Leesgoed. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Leesgoed– Auteursrechtelijk beschermdKinderboekenweek en cultuurspreiding
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sen onder andere gevraagd werd hoe ze met kunst in aanraking zijn gekomen blijkt dat ‘in enkele gevallen leerlingen zich identificeren met een sympathieke leraar, vaak een leraar Nederlands, en daardoor een diepgaande belangstelling voor kunst ontwikkelen. Op het onderwijs zal het beleid zich dus moeten richten - mits dat aanzienlijk van karakter verandert en bereid is aan te sturen op een vertrouwensrelatie tussen leerling en docent die kan concurreren met het gezin.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Roald Dahl: Nederlandse kinderen lezen het bestHet zijn niet de eerste getuigenissen van de invloed van leraren Nederlands - in het voortgezet onderwijs wel te verstaan - op het kunstminnende gedrag van hun leerlingenGa naar eindnoot2.. Toch vraag ik me af of niet ook een eerdere vorm van onderwijs, in nauwe aansluiting op wat de eerste socialisatie in het gezin heet, die functie kan hebben. Dat het basisonderwijs in de reacties van de respondenten uit de diepte-interviews niet genoemd wordt, kan een gevolg zijn van geheugenverlies bij de respondenten, het kan ook zijn dat die periode in de vragen niet opgeroepen wordt. Had Kamphorst dat in zijn onderzoek uitdrukkelijk wel gedaan, dan had het beeld er wellicht anders uit kunnen zien. Een andere autoriteit, Roald Dahl, oordeelt daar tenminste op een terrein heel anders over: ‘Van alle Europese kinderen lezen die uit Nederland het meeste. Een voorbeeld: van mijn heksenboek (let wel, geen griffel, PM) werden in Engeland zestigduizend exemplaren verkocht. In Frankrijk en West-Duitsland twintigduizend. En in Nederland, waar veel minder kinderen wonen, maar liefst tachtigduizend. Ik heb diepe bewondering voor de Nederlandse kinderen; en voor hun ouders en onderwijzers, want ongetwijfeld zijn zij degenen die ze liefde voor boeken hebben bijgebracht’Ga naar eindnoot3.. Dahl noemt ouders en onderwijzers in een adem en schrijft aan hun gezamenlijke inspanning het bijbrengen van liefde voor boeken toe. Bij die samenwerking hoeven kinderen niet tot het voortgezet onderwijs te wachten om gek op lezen te raken of - een tegenhanger van de inspirerende leraar Nederlands - met de literatuurlijst in de hand voorgoed af te haken als lezer. Dahl noemt dat laatste in Ezelsoor een groot gemis: ‘Kinderen die niet van lezen houden, zijn te beklagen. Er is niet veel hoop voor hen. Ze zijn in het nadeel als ze niet lezen. Stel je maar eens voor dat je oud, eenzaam of ziek bent. Iemand die van lezen houdt hoeft zich nooit te vervelen’Ga naar eindnoot4.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lezen: ook kunst?De vraag is of Kamphorst het lezen eenzelfde plaats toekent als andere vormen van participatie aan de kunsten. Ik heb niet de indruk. Anders dan uit de interviews te verwachten valt, staat lezen in zijn eigen hoofdstuk in Trends in the arts: a multinational perspective, ‘The Arts in Holland’, op het tweede plan. Weliswaar laat hij zien dat bibliotheekgebruik en museumbezoek in tegenstelling tot bijvoorbeeld bioscoopbezoek of op vakantie gaan tot 1984 fors in de lift zijn, maar anders dan concert-, museum-, theater- of bioscoopbezoek onderwerpt hij het lezen niet aan een nadere beschouwing in het licht van zijn socialisatietheorie. Daaruit blijkt volgens hem dat er een kritische leeftijd bestaat voor het gaan participeren aan genoemde kunstvormen. Lezen en bibliotheekbezoek ontbreken daarin. In het NRC-artikel stelt Kamphorst dat het publiek wel bereid is om voor een voetbalwedstrijd veel geld neer te tellen maar niet voor een theatervoorstelling. Maar is de tegenstelling schouwburg - voetbalstadion niet wat gemakkelijk? Misschien was het contrast wat minder groot geweest als Kamphorst - zoals zijn Engelse collega wel doet - gewezen had op het opvallende succes van kunstmanifestaties in minder formele contexten zoals bijvoorbeeld literaire café's, Nachten van het Boek of van de Poëzie. Voor manifestaties waarin de bibliotheken voor het voetlicht komen, blijkt de belangstelling over het algemeen groot. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunst elitair?Kamphorst plaatst ook de kunsten eenzijdig in het kamp van de macht en doet het voorkomen alsof er sinds de 17e eeuw een ononderbroken monsterverbond bestaat tussen gepriviligeerde sociale klassen en kunstenaars. Gevolg van deze koppeling zou zijn dat kunst wordt gewaardeerd als een hoger goed en dat deelname aan de kunsten een elitaire aangelegenheid is gebleven. En de kunst zelf karakteriseert hij vervolgens als ‘meer of minder arrogant, zelfgenoegzaam en egoistisch’. Zulke grove gelijkstellingen van publiek en kunstobject zouden minder verbazen wanneer ze bijvoorbeeld een actualisering van Thorstein Veblens theorie van de nietsdoende klasseGa naar eindnoot5. op het oog hebben. Kamphorst belooft echter een empirisch-positivistische bijdrage aan het onderzoek naar de deelname aan de kunsten in acht landen. Dat feitelijk kader gaat hij met regelmaat te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buiten, wat ik op zichzelf geen probleem vind, maar wie zo ongenuanceerd uitpakt kan dat beter laten. Wanneer het gaat om een onderzoek naar de effecten van maatregelen ter spreiding van de kunst is niet zozeer aan de orde of nog steeds veel mensen naar het voetballen gaan kijken, maar of er sinds de invoering van een spreidingsbeleid meer mensen van nog niet deelnemende sociale klassen deel zijn gaan nemen aan vormen van kunst. Zo opgevat lijkt zijn stelling ‘maatregelen spreiding kunst hebben geen effect’ niet ondersteund te worden door de cijfers die hij zelf aandraagt. Hij generaliseert: weliswaar loopt de deelname aan de fors gesubsidieerde theatervoorstellingen en concerten bijvoorbeeld terug, maar daar staat tegenover (al zeggen deelnamecijfers op zichzelf nog niet alles over spreiding over sociale groepen) dat de deelname aan de eveneens zwaar gesubsidieerde musea en bibliotheken wel degelijk fors is toegenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blauwdruk voor cultuurspreidingWellicht zou Kamphorst er goed aan doen zijn bijdrage eens in het licht te zien van Boekmans dissertatie Overheid en Kunst in Nederland, ook zonder hem overigens tot het cultuuroptimisme van Boekman te willen verplichten. Boekman hield dat optimisme (overigens opmerkelijk gelet op het feit dat Boekman als Joods wethouder in Amsterdam heel goed wist wat er bij de buren aan de hand was) ook in 1939 nog staande: ‘Doch ook in de moeilijkste tijden, waarin het gevaar bestaat dat volken naar den afgrond worden gesleept, heeft men het ideaal na te streven, de menschheid op een hoger plan van beschaving te brengen.’ Deze kunstpolitiek heeft bij Boekman tot een blauwdruk voor de naoorlogse cultuurspreiding geleid: ‘Daartoe kan ook strekken intensieve bemoeiing van de overheid met de kunst. Allerminst in dien zin, dat de kunst uitsluitend of in hoofdzaak zou worden regeringszaak. Integendeel. De overheid heeft slechts te stimuleren, te bevorderen, op actieve wijze: zij heeft de levende krachten in de maatschappij, van kunstenaars en kunstgevoeligen en kunstbehoevenden, te wekken en elkander te doen naderen. Daar liggen ook de grenzen van haar taak. Zou zij die grenzen overschrijden, dan zou haar optreden van een zegen voor de kunst en het volk een kwaad worden’Ga naar eindnoot6.. Ter evaluatie van die politiek en ter bewaking van die grenzen zijn empirische studies naar de deelname van diverse maatschappelijke groeperingen aan de kunsten van groot belang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KunstconsulentenOp dat punt schiet Kamphorst te kort. Interessanter vind ik zijn pleidooi voor meer aandacht voor socialisatiepatronen in gezin en onderwijs die de deelname aan de kunsten beslissend kunnen bepalen. Ook het alternatief dat hij biedt voor de in zijn ogen falende cultuurspreidingspolitiek verdient aandacht. Naar analogie van het bedrijfsleven waar men naast de producent de functie van de marketing manager kent, pleit hij voor een consulentschap voor de kunsten. In de bijdrage van Hantrais, ‘The Arts in Great Britain’, komt in beeld hoe bij overheid, bedrijfsleven, kerk en onderwijs vormen van sponsoring van de kunsten plaatsvinden. Dat daarbij dat consulentschap een rol speelt laat zich denken. In elk geval blijkt cultuurspreiding in die tekst een heel wat breder draagvlak te hebben dan in de schets van Kamphorst. Ook dat tekent hun verschil in aanpak en diepgang, want ook in Nederland zijn voorbeelden van cultuurspreiding te vinden die zich mogen verheugen in de actieve belangstelling van diverse belangengroepen. Ik beperk me nu tot de Kinderboekenweek. Aan het welslagen van dit jaarlijks gebeuren dragen vele ‘consulenten’ bij. Ook dat is reden om er hier aandacht voor te vragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kinderboekenweek geslaagd voorbeeld van cultuurspreidingDe Kinderboekenweek in Nederland bestaat al meer dan veertig jaar. En nog altijd neemt de jaarlijkse deelname aan alle activiteiten die in het land op vele plaatsen op gang komen, toe. De week vormt een unieke samenwerking tussen profit- en nonprofit-organisaties. Zonder dat de overheid het gebeuren rechtstreeks subsidieert, is de kinderboekenweek een geslaagd voorbeeld van cultuurspreiding. Voor die stelling zou ik een paar argumenten willen geven. Allereerst wordt er in die week aandacht gevraagd voor de beste boeken uit de jaarproduktie van het jaar daarvoor. Van de vele nieuwe titels die jaarlijks voor kinderen op de markt komen, bekijkt een tweetal jury's welke boeken in aanmerking komen voor griffel, penseel of vlag en wimpel. Bij het scheiden van het kaf van het koren wordt niet over een nacht ijs gegaan. Daarnaast brengt het NBLC samen met de CPNB elk jaar de gids Boek en jeugd uit. In dat overzicht van plusminus 1500 geannoteerde titels zijn zowel oudere als recent verschenen titels opgenomen. Met die keuze is in de keuze van de titels tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nu toe een zekere spanning ingebouwd: voor elk nieuw op te voeren boek moet een oudere titel verdwijnen. Het handhaven van een titel illustreert daarmee de waarde die eventueel ook na jaren nog aan een boek wordt gehecht. Een boek dat langdurig of blijvend in de gids Boek en jeugd opgenomen wordt, loopt grote kans klassiek te worden. Ik kom daar nog op terug. Dit prijzensysteem bevordert de aandacht voor en verkoop van wat als het beste van de jaarproduktie geldt. Op de tweede plaats zorgt de kinderboekenweek elk jaar voor het uitdiepen van een specifiek thema. Deze thematische aanpak zorgt voor een onmisbare aanvulling op de op auteurs en illustratoren gerichte manier van boekontsluiting door de kritiek. In deze vorm van werken staan de kinderen in de klas met hun leeservaringen veel meer centraal. Dat vergt een inspanning van kunstconsulenten op velerlei niveau. Daardoor komt ook een veel groter aanbod dan de toptien van de bekroonde boeken elk jaar weer in de roulatie. Dat vormt enerzijds een correctie op het prijzensysteem, anderzijds een zeef voor wat er bij een thema aan boeken voorhanden is. Hoogtepunten in deze thematische aanpak vormen elk jaar de kinderboekenweekuitgave in een oplage van 80.000 en de speelwerkbrief voor het onderwijs in een oplage van 15.000 exemplaren. Alleen al getalsmatig een opmerkelijke vorm van cultuurspreiding. (Het is overigens opmerkelijk dat Dahl met zijn heksenboek dezelfde oplage haalt als de bijna gratis te verkrijgen kinderboekenweekuitgave). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Europa van de VaderlandenDit jaar (ook daarom verbond ik het onderzoek van Kamphorst c.s. met de kinderboekenweek) is Amsterdam de ‘culturele hoofdstad van Europa’ en daardoor de aanleiding tot de keuze van het thema Die van hiernaast en van de overkant. Kinderen en boeken in Europa. De CPNB sloot hiermee verrassend aan op het cultureel hoofdstad zijn van Amsterdam. Een nieuwe afgang na het olympisch echec van Amsterdam (onnavolgbaar neergezet door Kees van Kooten als burgemeester Van Thijn zeulend met een kratje Heineken) lag voor het grijpen. Van misplaatste eigendunk is in de kinderboekenweekuitgave Die van hiernaast en van de overkant. Over Engelse drop, straf en beesten in Europa gelukkig niets te bespeuren. De auteurs Paul Arnoldussen en Marja Baeten en de illustrator Joep Bertrams zorgden voor een magnifiek boekje dat nog heel lang een aanvulling kan vormen op menige aardrijkskundeles. Het is uniek omdat het op basis van vergelijkende gegevens van buitenlandse correspondenten van vooraanstaande Nederlandse kranten in een notendop een flitsend overzicht geeft van de kinderwereld in diverse landen van Europa. En Joep Bertrams gaf het geestig en absurd vorm. Ook de speelwerkbrief van Herman Kakebeeke is opnieuw weer zeer geslaagd. De wijze waarop de kinderboeken en kindercultuur in het algemeen in heel Europa aandacht krijgen, doet denken aan het Europa van de Vaderlanden van De Gaulle tegenover het supranationale Europa van andere politici. (De Gaulle was namelijk niet afkerig van enig gezond patriottisme, hij vond een erkenning van de nationale tradities voor een ongedeeld Europa een onmisbare voorwaarde.) Schrijvers dragen aan het spectrum van nationale tradities het nodige bij. Ze zorgen voor een gemeenschappelijk cultureel achterland. In dat perspectief past ook het Zoekspel Europa van het NBLC. Sterker nog dan de gids Boek en jeugd doet door bepaalde titels jaar in jaar uit op te nemen geeft dit Zoekspel Europa een indirect beeld van wat boekspecialisten als bibliothecarissen als algemene culturele bagage beschouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een kleine enquêteOm na te gaan of dat inderdaad geldt, heb ik de vragenlijst met de corresponderende afbeeldingen op affiches aan de kinderen van een paar klassen en de onderwijzers van een paar teams voorgelegd. Ik was met name nieuwsgierig naar de uitkomsten, omdat wat als klassiek mag gelden in de titels hier bij verschillende generaties al dan niet bevestiging zou krijgen. Van de vragen vermeld ik alleen die over boeken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Klassieken van de ToekomstDat in het Zoekspel Europa vooral uit de klassieken wordt geput, ligt alleszins voor de hand. Wie een zoekspel maakt voor een per definitie breed publiek (de bibliotheek wil zonder drempels zijn) doet er goed aan boeken te kiezen die al enige jaren algemene belangstelling genieten. Uit de in de kaders bij dit artikel vermelde scores blijkt dat divers te liggen. Het feit dat een titel niet gekend wordt, en dat dit op voorhand ook verwacht mag worden, hoeft nog niet te betekenen dat zo'n titel niet had moeten worden opgenomen. Binnen een bibliotheekpraktijk van cultuurspreiding in de vorm van een zoekspel kan het opvoeren van een nog steeds weinig gangbare titel als Babar ook een stukje boekpromotie vormen. Daarnaast (en dat is ook een oude wijsheid) vormen de klassieken ook een norm voor de kwaliteit van de hedendaagse boekproduktie en -consumptie. Niet toevallig ging waarschijnlijk de normatieve pedagoge en historica Lea Dasberg in het voorwoord van de gids Boek en jeugd 1983/1984 in op de klassieken. Zij noemde boeken klassiek waneer ze niet gedateerd zijn en grensverleggend, en ze omschreef dat laatste als volgt: ‘Ze bieden zowel de herkenbaarheid van de werkelijkheid als de fantasie die nodig is om de werkelijkheid te kunnen veranderen. Klassieken maken vrij.’ Vervolgens somt ze op wat voor haar de klassieken zijn: ‘Alleen op de wereld, Robinson Crusoe, Niels Holgerson, Gullivers Reizen, Alice in Wonderland, Winnie de Poeh, Afkes Tiental, Het Jungleboek, Bambi, Kazan de Wolfshond, De Hut van oom Tom, Levende Bezems, Fulco de Minstreel, Winnetou en de rest van Karl May, Lederkous en de rest van Cooper, de hele Jules Verne en - dat nog te recent om te profeteren - de hele Annie M.G. Schmidt.’ Hoe belangrijk ook, toch verrast zo'n pleidooi aan de ingang van de gids Boek en jeugd. Op die plaats zou je immers wat meer aandacht verwachten voor wat nieuwe titels - die van het jaar van de gids - de moeite waard en in de verre toekomst klassiek maakt. Daarmee is de taak van de criticus in het geding die de stelregel dient na te komen: ‘il faut être de son temps’. Dat houdt in dat niet alleen het kaf van het koren gescheiden dient te worden in de lopende jaarprodukten, maar ook dat trefzeker de klassieken van de toekomst getipt dienen te worden. Een hachelijke klus en dat geldt ook voor de optelsom van positief bevonden boeken die in de gids terecht komen: ‘Niets schijnt gemakkelijker dan van zijn eigen tijd te zijn’, schreef Gautier in het midden van de vorige eeuw, ‘maar niets is ook moeilijker’. Is het trefzeker onderkennen van wat de eigen tijd kenmerkt al moeilijk genoeg, in de gids Boek en jeugd dient deze selectie ook nog eens te concurreren met wat in de gids klassiek is, en sinds jaar en dag wordt opgenomen. De klassieken van gisteren staan die van de toekomst in de weg. Dat besef is ook aanwezig, lang niet alle boeken die Dasberg noemt staan er bijvoorbeeld in (ik heb het niet precies nageplozen). Van de andere kant mist Dasberg in haar opsomming ook heel wat hedendaagse klassieken. De vraag blijft: hoe kom je daarachter? In de uitgave Die van hiernaast en van de overkant is er plaats voor kinderboekfiguren die aan kinderen van Europa bekend zijn. Een aardige graadmeter voor wat als klassiek mag gaan gelden. Voor Nederland worden de Madeliefboeken van Kuijer opgevoerd, ook omdat over de vertalingen van deze boeken in het buitenland een aantal saillante bijzonderheden te vertellen zijn. In het kinderboekenweeknummer van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ezelsoor wordt vermeld welke Nederlandse auteurs het meest vertaald zijn. In Vrij Nederland 22-8-87 noemt Ella Reitsma tegen de verdrukking in Nijntje van Dick Bruna klassiek en verwijt ze het vaderland en passant miskenning van deze zo alom vertaalde kinderboekenmaker: ‘Toch heeft Dick Bruna in Nederland nooit een zilveren of gouden griffel gewonnen en wordt hij op de tentoonstelling Holland in Vorm in het Stedelijk Museum in Amsterdam op een schandalige manier genegeerd.’ En in Het kinderboek in de serie ‘Informatie’ van De Ruyter, een uitgever met een lage drempel voor schoolkinderen, staat Pinkeltje van Dick Laan centraal, compleet met zijn soms onverwachte vertalingen (Pünkelchen). Wanneer vertalingen bijdragen aan de kans klassiek te raken, dan geldt ook hier klassiek in diverse maten van populariteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een doosje lucifersCritici, sociologen, auteurs, bibliothecarissen, boekbemiddelaren van welke origine dan ook en kinderen beschikken over hun aparte doosjes van Pandora. Toch is er verschil tussen deze groepen en dus die doosjes, en dat verschil bepaalt uiteindelijk dat er zoiets als cultuurspreiding bestaat. Aan de basis daarvan ligt echter geen antagonisme, zoals Kamphorst suggereert, maar wederzijdse nieuwsgierigheid of in de al aangehaalde woorden van Boekman ‘een levende wereld van kunstenaars en kunstgevoeligen en kunstbehoevenden’. De vraag is hoe hier de wet van de communicerende vaten in praktijk kan worden gebracht. Een lastige vraag, omdat schoonheidservaringen zo gauw verstarren in de regels van de smaak en critici als kunstrechters bepalen wat mooi gevonden dient te worden of welke klassieken je zoal gelezen dient te hebben. Terwijl critici dat doen, en op hun manier de aandacht vragen voor de schoonheid in boek of film, biedt elke dag zijn individuele schoonheidservaringen. De criticus Menno ter Braak beschreef in Carnaval der burgers hoe een man tegen de conventies van zijn tijd s ochtends bij het ontbijt de schoonheid van een doosje Zwaluw-lucifers ontdekt. Een andere opstandige tegen voor kinderen doorgaans gepresenteerde schoonheid is Joke van Leeuwen. In Het huis met de zeven kamers beschrijft ze hoe Joris Floris om steeds andere redenen dingen gaat verzamelen. Hij begint enigszins traditioneel met plaatjes van beroemde mensen, stapt over op kleine autootjes, op driehoekige postzegels en prentbriefkaarten met honden. Aan het einde besluit hij te gaan verzamelen wat hij zelf bijzonder vindt: een bijzondere vlinder, een bijzondere aardappel, een bijzonder slordig blaadje papier, een bijzondere schelp, een bijzonder zacht lapje stof, bijzondere letters en uiteindelijk, het kon niet uitblijven, gaat hij op zoek naar een bijzonder persoon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Traditie en eigenheidKamphorst bepleitte in Trends in the arts: a multifunctional perspective en in het kranteartikel het aanhalen van de persoonlijke band tussen onderwijzer (docent) en leerling. Hij is voorstander van een personalistisch onderwijs. Dat betekent bijvoorbeeld dat je kinderen ruimte moet geven voor hun bijzondere verzamelingen. Daar staat tegenover dat je voor overdracht van tradities en klassieken (de oude en de nieuwe) moet zorgen. Hoe valt dat met elkaar te combineren? Ter Braak en Joke van Leeuwen vormen in dit opzicht een lichtend voorbeeld. Ze demonstreren hoeveel eigenzinnigheid noodzakelijk is om tot een eigen schoonheidservaring of bijzondere verzameling te komen. Ze demonstreren ook dat zo'n ontdekkingsproces niet in het luchtledige plaatsvindt. Er is een constant aanbod van wat volgens de gangbare opvattingen schoon gevonden dient te worden en er is de eigen goudmijn. Dat spanningsveld is een voorwaarde. Toch kan het aanbod ook verstikkend werken. In het doen van het aanbod is het daarom niet onverstandig rekening te houden met wat het betreffende publiek zelf mooi vindt. Dat kunnen sigarebandjes zijn, vlaggen, nummerborden, halve fietsen, naaktfoto's, popsterren, striphelden of, zoals ik op een MLK-school hoorde, kruisspinnen.
Aandacht voor die eigen verzamelingen kan ogenschijnlijk ver weg voeren van de kunst die zo nodig gespreid moet worden. Maar wanneer die eigen collecties de waardering krijgen die ze verdienen (het verzamelen van kruisspinnen is niet anders dan wat een natuurhistorisch museum doet) dan is dat wellicht een goede basis. Zoekspel Europa en Die van hiernaast en van de overkant verdienen in dit perspectief allebei een hele grote pluim. In deze kinderboekenweekprodukten wordt niet alleen de wereld van het kind op specifieke punten in kaart gebracht, maar ook krijgen kinderen zulke ruime omtrekken aangereikt (fictie en non-fictie; kinderliteratuur en de wereld van de realia, met vragen over wijn, frites, hamburgers, wapens of munten van landen) dat ze er op door kunnen borduren. Zo'n aanpak verdient klassiek te worden, ook in de cultuurspreiding van de meer officiële overheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MLK = school voor moeilijk lerende kinderen. B = basisschool. Stud. lit. soc. = Studenten literatuursociologie.
NB. De antwoorden zijn mild gewogen. Op spelfouten is niet gelet. Bij één vraag is ook een half punt toegekend (Don Quichotte of Sancho Panza). Er waren zeer fraaie vergissingen te lezen. Vertoning van Pudding Tarzan op tv (19.9 jl.) kan invloed gehad hebben (afname basisschoolkinderen vond later plaats).
|
|