collega Abrahams. Toch stelde juist het boek van Johan Diepstraten teleur, omdat een soortgelijke poging samen met Sjoerd Kuyper wel degelijk tot een iets genuanceerder en toch aantrekkelijk spannend boek leidde (De verborgen steeg). Het oordeel van kinderen zal wel dwars op het mijne staan en dat valt alleszins te begrijpen, want wie spanning en avontuur zoekt, komt hier aardig aan zijn trekken, maar moet dat altijd weer van dik hout zaagt men planken? Laat je horen, Jimmy Boy van Katherine Paterson (Ploegsma, ƒ 24,90 / 499 Bfr, vertegenwoordiging De Vries-Brouwers), met enigszins verminkte tekeningen van Fiel van der Veen en een aardige vertaling van An Rutgers van der Loeff, speelt zich af in een wereldje dat kinderen vast wel zal aanspreken, de muziekwereld. Weliswaar niet de popmuziek, maar die van de country-songs en gospels. De lezer wordt geconfronteerd met de rivaliteit tussen verschillende musici, zelfs als ze tot één familie behoren. Voor Jimmy Boy is het dubbel moeilijk om zijn populariteit te hanteren. Want hij wilde eigenlijk nooit officieel optreden en nu hij lid is van de groep, mist hij het enige houvast dat hij had, zijn Groma. Nuchter en doortastend door dik en dun was zij en toch begrepen ze elkaar volledig.
Jimmy Boy is een eenzame figuur die teruggetrokken leeft in zijn eigen gevoelswereld. Als hij erachter komt dat zijn vader wellicht niet zijn eigen vader is en zijn moeder hem al die jaren bedrogen blijkt te hebben, breekt er een echte crisis voor hem aan. Een boeiende thematiek met een tamelijk Amerikaans jasje, maar toegankelijk voor Nederlandse lezers door de innerlijke strijd van Jimmy Boy over de vraag bij wie of wat hij hoort. Deze vraag wordt vakkundig gespiegeld door de spanningen in de familie. Wie zijn kind is hij eigenlijk? ‘Ze hadden hem allemaal buitengesloten om een reden die hij niet kon bevatten.’
De vertaling bevat fraaie uitdrukkingen als ‘hij hield al zijn angst en pijn zorgvuldig in een donker hoekje onder zijn schedeldak’ maar het effect daarvan gaat verloren in ‘ze vandaar te voorschijn halen en nader te beschouwen’. De ouderwetse kaft en titel zullen niet direct uitnodigend werken.
Van een soortgelijk niveau is De ‘Blue Fin’ van Colin Thiele (Meulenhoff, ƒ 26,50 / 530 Bfr, Boekhuis Weesp-Leuven). Een aardig, avontuurlijk, leesbaar verhaal over een zielige jongen die bewijst dat hij meer waard is dan iedereen en vooral zijn vader denkt. Een verhaal over de tonijnvangst met rampen erin en informatie over het vissersleven aan de zuidkust van Australië. Het zwakke van dit nieuwe boek van Colin Thiele is dat hij de zieligheid van het jongetje Snoek vooral demonstreert aan een onmogelijke vader, een brombeer die uitsluitend met zichzelf te doen heeft en geen oog heeft voor zijn kinderen. De vertaling is correct maar saai en daardoor spanningsloos. Dat Snoek uiteindelijk zijn vader levend uit een tornado weet thuis te brengen, is het soort einde dat je uren van te voren ziet aankomen. De ‘Blue Fin’ is het minst geslaagd in de trits van Colin Thiele's boeken tot nu toe.
Bijzonder vond ik Figuren op het behang, een alleraardigst dromenboek van André Nuyens (Westfriesland, ƒ 13,90 / 256 Bfr, Lannoo). Hij weet abstracte begrippen tot levende figuren te maken, waardoor dromen veranderen in echte jongetjes en het geheim een plekje vindt waar het veilig toeven is. Verhalen met veel verwijzingen naar wat mensen zoal doen en laten en vooral naar wat zij diep in zichzelf dromen en verlangen met een uitstekende verklanking in taal en verrassende tekeningen van Ruud Bruin. Deze toont zich een goede leerling van The Tjong Khing in de fantasiefiguren die uitbundig over de pagina's dartelen (net Kleine Sofie). Aardig vond ik ook het spel van de lettervreter en de boekenwurm die na wat gestoei een letterwurm produceren.
Vijf verhalen die voorgelezen het best tot hun recht komen, omdat het abstractieniveau van de sprookjesachtige motieven dan makkelijker toegankelijk is.
Met Luitje en de limonademoeder van Ted van Lieshout (Van Goor, ƒ 17,50 / 340 Bfr) weet ik me niet zo goed raad. Het kleiner worden van mensen en kinderen door wat voor oorzaak dan ook is al dikwijls en met meer succes gehanteerd. Zie bijvoorbeeld Wiplala of de ‘eeuwenoude’ Pinkeltje.
Luitje, die allergisch blijkt voor badwater en zo onverwachts op een dag in elkaar krimpt, is een poging van de auteur dat nog eens dunnetjes over te doen met daaronder een steekspel met de samenleving. Want niemand kan Luitje helpen als ze door de afvoerpijp van het bad is gegleden. Niet uit onmacht maar omdat het zijn of haar pakkie an niet is. De dokter geneest alleen patiënten die in bed liggen, de loodgieter kan pas over twee weken een afspraak maken en de vader wenst tijdens zijn werk niet gestoord te worden. Allemaal waar, maar toch een beetje flauw. Zeker omdat de gekozen oplossing, de moeder krimpt van limonade, alleen maar kolderiek is.
Ted van Lieshout illustreerde zijn eigen boekje lekker gek en levert met deze poging het zoveelste bewijs dat hij veel talent in huis heeft dat alleen nog niet helemaal uitgekristalliseerd is.
Als toetje twee informatieve boeken. Ik houd van de tuin van Monet van Christine Björk en Lena Anderson (Ploegsma, ƒ 19,90 / 398 Bfr) is een merkwaardige mengeling tussen feit en fictie (wat men dus ook wel factie noemt). Het meisje Linea gaat samen met haar grote vriend meneer Bergsma naar Parijs om daar de schilderijen van Monet in het echt te zien. Ze bezoeken ook de plaats waar Monet geleefd en gewerkt heeft zodat ze de schilderijen met de werkelijkheid kunnen vergelijken. Zeer informatief over het impressionisme, maar wat onwaarschijnlijk voor wat betreft het gedrag van het meisje dat tamelijk eenzijdig gericht is op al wat leeft en groeit. De foto's en illustraties werken in ieder geval aanstekelijk. De tips voor museumbezoek en de lijst met feiten achterin bevestigen dat het als non-fictie belangrijker is dan als fictie.
Schiphol en de Nederlandse luchtvaart is een enigszins moeizaam boek dat qua formule correct is: overduidelijk een informatief boek met een zakelijk karakter, veel gegevens en fotomateriaal, met lijstjes en register en al wat men van een informatief boek verlangt. En toch deugt er iets niet. Waarschijnlijk ligt dat aan de propagandistische toonzetting van het werkje. Eigenlijk alles deugt er in en om Schiphol en wat nog niet zo optimaal is, zal spoedig wel zo zijn. Ook in vergelijking met andere luchthavens in de wereld is Schiphol toch wel helemaal je van het. Ik vind het boek kortom enigszins overladen, vooral omdat de presentatie van het geheel minder aantrekkelijk is dan we van eerdere uitgaven van Meulenhoff (De grote stad Amsterdam of De onderkant van Nederland) gewend zijn. De prijs maakt duidelijk dat het een echt bibliotheekboek zal moeten worden (ƒ 34,50 / 690 Bfr).