De strip als kunst
Een interview
Door Rik Pareit
Tot 6 september dit jaar vindt in het Gentse museum voor Hedendaagse Kunst
een striptentoonstelling plaats rond Europese striptekenaars: originele platen op ware grootte, uitvergrote details, covers en de operadecors van Het Ratten kasteel van Jacques Charlier naar Marc Sleen. Een vijftigtal auteurs werden hiervoor geselecteerd, van Boucq, Bourgeon, Derib, Franquin, Hermann, Jijé, Pratt tot Sleen en Vandersteen, om maar enkelen te noemen. Er wordt ook een filmpje vertoond, waarbij de strip tegen zijn culturele achtergrond wordt gesitueerd.
Een interview met organisator Danny Dewilde (van de VZW Ninth Art - zo heet overigens ook de tentoonstelling - die als doel heeft de strip te promoten, onder meer via musea en het aanleggen van een archief) en museumdirecteur Jan Hoet.
- ‘Wat wil je met deze tentoonstelling in feite bewijzen?’
D. Dewilde: ‘Dat je een strip wel degelijk uit zijn narratieve context, met name het album, kunt losmaken. Een strippagina staat op zichzelf. Het is één geheel. Je kunt 'm naast een ander kunstwerk ophangen in je salon. Hij is af. Er is een découpage. Er is aan gewerkt.’
J. Hoet: ‘Kijk, door de strip hier als een gesloten geheel naar voren te schuiven, op zichzelf staand en niet confuus gemengd met andere kunstvormen, krijg je een bepaalde nadrukkelijkheid. En dat veroorzaakt bij het publiek een concentratie, een meditatie, een andere manier van kijken. Waar men thuis meer aandacht zal hebben voor het verhaal, komt hier in het museum de tekening centraler te staan. Dat is het aspect wat we hier willen belichten. En we zijn het eerste museum, dat zoiets doet.’
- ‘Is strip volgens u “kunst”?’
J. Hoet: ‘Ik las onlangs een interview met de Nederlander Rob Scholte, die Nederland op Documenta vertegenwoordigt, waarin hij zegt: Ik hou meer van Donald Duck dan van Mondriaan. Wij als kunstkenners of als directeurs van musea hebben het recht niet zoiets te zeggen, maar het is toch wel tekenend voor deze tijd. De strip is een cultureel veld dat impulsen uitstrooit naar de kunstenaars toe. Zij maken er kunst van, metamorfoseren hem, brengen daar een “judgement” in, corrigeren eventueel. Het is niks minderwaardigs, de strip, alleen een andere vorm van discipline, iets wat in het cultuurpakket thuishoort, zoals rock “n” roll of jeans of een brief schrijven... Kunst is dan weer een dimensie meer. Het kan van de strip uitgaan, zoals in de pop-art Andy Warhol of Roy Lichtenstein, maar het corrigeert, voegt er iets aan toe. Strips is alleen maar een taal, veel meer aan conventies gebonden dan een kunstwerk.’
- ‘Maar hier haalt u toch de strip uit zijn conventie, uit zijn code. Presenteert u hem dan toch niet als iets speciaals?’
J. Hoet: ‘Dat is natuurlijk gebaseerd op het feit dat Marcel Duchamp heeft gezegd: iets wat men uit zijn context haalt, wordt kunst. Als je dus de strip in een andere context gaat plaatsen, en dan nog een kunst-context, een museum dus, krijg je inderdaad een speciaal effect, zoals ik al zei. En dat beogen we dan ook. Dat kan het “onderzoek” alleen maar stimuleren.’
- ‘Toch zijn er zaken op de markt, die je niet meer strikt als strip kunt beschouwen, hoewel ze wel daarvan zijn afgeleid: serigrafiën en zo. Gaat dat niet meer naar de kunst toe?’
J. Hoet: ‘Toch blijven dat stukken die uit de context van een verhaal zijn gesneden of die een synthese brengen van het hele verhaal of de serie, zoals bijvoorbeeld ook albumcovers dat doen. De associaties met het verhaal blijven dus. Kunst biedt geen verhaal, enkel beeld.’
- ‘Hoe werden de auteurs geselecteerd?’
D. Dewilde: ‘Het moesten auteurs zijn die in hun tijd of nu grafisch vernieuwend waren of zijn. Of ze nu commercieel iets te betekenen hebben of niet, was van geen belang. Iemand als Montellier of Varenne bijvoorbeeld is bijna zuiver grafisch bezig. Montellier was oorspronkelijk kunstschilderes. Zij wil tegelijk beeldend en narratief vertellen. Haar albums raak je aan de straatstenen niet kwijt, maar het zijn wel mensen als zij die een voorbeeld gaan vormen voor anderen, misschien met meer commercieel succes.’
- ‘Hoewel wij ons hier toch in het museum van hedendaagse kunst bevinden, zie ik heel veel tekenaars die een bijna klassieke, academische stijl hanteren...’
J. Hoet: ‘Dat is omdat dat de meest leesbare stijl is, natuurlijk. De meest makkelijke code voor een groot publiek: anatomie, perspectief... De strips is niet gemaakt om het de lezer moeilijk te maken. De striptekenaar is niet bezig met onderzoekingen op het vlak van de waarneming, leesbaarheid, het begrip. Nee, hij wil juist op een makkelijke manier overkomen, vaak met grote virtuositeit of heel eenvoudig gestileerd. De kwaliteitsverschillen zijn op dat vlak zeer groot. Je hebt de grootste banaliteit naast het meest geraffineerde, ondanks de gelijkaardige uitgangspunten. En enkelen slagen erin zich in die massa te profileren. En die hangen hier...’