| |
Beluisterd en bekeken
Dit nummer een bericht over de Zweden die met vijf tijdschriften over kinderboeken en aanverwant spul zitten, een blik op de komende Vlaamse Jeugdboekenweek, en verslagen van de Signaalprijs, van de vijfde Tilburgse workshop over literaire socialisatie, van de studiedag ‘Literatuur en geschiedenis’, en van de viering van tien jaar Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur, en een bijzonder Antwerps illustratorenproject.
Voorstellen voor verslagen voor deze rubriek zijn altijd welkom, mits het bijeenkomsten betreft van iets meer dan locaal belang en er iets viel te beluisteren of te zien van inhoudelijke aard.
| |
Vlaamse Jeugdboekenweek '88: Vriend(in) gezocht)
De vorige aflevering van de Vlaamse Jeugdboekenweek (zeg maar -maand) is nog niet koud, of er wordt al aan een volgende editie gewerkt.
De eerste vergadering op het NCJ (Nationaal Centrum Jeugdliteratuur, 13/5/'87) leverde alvast een thema op: vriend(in) gezocht. De nadruk moet niet alleen op vriendschap of verliefdheid te komen liggen, maar ook op het aspect op-zoek-gaan-naar, of nog: de jacht is geopend. Voor wat de affiche betreft, kunnen alvast een heleboel komische advertenties vol afkortingen, taalspelletjes en raadsels gebruikt worden. Indeeën zijn nog altijd welkom op het NCJ. Een Vlaamse illustrator - de naam ligt nog niet vast - zal er een artistiek verzorgd werkstuk van moeten maken, inclusief een witte rand onderaan de affiche voor plaatselijk gebruik. Het is ook de bedoeling een gezamenlijk krantje, voor en door kinderen gemaakt, uit te brengen.
Over het jeugdboekenweekgeschenk van de VBVB (Vereniging ter Bevordering van
| |
| |
het Vlaamse Boek) kan nog niet veel gezegd worden. Er is ook dit jaar weer vraag naar een ruimere tekstkeuze, een verhalenbundel voor verschillende leeftijden, bijvoorbeeld met korte fragmenten in uiteenlopende stijlen, voor zover dat praktisch haalbaar is.
Aan de programmabrochure moet voor '88 een beetje gesleuteld worden, met het oog op timing en lokale verspreiding. Hetzelfde geldt trouwens ook voor de keuzelijsten, in '87 voor het eerst door al de verschillende lectuurbegeleidingsorganisaties samengesteld. PLOB kiest boeken over vriendschap met leeftijdgenootjes, oudere en ietwat vreemde mensen; KCLB selecteert publicaties over vriendschap met dieren, en NB titels over verliefdheid en homosexualiteit.
De beroepsvereniging voor bibliothecarissen, VVBAD (Vereniging voor Archief-, Bibliotheek- en Documentatiewezen), Subsectie Jeugd, zorgt ook in '88 weer voor werkmodellen in de bibliotheek. En enkele Leuvense leerkrachten en pedagogen bundelen specifieke werkmodellen rond het thematisch werken met kinderboeken in de klas. Infodok wil dit eventueel uitgeven tegen een zeer lage kostprijs.
De lokale programma's zijn nog niet klaar, maar de datum voor de nationale (dat is dus Vlaamse) openingsmanifestatie in Antwerpen ligt wel al vast: woensdag 2 maart 1988. Heet van de naald is ook dat Wallonië, waar tot nu toe niks gelijkaardigs gebeurde, zich een beetje aan de Vlaamse Jeugdboekenweek wil optrekken. Hun programma is voor het najaar.
Er zijn tenslotte nog enkele struikelblokken, die op dit moment (dwz. na de tweede bijeenkomst, 10/6/'87) niet helemaal weggewerkt zijn: er moet meer gebeuren voor tieners (een moeilijke leeftijdsgroep); er zijn in de keuzelijsten nog te weinig tickets opgenomen van Vlaamse auteurs (althans volgens de Vereniging van Schrijvers voor de Jeugd, en andere gelijksoortige belanghebbenden, misschien is dit wel een begrijpelijke reactie): het werken met (kinderen en) video zit in de lift, maar kost helaas nog handenvol geld, al wil het Brusselse Maatwerk (video, animatie) hiervoor wel een oplossing helpen zoeken; en de berichtgeving van de BRT bleef in '87 nog ruim ondermaats.
Geef de organisatoren - cultuuranimators, bibliothecarissen, boekhandelaars, uitgeverijen, critici en anderen - nog een paar jaar de tijd en ze maken van de Jeugdboekenweek een wereldgebeuren. Tot spijt van wie 't benijdt, maar ‘Vlaanderen leeft’ (op haar manier).
- Annelies Devos
| |
Methoden van onderzoek
Voor de vijfde keer vond in de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg een workshop ‘literaire socialisatie’ plaats, tot stand gebracht door het werkverband tekstwetenschappen van de subfaculteit letteren. Voorzitter was dit keer niet Willy van Peer, maar Helma van Lierop-Debrauwer. Op het programma stonden vertogen op grond van twee scripties, een stage, een onderzoekproject, en een doctoraatwerkstuk in wording.
Jan van Coillie, die eerder voor zijn licentiaat in Leuven een omvangrijke studie van kinderpoëzie verrichtte, bracht ons op de hoogte van zijn eindonderzoek, een geschiedenis van de negentiende-eeuwse Vlaamse kinderliteratuur. Hij legde uit dat hij die wil belichten vanuit diverse invalshoeken: literair, pedagogisch, sociologisch. Omdat men in Leuven de ‘polysysteem-theorie’ heeft omarmd, heet het dat de kinderliteratuur bestudeerd wordt als deel van verschillende systemen, die met elkaar ook weer een systeem vormen. (Meer over deze theorie in The Poetics of Children's Literature van Zohar Shavit, zie ook Leesgoed 1987/1 p. 29.) Ik heb de indruk dat er nogal wat theoretische ballast aan die geschiedenis komt te hangen. Maar ja, dat schijnt te moeten in een doctoraatwerkstuk. Ontegenzeggelijk is Jan van Coillie meer op dreef als hij over zijn onderwerp, de negentiende-eeuwse kinderliteratuur, spreekt dan als hij het over theorie heeft.
Twee Marijkes, Brinkman en Janssen, mochten een samenvatting geven van hun scriptie over adaptatie, geschreven voor de Nijmeegse universiteit. Sprookjes en een aantal achttiende-eeuwse eveneens oorspronkelijk voor grote mensen geschreven klappers werden gelezen en vergeleken met een gering aantal bewerkingen. Dat leverde een indruk op van de mate waarin bewerkers meer of minder preuts en moralistisch waren. Grappig, maar erg gedegen kon hun vertoog niet genoemd worden, meer een aanzet tot verdergaande studie.
Rita van Hoek en Mirjam van Vooren, studenten van de Tilburgse universiteit, deden verslag van hun stage bij de Stichting Volwassenen Educatie. Zij hadden de opdracht de eerste dertien deeltjes van de Alfabetreeks te evalueren. Deze reeks is opgezet om als hulpmiddel te dienen bij het leren lezen van volwassenen, onder meer in de zogenaamde lees- en schrijfgroepen. Het oordeel was niet ongunstig. Maar opmerkelijk in hun verslag was de weerstand die zij bij begeleiders ontmoetten, als zij verzochten leeslessen bij te mogen wonen. Niettemin hielden zij een pleidooi voor observatie (van lees- en schrijfgroepen) als beste methode om te kijken of middelen als de genoemde reeks aan hun doel beantwoorden.
Na de lunch hield Nelleke Kat, student van de Leidse universiteit, een aanstekelijk betoog over de vraag of ‘oral history’ een goede methode was om ‘iets te weten te komen over de beleving en de invloed van het in de jeugd gelezene en de literaire factoren die hierbij meespelen’. Antwoord: ja. Hoewel de resultaten niet exact te meten zijn. De diepgaande discussie tussen het Tilburgse en het Leidse over wat wel en niet wetenschap is, die hierop had kunnen volgen, bleef uit doordat Nelleke Kat met veel enthousiasme vertelde over wat men haar vertelde.
Piet Mooren, tenslotte, berichtte over zijn onderzoek naar het gebruik van het prentenboek, of, volgens de formulering, ‘vanuit een institutioneel perspectief inzicht verschaffen in de na-oorlogse ontwikkelingen in aard en gebruik van het prentenboek’, waarbij hij met name wil nagaan wat de rol van bibliotheek en onderwijs zijn geweest. De pikanterie van zijn vertoog lag hem in de vraag of zijn onderzoekplannen passen in de opvattingen over wetenschap die in Tilburgse kringen gehuldigd worden.
De belangstelling van de aanwezigen voor deze vertogen was groot, maar het aantal aanwezigen klein. Of dat kwam doordat veel genodigden hadden afgezegd of doordat er weinig waren uitgenodigd weet ik niet. Voorwaarde voor een workshop als deze is dat genodigden met elkaar in één zaaltje passen en dat ze iets te melden of te vragen hebben. We pasten nu in het zaaltje al hadden we ons verdriedubbeld. Wellicht wordt het ook steeds moeilijker mensen te vinden die op dit kleine gebied iets te melden hebben. Jammer, want aan vragen geen gebrek.
- Herman Verschuren
| |
Een onuitgegeven kinderboekenproject: Proka
Het eerste wat naar de buitenwereld uitlekte over dit interessante project (Gent, Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, 18 tot 23 mei 1987), was een oproep naar Schrijvend Vlaanderen via het populaire Service Telefoon. Dat is een radioprogramma op BRT 2 over allerlei koetjes en kalfjes, waarin men eigenlijk geen raad mee weet. Op die manier werden halfweg januari een aantal nog niet gepubliceerde manuscripten voor kinderboeken gevraagd, waaruit de studenten Toegepaste Kunsten - en later ook de andere afdelingen van de Gentse Academie - een keuze konden maken, om die vervolgens te gaan illustreren.
Een paar weken tevoren waren ook al zo'n 90 brieven verstuurd naar schrijvers voor jong én oud, en zo'n 60 brieven naar uitgevers, met precies dezelfde vraag. Het was de bedoeling, zo vertelt projectleider en leraar toegepaste kunsten René van Gijsegem, om samen met de andere organisatoren Carlos de Keyrel (fotografie), Willy van Driel (drukwerk), Antoon de Veylder (reproductietechnieken en typografie) en Werner Cuvelier (tekenen) en met de studenten (1) inzicht te verwerven in de opmaak en reproductie van kinderboeken, (2) kennis te maken met alle betrokken partijen in dit productieproces, (3) te solliciteren als beeldend kunstenaar naar een creatieve job in de produktieketen, en onder de aandacht te komen van auteurs, uitgevers en pers, (4) kwaliteitsverbetering en inhouds- en beeldvernieuwing op artistiek beelden gebied na te streven, (5 t/m 7) nog enkele andere doelstellingen die meer specifiek met de eigen school (academie) te maken hebben. Van de 350 ingezonden werken - dikke mappen vol netjes getikte vellen, maar
| |
| |
ook slordig neergepende hersenspinsels op minuscule memo-papiertjes - werden er zowat 50 gekozen. Verzen, sprookjes, fantasieverhalen en kolder.
De selectie door de studenten gebeurde niet aan de hand van vooropgestelde (literaire of estetische) criteria, want hoe meer ze zich hierover informeerden, hoe meer ze het Noorden kwijtraakten.
‘Zoveel verschillende criteria geven zoveel verschillende illustrators de volledige vrijheid terug. Verwarde geruststelling. Iemand stelt dat een goed kinderboek (wat dat dan ook mag zijn) gemaakt moet zijn met de attitude van een kind. Met plezier, dus ongeremd, spontaan, vrij... Met andere woorden alles wat lekker is’, staat er te lezen in de begeleidende Proka-Kinderboekenkrant, onder de titel ‘Curriculum van een Project’.
Elke student pikte er dus de voor haar of hem meest inspirerende, beeldrijke tekst uit. En dat dat niet per se een literair waardevol product was, zoals ik een beetje spijtig vond, hoeft misschien niet eens te verbazen. Omgekeerd gebeurde het echter ook dat een bepaald auteur niet tevreden was met de bijgeleverde illustraties, zoals Jos Brabants bijvoorbeeld, die dan met het oog op latere publikaties twee andere kunstenaars - waaronder de veelbelovende Inge Daveloose - verzocht nieuwe illustraties te maken.
Bij de geselecteerde manuscripten vinden we behalve de namen van bekende auteurs zoals Denise de Veylder of Jos Brabants ook andere ‘groten’ - waarmee ik ook bedoel dat ze doorgaans voor volwassenen werken - zoals Pjeero Roobjee (veelzijdig artiest en ondermeer tekstschrijver voor Jan Declair), Dirk Pauwels (ex-Radeis), Wim van Gansbeke (producer en cultuur-recensent bij BRT-radio), enzovoort. Meestal gaat het echter om minder bekende mensen die hiermee een prachtkans aangrepen om (eindelijk?) in de belangstelling te komen: Chris van Buhgenhout, Jo van Hoenacker, Dirk Bracke, de mysterieuze Jan van Ghent,...
De illustrators van hun kant boden een al even verscheiden landschap, doordat ook de artistiek-technische keuze vrijgelaten werd. Er waren aquarellen, tekeningen in Chinese inkt, kleurpotlood of plakkaatverf, fotocollages, en - in de Zwarte Zaal - een schitterende verzameling papieren theaters. Leraar toegepaste kunsten, gespecialiseerd in papiertechniek van dezelfde academie, Jan van de Abbeel, tekende hiervoor, en het moet gezegd worden: het was een echte pleisterplaats in de tentoonstelling. De vele bordjes ‘Niet aanraken’ zullen er wel niet voor niks gelegen hebben.
René van Gijsegem toonde even een uitklapbaar piratenschip aan een klas kinderen die op bezoek kwam. ‘Het zijn maar prototypes, dummy's’, vertelde hij hen. ‘Nog niet helemaal tot in de details afgewerkt. Zoiets dient om de uitgever er zich een beeld van te laten vormen, hoe het er ongeveer zou moeten uitzien. Dit soort dingen zijn helaas héél, héél duur om te maken.’
Is er veel belangstelling van de uitgevers, vraag ik. Ja, zegt hij, en noemt een paar namen, maar eigenlijk zijn het er toch niet zoveel. Probleem van de hoge kosten voor een relatief klein afzetgebiedje, misschien. Er zijn wel al vrij ver gevorderde onderhandelingen met een paar uitgevers en met één weekblad voor een drie á vier projecten.
Tenslotte toont René me nog gauw enkele vreemde, maar zeer fascinerende kunstwerken, waarvoor uitgevers alweer een beetje terugschrikken, maar die artistiek zeer knap gemaakt zijn. Het boekje met de ongelijk versneden, zelf ingebonden gele bladen, vol piepkleine, absurde figuurtjes tegen een bijna lege achtergrond, bijvoorbeeld. ‘Stenen wenen wel’, heet het grappige poëtische verhaal van Jo van Hoenacker; de potloodtekeningetjes zijn van Lieve D'Hondt.
Een stel namen om te onthouden zijn Sabine Callaert, Bart van Renterghem, Christiaan Laevens, Anne Ryckaert, Guy Vandeplassche, Régina Barbaix. Maar ja, men moet ze zien.
Tussen het rijtje sponsors staat dezelfde spaarbank, die ook de Jeugdboekenweek en de Crècheband (kinderliteraire rock & roll) spijst. Op weg naar een monopoliepositie voor het Vlaamse jeugdboek?
Een beperkte selectie uit deze verrassende tenstoonstelling zal tegen het einde van dit jaar kant en uitleenklaar gemaakt worden, zodat de grote reis door Vlaanderen (en Nederland) kan beginnen. We zullen er zeker een paar nieuwe kinderboekenillustrators aan overhouden (hoop ik maar).
Meer informatie is te verkrijgen bij: René van Gijsegem, Drieveldenweg 44, 9300 Aalst, telefoon 053-784344, of bij Proka, mevrouw M. Werbrock-Coola, Academiestraat 2, 9000 Gent, telefoon 091-235231.
- Annelies Devos
| |
Abrakadabra en meer
Terwijl het de nederlandstalige tijdschriften over kinderboeken de laatste tijd niet al te best is vergaan - gezien het recente verdwijnen van Leestekens en Pluizer - groeit het aanbod van verwante tijdschriften in Zweden. Bestonden er al twee respectabele bladen, Barn & Kultur en Barnboken, de laatste jaren zijn er nog eens drie bijgekomen: Abrakadabra, Bokuppslaget en Opsis Kalopsis. Dat is een opmerkelijke situatie voor een - wat het aantal inwoners betreft - klein land. Abrakadabra zag in 1981 het licht.
Ondanks het bestaan van Barn & Kultur vonden de oprichters dat een tijdschrift voor volwassenen over kindercultuur ontbrak in Zweden. In een reclamebrochure staat te lezen: ‘Abrakadabra - een toverformule voor kindercultuur. Wij willen inspireren, informeren en interesse wekken. Abrakadabra is een tijdschrift voor jou, die met en voor kinderen werkt. Voor jou als ouder of geïnteresseerde in kindercultuur in al haar vormen en uitingen’. Abrakadabra biedt inderdaad een breed beeld van wat er in Zweden op kindercultuurgebied gebeurt. Naast artikelen over film, theater, muziek en meer pedagogisch getinte artikelen over bijvoorbeeld fantasie, speelgoed, taalontwikkeling, heeft het kinderboek een belangrijke plaats in het tijdschrift. In elk nummer zijn 4 à 5 van de 32 bladzijden aan boekrecensies gewijd; de besprekingen in de rubriek Boktipset - 1 à 2 pagina's - zijn rechtstreeks tot kinderen gericht. Verder staan er regelmatig interviews met en artikelen over Zweedse en buitenlandse kinderboekenschrijvers en -illustratoren in het blad. Soms is een heel nummer aan een thema gewijd: spel, theater, triviaalliteratuur. Abrakadabra is uitgevoerd in zwart-wit-paars en heeft een overzichtelijke lay-out. Het verschijnt zes keer per jaar. Redactrice Pia Huss: ‘Wij zijn ervan overtuigd dat Abrakadabra nodig is. Het doorgeven van cultuur aan kinderen maakt hen beter toegerust om straks een rijk volwassenleven te leiden. Abrakadabra is een goed gereedschap bij dat werk’.
Sinds 1985 verschijnt vier maal per jaar Bok-uppslaget met 28 pagina's per nummer. Eindredactrice Gun Qvarzell - tevens werkzaam als coördinatrice van schrijversbezoek op scholen - omschrijft het tijd- | |
| |
schrift als volgt: ‘Bok-uppslaget is een literair tijdschrift rond kinder- en jeugdliteratuur - een soort centrum voor het goede boek en goede kinder- en jeugdboekschrijvers’. Elk nummer heeft een ander onderwerp als thema: tijd, wat is een schrijver, poëzie. De meeste ruimte wordt ingenomen door korte stukjes van Zweedse kinderboekenschrijvers die uiting geven aan hun ideeën en ervaringen betreffende het aan de orde zijnde thema. In Bok-uppslaget worden geen boeken gerecenseerd (waarschijnlijk vanuit collegiaal oogpunt); wel kan de lezer in elk nummer kennis nemen van gedeelten uit nieuwe boeken, vaak voorafgegaan door een interview met de betreffende schrijver. In veel gevallen is de interviewer weer een andere kinderboekenschrijver. Bekende en minder bekende illustratoren worden, met afbeeldingen van hun werk, voorgesteld in de rubriek Lilla galleriet: de kleine galerie. Ondanks het feit dat Bok-uppslaget zich verre houdt van een oordeel is het tijdschrift zeer informatief en aantrekkelijk doordat zoveel verschillende schrijvers aan het woord komen om over hun ideeën te vertellen. De uitvoering van het blad, in zwart-wit, is zeer verzorgd.
Augustus 1986 kwam het nieuwste Zweedse kindercultuurtijdschrift voor volwassenen op de markt: Opsis Kalopsis. Een 60 bladzijden dik, kleurrijk blad, dat zes keer per jaar verschijnt. Het eerste nummer opende met een redactioneel schrijven van eindredactrice Birgitta Fransson - voorheen werkzaam bij het kinderblad Kamratposten - die daarin onder andere zegt: ‘Waarom geeft men in godsnaam een nieuw kinder- en jeugdcultuurtijdschrift uit? Daar heb ik een eenvoudig antwoord op. En een meer gecompliceerd. Het eenvoudige is: om een oude droom te verwezenlijken en omdat ik het zo leuk vind om een blad te maken’. In het ‘gecompliceerde’ antwoord benadrukt Birgitta Fransson het belang van een opvoeding waarin kinderen een alternatief krijgen aangeboden voor al het geweld dat door middel van kranten, tijdschriften en televisie op hen afkomt. Opsis Kalopsis wil laten zien hoe rijk dat alternatief is. Veel goede kindercultuur - boeken, films, theatervoorstellingen - is interessant voor kinderen en volwassenen. Volgens Birgitta Fransson kunnen gezamenlijke culturele belevenissen een brug slaan tussen de verschillende generaties. De naam Opsis Kalopsis is ontleend aan een boekfiguur van Lennart Hellsing, de geliefde Zweedse kinderdichter. Het overgrote deel van de inhoud van het blad heeft ook in meerdere of mindere mate te maken met het kinderboek: interviews met kinderboekenschrijvers en -illustratoren, besprekingen van theatervoorstellingen die gebaseerd zijn op kinderboeken, voorproefjes van nog uit te komen boeken en per nummer minstens 8 pagina's boekrecensies. Daarnaast verschijnen ook artikelen over muziek en kinderfilm en recensies van theatervoorstellingen, grammofoonplaten en films in het tijdschrift. De lezers kunnen hun stem laten horen in de rubriek Debatt, waarin onderwerpen ter sprake komen als het mogelijke gevaar van kabeltelevisie en reacties op de,
eerder in Opsis Kalopsis afgedrukte, toespraak van Christine Nöstlinger bij het ontvangen van de H.C. Andersenprijs. Het zijn zowel deskundigen als ‘leken’ die reageren op de inhoud van Opsis Kalopsis. Ook voor diegene die geen Zweedse kent is Opsis Kalopsis een blad om likkebaardend door te bladeren, vanwege de feestelijke opmaak en de vele schitterende afbeeldingen in kleur en zwart-wit.
Adressen:
Abrakadabra
Var Skola Förlag
Torstenssonsgatan 9
114 56 Stockholm
180 (Zweedse kronen per jaar)
Bok-uppslaget
Box 45
132 00 Saltsjö-Boo
(80 Zweedse kronen per jaar; abonnementen voor Nederland 115 Zweedse kronen per jaar)
Opsis Kalopsis
Box 45189
104 30 Stockholm
(180 Zweedse kronen per jaar)
- Noortje Geertsma-van Gijs
| |
Signaal '87: Vlaams theater beoordeeld
De FeVeCC, of voluit de Federatie van Vlaamse erkende culturele centra, schudde op 27 mei '87 een tweede Signaaldag uit haar professionele mouw. De bezoekers bestonden uit een gezonde mengelmoes van cultuurprogrammatoren en perslieden met bendes schoolkinderen, die op deze dag een selectie uit het voorbije seizoen te zien kregen. De organisatoren planden achtereenvolgens Pluk van de Petteflet door Froe Froe, De auto door Het Gevolg, Een nacht in februari en Adriaan Mole, allebei door het Vlaamse (Gentse) Speelteater - in Nederland bestaat een gelijknamige groep - en Tout Suit van Pat van Hemelrijck.
Tussen de twee opvoeringen van het bekroonde gezelschap door werd het Rapport Signaal '87 voorgelezen, en tijdens de middagpauze draaide het videoanimatieproject Schuim van de Brussels groep Maatwerk. Het is natuurlijk niet niks voor een gezelschap als een eigen stuk uit ruim vijftig Vlaamse professionele en semi-professionele voorstellingen voor de Signaaldag geselecteerd wordt. Het eerste, Pluk van de Petteflet, speelde in een verrassend vernuftig decor, met uitklapbare luiken, een verend platformpje en kermislichtjes bovenaan het kleine flatgebouw dat ook in het originele boek van Annie M.G. Schmidt een hoofdrol speelt. Maar de personages komen nogal flauwtjes uit de verf en vooral de relatie tussen de held Pluk en het jammerende onschuldige Aagje gaat mij teveel de versuikerde toer op; een kritiek die vooral in Nederland veel gehoord wordt. Dan klonk De auto letterlijk harder, kwajongensachtiger, met een acteur die vaag herinnerde aan een stripheld uit de Piet Pienter en Bert Bibber reeks (of zoiets). De jongen op de planken rijdt met een nieuw autootje naar de maan om er kikkers te gaan zoeken. Eerst belandde hij al bij het Meer van de Vampier en bij de Berg van Erg: akelige dingen, waardoor het kinderpubliek zich nogal liet meeslepen. Aan het slot blijkt het allemaal maar fantasie van een eenzaam kind te zijn, dat van zijn mama voor het slapengaan alle speelgoed netjes moet opruimen. Sommige atributen, zoals het spel met de poppen, motoronderdelen of het rode autootje zaten dicht bij Jozef van den Bergs Pleisterplaats, maar dat is gezien het tijdstip waarschijnlijk louter toeval. Ook de enorme grote stoel op het podium hebben we al eens elders gezien: namenlijk in De grote smoelstoel.
Het mooiste stuk vond ik het beklemmende, soms sterk ontroerende Een nacht in februari van het Speelteater. Dit stuk gaat over een jongetje dat door de pesterijen van enkele kinderen op een schoolreisje de thermosfles van zijn vader breekt. En die had hem nog zo aangemaand er voorzichtig mee te zijn: een thermosfles breekt zo snel. De jongen zelf krijgen we niet te zien, wel zijn gedachten in de rol van een mannelijk en een vrouwelijke acteur. En dan is er nog zoiets als de verteller, die het mechanisme van het denken, of beter van de verdrongen herinnering aan het vreselijke - via bewegende metalen constructies en reusachtige trefwoorden op borden gedrukt - aan het publiek helpt te verduidelijken. De jongen kan dus de slaap niet vatten, ongewild denkt hij steeds weer aan de voorbije plagerijen en aan de gebroken fles, een feit waarvan zijn strenge vader nog niet op de hoogte is. Aan het slot sust hij zichzelf als het ware in slaap. Een fascinerende voorstelling, misschien wel wat moeilijk voor de doelgroep. Het kinderpubliek in
| |
| |
de zaal was tijdens deze opvoering in elk geval wel muisstil.
Ook de gedeeltelijk door improvisatie verkregen bewerking van de allesbehalve geheime dagboeken van Adriaan Mole, Sue Townsends internationale bestsellers, leverde een boeiend produkt, met soms wel wat te veel grappige toegiftjes voor het tienerpubliek. Het Speelteater zorgde hiermee voor een toneelstuk dat beter schijnt te scoren dan de Engelse bewerking (aldus de auteur), en een toernee door Engeland in de loop van de juni '88 hoeft dan ook niet te verbazen. Pat van Hemelrijcks Tout Suit is objectenteater voor volwassenen maar kinderen vanaf tien kunnen dit zeker smaken. Het gaat om een man achter de piano, in gesprek met zo'n 25 objecten om hem heen stofzuigers koffiemolens, etc. het videoanimatieproject Schuim liet kinderen de kans zichzelf op beeld te zien. Een van de formules daartoe was een Achterwerk in de kast-variatie (zoals op de VPRO). De organisatoren willen met dit soort projecten het medium video van zijn voetstuk afhalen en speels-kritiek doorlichten.
En dan het Signaalrapport: de evaluatie van bijna alle voorstellingen van het afgelopen seizoen. De jury bestond uit zeven cultuuranimatoren van verschillende culturele centra, een journalist-theaterrecensent van de krantengroep De Standaard/Nieuwsblad, Geert De Koekers, en de producer van Imago, tienerradio op de BRT, Pat Donnez. Hoewel niet echt alle voorstellingen bekeken werden kon gesproken worden van een grote representativiteit, en de jury was eenstemmig over de bekroning. ‘Dit was een beetje een teleurstellend seizoen’, zo begint het rapport. Niet alle beloftes van vorig jaar zijn ingelost. (De eerste Signaalprijs - 40.000 fr., geschonken door het Gemeentekrediet - ging toen overigens naar Pantarei, voor hun stuk De ton).
Een van de conclusies van het Signaalrapport luidde dat drie van de vier selecties gebaseerd zijn op een origineel script (Een jacht in februari van Stevan Göthe) of op een kinderboek (Pluk van de Petteflet en Adriaan Mole). Een betere samenwerking tussen literatuur en theater zou dus voor beide genres een verrijking kunnen zijn,. Er blijft in het theaterwereldje immers een enorme behoefte aan goede scenaristen en als promotie voor een boek is een theaterbewerking natuurlijk mooi meegenomen. ‘Pennen in de aanslag!’ (naar de begeleidende brief van FeVeCC). De Signaalprijs voor '86-'87 was bestemd voor Eva Bal - Nederlandse van geboorte - niet alleen omwille van haar twee artistiek zeer verzorgde voorstellingen van het Gentse Speelteater, maar ook voor de vele jaren pionierswerk die zij in Vlaanderen achter de rug heeft. Een argument dat op kritiek werd onthaald in de wandelgangen: op die manier moeten straks een voor één alle gezelschappen aan de beurt komen. De Signaal prijs zou beter bewaard kunnen blijven voor het beste theaterstuk, onafhankelijk van de uivoerders ervan.
Die 40.000 fr. is niet genoeg als reeële steun voor een theatergezelschap, maar toch aardig om een extra project op te zetten. En dat is Eva Bal ook van plan. Ze willen graag een boekje uitgeven, dat voor de kinderen een scharnierfunctie tussen school en theater moet vervullen. Afwachten maar.
De toespraak van cultuurminister Dewael werd zoals zo vaak voorgelezen door een kabinetsmedewerker, daar de minister zelf niet aanwezig kon zijn. De langdurige onderhandelingen over de stammenoorlog in de Voerstreek, u allen welbekend, hielden hem noodgedwongen weg. Zijn speech bevatte nogal wat lof voor de bekroonde theaterlui, maar ook voor de onmisbare rol die cultuuranimatoren vervullen als specifieke cultuurmiddelaars voor de jeugd. De minister vond het alleen jammer dat er nog teveel op vaste waarden geteerd werd. Over het hete hangijzer van de zeer krappe subsidie, dat sommige gezelschappen bijna de das omdoet, zweeg hij als vermoord. De hier besproken produkties zullen de volgende wintermaanden op heel wat plaatsen in Vlaanderen en Nederland te zien zijn.
Wie meer wil weten schrijve of belle naar FeVeCC, Bondgenotenstaat 52, 1190 Brussel (West), telefoon 02-3472759.
- Annelies Devos
| |
Literatuur en geschiedenis
Op 2 juni vond in de aula van de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg de studiedag ‘Literatuur en geschiedenis’ plaats. Mede in verband met die dag verscheen van Leesgoed een themanummer ‘Geschiedenis in woord en beeld voor kinderen’ dat op de valreep, dat wil zeggen 1 juni, verscheen.
Het openingswoord werd verricht door voorzitter Jaap Goedegebuure, die vond dat er een herwaardering van het vertellen in het geschiedenisvak gaande was. Er wordt weer gebruik gemaakt van ‘historiserende fictie’ in het onderwijs, auteurs als Montaillou zijn ongekend in trek, men heeft ‘heimwee naar Huizinga’. Geen beter persoon dus dan gasthoogleraar Hella Haasse om de eerste redevoering af te steken.
Hella Haasse sprak over dat waar ze het meest in thuis is: het schrijven van verhalen die in het verleden spelen. Een verleden dat misschien minder werkelijk lijkt dan het heden; maar die schijn kan genuanceerd worden door te wijzen op de verschillende visies op het heden. ‘Ieder beleeft zijn eigen werkelijkheid.’ Natuurlijk is het heden toch directer toegankelijk dan het verleden. Voor het verleden moet men het doen met berichten, en ieder tijdperk bracht zijn eigen soort berichten voort. Voor een auteur is het zaak dat te weten, om enige betekenis aan die vaak dubbelzinnige berichten te hechten. De keuze voor een bepaalde periode hangt dan ook vaak samen met een ‘bijzondere gevoeligheid voor bepaalde perioden’, alsof je ooit een ander leven in die periode had geleefd. Verder moet je een zekere ‘sense of the past’ hebben, een bepaald soort voorstellingsvermogen. En uiteindelijk gaat het om de ‘veranderingen in het netwerk van verhoudingen’, om een verhaal dus, niet om de geschiedenis.
Cees van der Kooij sloeg een heel andere toon aan, die van de leraar. Zijn vertoog ging over het beeld dat leerlingen zich van het verleden vormen, en hoe je dat op school kan sturen. Zij vertoog ging, kortom, over methodes. Hij gaf keurig een definitie van het didactische begrip beeld: kenniselementen met affectieve lading, die tot een bepaalde houding leidt. Vervolgde met een opsomming van de beeldvormers die men moet kiezen, en besprak wat wel en wat niet tot de basis van het onderwijs behoort. Een blik terug leerde dat men meer dan vroeger aandacht schenk aan het dagelijks leven in het verleden. De geschiedenisles bestaat niet meer uit veldslagen, vorsten en vredesverdragen. En de methodes zijn steeds kleuriger en luxueuzer in uitvoering geworden.
Evert van Ginkel had het ook over beeldvorming, maar hij bedoelde het beeld dat in het onderwijs van de archeologie bestaat. Dat beeld klopt niet, was de kern van zijn betoog. Hij illustreerde die stelling met tal van vermakelijke anecdotes. De laatste spreker was Willem Wilmink. Ook een auteur die wel eens verhalen schrijft die in het verleden spelen. Hij benadrukte echter dat de sporen van dat verleden in het heden liggen, overigens een motief dat Hella Haasse eveneens aanroerde toen zij over de tuinen van Bomarzo sprak. De aanleiding om over het verleden te schrijven, of althans verhalen zich in het verleden te laten afspelen, ligt in het heden.
Het is de bedoeling dat de lezingen van deze studiedag gepubliceerd worden in een eind dit jaar bij het NBLC te verschijnen brochure, waarin ook enkele bijdragen uit Leesgoed 1987/3 opgenomen zullen worden.
- Herman Verschuren
| |
Tien jaar Nationaal Centrum voor de Jeugdliteratuur
Op 26 juni jongstleden werd in het Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven in Antwerpen het tienjarig bestaan van het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur gevierd. Dat had eigenlijk vorig jaar al moeten gebeuren, want het NCJ werd in 1976 opgericht, maar het vieren werd uitgesteld om het samen te laten vallen met de presentatie van een tentoonstelling van Vlaamse kinderboekillustraties sinds 1980.
Voordat het gezelschap daarop een blik mocht slaan werd het vergast op toespraken. De schepen die zijn cultuurcollega verving had het over kwaliteit die samen kon gaan met Vlaamse gemoedelijkheid. Emiel Willekens, voorzitter van de Raad van Beheer van het NCJ, hield een lange rede waarin hij uitlegde hoe het kwam dat er over de Vlaamse jeugdliteratuur tot voor kort weinig goeds viel te zeggen (als ik het goed heb begrepen hield hij het op
| |
| |
overheersing van pedagogen en culturele achterstand van Vlaanderen in het algemeen), waarin hij in het kort de geschiedenis van het NCJ en de prettige verstandhouding met het AMVC (‘een goed huwelijk’) schetste, en waarin hij de staat van de Vlaamse kinderliteratuur besprak. Vervolgens liet de enige full time medewerker van het NCJ, Majo de Saedeleer, weten dat het ‘goede huwelijk’ pas echt bloeide door de flirt met spaarbank An-Hyp, die de afgelopen twee jaar de organisatie van de Vlaamse Jeugdboekenweek en nog andere zaken, zoals bijvoorbeeld deze tentoonstelling, bekostigde. An-Hyp is een minnaar gebleken die weliswaar een zichtbaar stempel op drukwerk en posters achterlaat, maar het NCJ verder geheel zijn eigen beleid laat uitstippelen. Verder liet ze weten dat ze nog veel moois voor de toekomst verwacht, maar dat nog maar pas geleden bijna de telefoon was afgesneden en ook andere geldzorgen het NCJ dagelijks bezig houden.
Dat het NCJ werd opgericht valt voornamelijk te danken aan het ijveren daarvoor van Leo Roelands, en het begrip daarvoor van toenmalig ministerieel medewerker Clara Hasaert. Met steun van andere kinderboekmensen, zoials bijvoorbeeld Ger Schmook, kwam de zaak van de grond. Het Ministerie voor Vlaamse cultuur betaalt de loonkosten (1,3 formatieplaats), de Stad Antwerpen biedt het onderdak aan. Er staat een uitgebreid programma in de doelstellingen van het NCJ: studie, documentatie, bibliografie, promotie van het Vlaamse kinderboek, en leesbevordering. Voorlopig kan slechts een deel van dat programma uitgevoerd worden. In het begin was dat vooral documentatie: een weinig opvallende werkzaamheid van Erik Ryckaerts, die echter wel leidde tot de meer in het oog lopende tentoonstelling en bijbehorende catalogus van Vlaamse kinderboeken 1830-1970. Zijn opvolger, Majo de Saedeleer, verlegde het accent naar de promotie. En zoals boven al onnadrukkelijk aangegeven dient men dat op twee manieren te lezen: promotie van het Vlaamse kinderboek, en promotie van lezen als zinvolle bezigheid. Zo houdt het NCJ zich zowel bezig met de vertegenwoordiging van het Vlaamse kinderboek op de internationale kinderboekenbeurs van Bologna als met de organisatie van de Vlaamse Jeugdboekenweek. En dat de stapel onverwerkt documentatiemateriaal daardoor steeds groter wordt moet voor lief genomen worden.
De tentoonstelling Vlaamse Jeugdboek-illustraties sinds 1980 hoort duidelijk onder het kopje produktpromotie, maar biedt tegelijkertijd een bescheiden maar aardig staaltje documentatie. De tentoonstelling toont werk van 22 illustratoren: Kristien Aertssen, Lieve Baeten, Etienne Bruneel, Paul de Becker, Gregie de Maeyer, Leo Fabri, Koen Fossey, Ingrid Godon, Michel Gruyters, Jan Hendrickx, Gijs Mertens, Jaklien Moerman, Kris Nauwelaerts, Lieve Schatteman, André Sollie, Herman Spruyt, Gommaar Timmermans, Rita van Bilsen, Chris Vandendriessche, Anne Vansweevelt, Tine Vercruysse en Geert Vervaeke. In de helaas niet in kleur uitgevoerde catalogus worden ze, na een inleiding van Marita de Sterck, allen voorgesteld in woord en beeld. De tentoonstelling zelf bevat weinig tekst, toont van iedere deelnemer drie tot zeven werken, en de boeken waarvoor die gemaakt werden hangen, zeer orgineel, aan touwtjes in de ruimte, op blader-hoogte. Ik vond dat er aanzienlijke verschillen in stijl waren, en wat mij betreft ook verschillen in kwaliteit; maar het beste was heel mooi. Ik zal echter de lezer niet met mijn smaak vermoeien. Het is de bedoeling dat deze tentoonstelling gaat reizen: tot eind augustus blijft hij in Antwerpen, vervolgens gaat hij naar Brugge en enkele andere plaatsen, en tijdens de Nederlandse kinderboekenweek is hij, hopelijk volledig, te zien in De Brakke Grond, Amsterdam.
- Herman Verschuren
|
|