lion and the Unicorn voorjaar 1987 (11/1) bespreekt Marcia Silver het werk en de werken van de Teachers and Writers Collaborative, een instelling die al geruime tijd proza en poëzie op een plezierige manier aan leerlingen presenteert en ze tevens zelf aan het schrijven zet, en daar ook over publiceert. ‘I worry about teachers who are indifferent about their teaching or who may be intimidated by the visits of artists’, merkt de bespreekster op, en ook memoreert ze de neiging van leerkrachten om schrijver en leerlingen het samen te laten rooien en zelf een kopje koffie te gaan drinken. Voor de leerlingen misschien wel leuk, maar van weinig nut voor de leerkracht. Om die reden organiseert TWC regelmatig symposia voor auteurs en leerkrachten, om van elkaar wat te leren. En in publikaties als The Whole Word Catalogue (1972) en The Whole Word Catalogue 2 (1977) worden leerkrachten allerhande tips en suggesties aan de hand gedaan. Het zijn twee van een ruim tiental boeken die Silver bespreekt. Dit artikel staat in een nogal Amerikaans gericht themanummer over minderheidsgroepen in kinderliteratuur. | |
De studie van kinderliteratuurDe Woodfield Lectures is een respectabele traditie in Engels kinderboekenland. Ieder jaar stelt boekhandel/uitgeverij Woodfield & Stanley iemand in staat om een grondig voorbereide lezing te houden. Een lezing die steeds kan rekenen op aandachtig publiek en die naderhand ook steeds gepubliceerd wordt, zij het als brochure of als artikel. De laatste lezing, die van Margaret Meek, is te vinden in Signal mei 1987: ‘Symbolic Outlining: The Academic Study of Children's Literature’. Een uitspraak: ‘What our meanderings have made fairly clear is that a comprehensive account of literature for children is not possible within the existing boundaries of academic literary institutions. The constitution of these excludes children, the unformed, the immature, because no organized appeal can be made to common reading competences, to a set of canonical texts, or to an agreed range of “responses”, or even to any reasonable description of “response” itself. The organized study of children's literature calls for an analysis of cultural studies of childhood, reading practices, and ways of interrogating texts by adults and children in collaboration or | |
[pagina 198]
| |
separately. Where this analysis can go on is an important question, apart from the other question of what the analysis would be like.’ Want, zo heeft ze dan al beweerd, geschiedschrijving is er al voldoende. Nu dus op naar de speelplaats. Het tweede artikel in Signal geeft een voorbeeld van waar volgens Meek al voldoende van is: een diepgaand portret van Beatrix Potter, door John Goldthwaite. | |
Schaap met vijf potenZo'n geleerde als J.A. Kruger heeft makkelijk praten, zullen veel lezers van The School Librarian mei 1987 gedacht hebben. Komt zo'n man even uit Pretoria over om Engelse schoolbibliotheken te bekijken, gaat hij wel even vertellen hoe het moet. Volgens Kruger hoort de schoolbibliothecaris full time in dienst te zijn, een onderwijsopleiding en liefst enige ervaring in het onderwijs achter de rug te hebben, en in dezelfde schaal betaald worden als de leerkrachten. Kunnen er twee personen worden aangesteld, dan zou de tweede een bibliothecaris kunnen zijn. Een wensbeeld dat niet helemaal aansluit bij de huidige omstandigheden in het onder Thatcher zuchtende Britse onderwijs. Verder in dit nummer een artikel van Jane Inglis, de bibliothecaris van Hillside Upper School, over ‘reading for pleasure - and talking about it’. Talking op school, wel te verstaan, en groepen. En een artikel van John Gough over ‘growth, survival and style in the novels of Judy Blume’. Er zit veel sex in de boeken van Blume, zegt Gough, maar toch is het geen pornografie want haar bedoelingen zijn goed: ‘seeking honest discussion of ordinary lives’. | |
Volksverhalen‘Folk Tales as Picture Books: Visual Literacy or Oral Tradition’ is de kop boven een bijdrage ‘Up for discussion’ in School Library Journal juni-juli 1987 van Constance Mellon. Zulke verhalen zijn, volgens Mellon, niet louter een vehikel waarmee tekenaars naar believen kunstjes kunnen vertonen. De wijze waarop de verhalen verteld werden had betekenis, en kan niet zomaar bewerkt worden. Aldus Mellon, met een verwijzing naar het werk van Bruno Bettelheim. Niet dat ze tegen bewerken is, maar het moet met zorg en met aandacht voor traditie gedaan worden, vindt ze. Elders in dit nummer een artikel vol lof over de mogelijkheden van CD-ROM in schoolbibliotheken. En voor de cijfermensen: een artikel vol staatjes over kosten en gebruik van Amerikaanse schoolbibliotheken. Verder zoals altijd in dit blad zeer veel besprekingen, ook van audiovisueel spul en computerprogramma's. |
|