| |
| |
| |
Griffels en Penselen
Besproken door de redactie
Zoals in voorgaande jaren in En nu over jeugdliteratuur bespreekt de redactie de met Griffels en Penselen bekroonde boeken. Wie welke titel bespreekt is gevolg van een min of meer willekeurige verdeling, een soort compromis tussen voorkeur en toeval. Natuurlijk bespreekt het ene griffeljurylid (Elly Mannings) in de redactie een penseelboek, en het ene penseeljurylid (Francien Braaksma) een griffelboek. En de ene schrijver in de redactie (Wim Hofman) bespreekt een buitenlands auteur. De volgorde is eerst Griffels en dan Penselen, en eerst Goud en dan Zilver, alleen is het potje van Ross bij diens kwelgeest gevoegd.
Voor wie De avonturen van Lena lena van Harriët van Reek nog niet gelezen heeft: het is een oblong boekje met zeventien avontuurtjes, ieder verteld in enkele zinnen op de rechter, en een reeks tekeningen op de linker pagina. Ze gaan over kleine vondsten, met een surrealistische inslag:
‘Lena lena heeft een flesje met rode nagellak gevonden. Ze verft al haar nagels rood. Het duurt een hele tijd, voordat de nagellak droog is. Lena lena valt in slaap en ze vergeet de rode nagels. Als ze wakker wordt, zitten haar vingers aan haar haren vastgeplakt. Au. Een paard komt helpen. Het dier likt en eet, totdat haar handen los zijn. Dat was een heel werk en denk niet dat het een lekker maaltje was.’ Einde avontuur.
De avonturen van Lena lena is een kinderboek voor grote mensen. De tekeningen in kinderstijl hebben voor grote mensen veel meer betekenis dan voor kinderen. Kinderen zien er een strip in die getekend is in de stijl van een ander kind, en ze zullen vaak niet weten wat ze er mee aan moeten, of het verhaaltje waarderen voorbijgaande aan of ondanks, niet dankzij de stijl. Grote mensen kunnen een vracht betekenis aan die stijl hechten. Naïviteit, puurheid, oorspronkelijkheid, introvertie. En ze kunnen waardering opbrengen voor de onmiskenbare vaardigheid en stijlvastheid waarmee het werk is uitgevoerd. Voor hen is kinderstijl een middel om iets uit te drukken, voor kinderen is het voornamelijk de uitdrukking van hun onvermogen om beter te tekenen. Kinderen zullen uit zichzelf ook weinig kunnen doen met de verhaalde ervaringen. Die lijken enerzijds op hun eigen ervaringen, en dat kan aantrekkelijk maar ook saai zijn, en anderzijds zijn ze te fantastisch om echt te zijn. Voor grote mensen staat hier met kinderlijk aandoende letters een volgens hun afspraken kinderlijke verbeeldingswereld geschreven. Introvert, licht absurd, met veel aandacht voor details en de wonderlijke kant van gewone dingen. Dat vinden veel grote mensen heel mooi.
Ik ook wel. Ik houd wel van licht absurde fantasieën met een wonderlijke blik op gewone dingen, en ook van het masker van de kinderlijkheid als uitdrukking van ongekunstelde verbazing, die overigens dus heel kunstig is. Ik denk aan tekeningen en verhaaltjes van Charlotte Mutsaers, van, iets wreder, Roland Topor. Ik beschouw Lena lena als een boekje voor mij, en vind dat een aardig cadeau, maar niet wereldschokkend. De verhaaltjes zijn me een beetje te loos, ik vergeet ze te vlug. Toch zou ik ze, als curiositeit, wel aan een ander groot mens cadeau willen doen.
Maar of ik dat ook aan een kind zou doen weet ik niet. Ik geef graag dingen die ik mooi vind, maar ik hoop altijd dat de ontvanger ze dan ook mooi vindt. Zoiets schept een band, niet waar? Misschien dat dat ene meisje van de buren, dat dromerige type, ze wel mooi vindt, maar dat weet ik alleen als ik haar goed ken. Het is eigenlijk geen boek dat kinderen uit zichzelf vlug zullen pakken, ik neem zelfs aan dat veel kinderen er niets aan vinden. Dat juist dit boekje een Gouden Griffel kreeg zal dus wel tal van misverstanden opleveren, nog meer dan dat met Kleine Sofie en Lange Wapper het geval was. De jury lijkt eenvoudig het mooiste boekje voor zich zelf uit het aanbod te hebben gekozen.
Ja ja, natuurlijk generaliseer ik. Er zijn altijd uitzonderingen te vinden, ook onder kinderen en grote mensen. Er zijn vast kinderen die Lena lena prachtig vinden als voorbeeld, en onmiddelijk zelf zo'n boek gaan maken. Misschien zijn er kinderen die dat na zachte dwang van de leerkracht ook wel leuk vinden, evenals andere spelletjes die een inventieve leerkracht makkelijk met Lena lena als aanleiding zal kunnen verzinnen (daarvoor leent het zich namelijk heel goed). En er zijn vast veel grote mensen die niets aan dit boek vinden.
Ze hebben geen gelijk, vind ik. Maar ik vind Lena lena boeiend om een typische grotemensenreden: om het beeld van het kinderlijke, en alle gedachten over de misverstanden tusen kinderen en grote mensen die beelden van kinderlijkheid teweeg brengen, en, op een ander vlak maar niet zonder enig verband, om de kunstigheid van de ongekunsteldheid.
- Herman Verschuren
Van Holkema & Warendorf
Elk Nederlands kind dat de beginselen van het lezen zo'n beetje onder knie heeft zou als aanmoediging Wim Hofman's Zip van de juf cadeau moeten krijgen. Zip is een volwaardige bundel (mini)verhalen, die op alle manieren past in het bestaan van de aanvankelijke lezer, maar niets van doen heeft met gruwelteksten als ‘Dag An, dag Jan. Waar is moe?’ Zip is een oase in de woestijn van de gehakte zinnen en getelde lettergrepen. Op de schitterende omslag zit een braaf klasje aan gammele tafeltjes duidelijk te maken dat de school vol lezen en schrijven is. Gelukkig ondermijnt Hofman de ernst door een briefje met hart en pijl en een ondersteboven vastgehouden boek. Het bundeltje heeft een mooi formaat en aantrekkelijke bladzijden vol rare tekeningetjes, die een ondersteunende functie in de verhalen hebben. De inhoud is divers. Het ruimtemannetje Zip verkent het aardse bestaan
| |
| |
en verbaast zich daarover. Kinderen zijn kwaad wanneer ze straf krijgen en bang in het donker. Er zijn wonderlijke hervertellingen van drie bekende sprookjes en een treffende brief in kinderhandschrift aan een weggelopen vader. Hofman's taalgebruik is inventief (in de enge slaapkamer: ‘De wind zeurt aan een kier’) en natuurlijk heeft hij ruimte voor grapjes. Op het nummerbord van een vrachtwagentje staan de letters OTO en op school vindt Zip het maar verwarrend: ‘Juf schreef zijn naam op het bord. Wat doe je daar, vroeg Zip. Daar staat Zip, zei Liesje, Niet waar, zei Zip. Ik zit toch hier!’ De verbijsterende inwijding in de wereld van het geschreven woord is mooi gevangen in Boek, het slotverhaaltje, met Drosteblik-effect. Saar kleedt zich aan en gaat naar school, waar ze leest over Saar die zich aankleedt en naar school gaat, wat de lezer van dit piepkleine meesterwerk ook nog eens leest in het getekende boekje dat voor Saar op de bank ligt. ‘Op school leest ze dat ze leest. Raar, vindt Saar.’ En dat is het. Maar uit Hofmans boekje houdt de lezer in elk geval het idee over dat het ook spannend, gek, droef, eng en vooral opwindend kan zijn.
- Bregje Boonstra
Op mijn vraag wat ga je doen als je ontslagen zou worden, antwoordde een collega een tijdje terug: hoedjes verzamelen, maken en verkopen. Ida stak een zebra over is daar een bijzonder voorbeeld van. In het titelverhaal steekt Ida, wanneer het licht op groen staat, een zebra over. Net bedenkt ze dat wielrijders een prachtig woord is of ze wordt bijna overhoop gefietst. Ze schrikt zich letterlijk een hoedje, maar als ze zich eenmaal bewust is van dat schrikeffect, ontlokt ze aan de zebra het ene na het andere voyante hoedje. Niemand gelooft overigens dat ze haar hoedenwinkel niet gekocht maar zich geschrokken heeft.
Met Matsier kunnen meer mensen aan de slag, wanneer ze alvast beginnen woorden naar de letter te nemen. In het verhaal ‘De groeten van meneer Salute’ produceert een groetenfabriek mondelinge en schriftelijke groeten zoals vriendelijke en hartelijke groeten of ook groetjes. Dat alles met de in gevoelswaarde bijpassende kleur of houdbaarheid bijvoorbeeld. ‘De woordenwinkel’ verkoopt enveloppen met losse woorden om er rijmpjes van te maken. Het welvaartsverschijnsel huisdieren levert ander werk aan de winkel in ‘Op de poezenschool’ en in ‘De jongen die de honden uitliet’. In het laatste verhaal zijn een riem met musketons, een hondekar, een draaimolen en een boot voor vele honden tegelijk de efficiënte uitlaatmiddelen. Het verbaast dan ook dat zulke innovaties nog altijd niet het programma Brandpunt in de markt hebben gehaald. Misschien stond Willem van Malsen in de weg met de tekening van een bouvier die op een aanplakbiljet leest: ‘De heer is uw herder’. Zo'n flauw psalmgrapje gaat over de hoofden van de kinderen heen. Ook Matsier schort het soms aan kindperspectief: het spelen met en het naar de letter nemen van metaforen en woorden lijkt niet meer dan een vakantie van de filosofie.
Verhalen als ‘Esse est percipi’ (zijn zoals je waargenomen wordt) en ‘Flatus Vocis’ (het universele als niet meer dan een ademtocht) in Onbepaald vertraagd bieden een filosofische thematiek voor volwassenen. Dat geldt ook voor zijn vertaling van o.a. Logica, etiketten en vlees van Stefan Themerson. Van deze taalanalytische filosoof vertaalde hij voor kinderen Aardje Stapper en Meneer Bruis bouwt een huis. Helaas is het eerste boekje, hoe geestig ook, wat te hoog gegrepen zoals in deze verklaring voor het feit dat aan universiteiten verschillende colleges worden gegeven: ‘Kijk eens’, zei de Kameel, ‘voor colleges in poëzie betalen ze hier met ongekraakte noten. En ik kan geen ongekraakte noten eten. Terwijl ze voor colleges in elektriciteit met gras betalen en gras vind ik lekker. Dus geef ik colleges in elektriciteit.’ Zo bepalen conventies ook het huis dat meneer Bruis laat bouwen. Volgens de eisen van zijn tijd en zijn streek kiest hij geen pagode, flat of wolkenkrabber, maar een Engels landhuis. Met de zeven schetsen van Ida stak een zebra over zet Matsier de conventies van culturele produkten ietwat op losse schroeven. Meer dan in A is een aardappel weet hij aan de verhaaluitwerkingen van soms vooral cabareteske vondsten nu een filosofisch relativisme als van Themerson mee te geven. Cultuur is daarin geen eeuwige schoonheid, maar de in ambacht gestolde, min of meer toevallige normen en waarden van een land en een tijd zoals in het briljante Meneer Bruis bouwt een huis. Hopelijk inspireert met name dat werk hem ooit nog tot een kloek kinderboek.
- Piet Mooren
Een leeuw met lange tanden van Dolf Verroen gaat vooral over sprekende dieren en om dit de lezer maar meteen duidelijk te maken heet het eerste verhaal dan ook ‘Pratende beesten’. De negen verhalen laten zich bijzonder vlot lezen. Ze vormen een geslaagde, grillige combinatie van fabels, sprookjes, griezelverhalen, verhalen over fantasie en werkelijkheid en realistische verhalen. De verhalen eindigen meestal abrupt. De niet voor de hand liggende afsluiting kan een onverwachte wending betekenen, een open einde of een fatale afloop. Het was uit eerdere publikaties al bekend dat Verroen nogal eens de voorkeur geeft aan dieren boven mensen. Zo wordt in De vis en de jager (door recensenten destijds afgekeurd, maar bij kinderen nog steeds populair), een jongen door een vissenfamilie gevangen en smakelijk opgepeuzeld. Iets dergelijks wordt nu in het verhaal ‘Geluk’ verteld. Dit gaat over een jongen die iets met vissen heeft en over zijn pesterige broertje die hem in deze passie dwarsboomt, Eén van de vissen pakt het broertje en trekt hem onder water. ‘Hij was verdwenen vóór mijn vader en moeder bij de vijver waren. Ik was heel erg geschrokken, maar daarna voelde ik me opgelucht. Ik zou nooit meer gepest worden, want ik was voorgoed van mijn broertje af. Dat was een geluk!’ Voor de lezer die zich nu wat ongemakkelijk gaat voelen laat Verroen het verhaal eindigen met een droom over de vis en het broertje. ‘Ik droomde dat hij in de hemel was en hij keek naar mijn broertje die aan het pesten was. Hij pestte alles en iedereen in zijn buurt, mensen, dieren en engelen, maar niemand werd boos, geloof ik. Ze lieten zich pesten of ze het fijn vonden. En mijn broertje genoot. Hij was net zo gelukkig als ik.’ Behalve over dieren gaan de verhalen over jongens en grote mensen. De vrouwen zijn meestal erg dik. Bij de sprookjesachtige verhalen heeft
Verroen het een en ander aan Andersen ontleend, met ironische zinnetjes als ‘En dat was waar’, ‘En zo was het’. Maar voor schrijvers van goede cultuursprookjes lijkt zoiets haast onvermijdelijk. Kafka kijkt om de hoek in ‘Honger’, waar ouders in varkens ver- | |
| |
anderen. Verroen laat ze ook nog geslacht worden.
‘Ik wist dat ik verdriet moest hebben, maar ik wist niet waar het zat. De varkens hingen met hun kop naar beneden. Ze hadden hun ogen open. Ik dwong me om te kijken en opeens was het of mijn moeder me aankeek. Of ze me aankeek en blij was. Of ze zeggen wilde: “Ik ben blij dat wij niet gecremeerd zijn. En wat zijn we nuttig. Aan ons kun je een voorbeeld nemen.” En nuttig waren ze.’ Zoonlief smult van zijn ouders en begint te veranderen... Het gemeenschappelijke in de verhalen is het thema dieren in combinatie met genegenheid en dood: liefde tot de dood er op volgt. Het boek is eenvoudig geschreven. Het bevat veel korte zinnen in combinatie met wat langere. De schrijver heeft de kunst verstaan om in simpele bewoordingen een spannende en gevarieerde verhalenbundel te maken, welke voor kinderen een unieke inleiding vormt op de moderne literatuur voor volwassenen. Kortom prachtig van acht tot tachtig. Onderwijzers en andere opvoeders met eerbied voor gezag en orde beveel ik deze Zilveren Griffel ter lezing aan. Het kan nooit kwaad om weer eens bevestigd te zien waar je allemaal op tegen bent. Fred de Heij heeft het boek goed en zorgvuldig geïllustreerd. Hij tekent in dezelfde stijl en bijna zo knap als The Tjong Khing.
- Francien Braaksma
De kinderboekenwereld wemelt van de beren. Je zou een flinke boekenkast vol kunnen stouwen met boeken over beren of wat er op lijkt. Beren zijn in die boeken dikwijls net mensen. De beer uit het boek van John Yeoman is ook weer zo een. Het verhaal gaat over een goedige, vriendelijke beer, die onhandig is: zijn goedbedoelde gestes vallen steeds verkeerd uit. Gelukkig kan hij terecht bij een kluizenaar die in een grot woont en die al jaren op zoek is naar een leerling. De beer besluit de privé-cursus te gaan volgen. Hij blijft klungelen, maar al doende ontstaat er een band tussen de kluizenaar en de beer. Op het einde van het verhaal ziet het ernaar uit dat de beer hulpleraar wordt en dat de kluizenaar geen kluizenaar meer is.
De kluizenaar en de beer is een vriendelijk en sympathiek verhaal dat zich vooral goed leent om aan kleinere kinderen voor te lezen. In de tekst komen namelijk nogal wat plechtstatige en moeilijke woorden voor zoals redelijke condities, ceremonie, academische prestaties, intellectuele beperkingen en het onvertaalbare sparring-partner. De tekeningen vertonen de losse stijl van Blake. Hij schetst met rake lijnen de aardige beer en zijn schriele aangever, de kluizenaar. De teksten op de bordjes en de sjerp zijn niet vernederlandst, hetgeen kritische kijkertjes zeker op zal vallen.
- Wim Hofman
Als men mij vroeger vroeg wat ik later wilde worden antwoordde ik steevast: indiaan. Mooier beroep dan op een onstuimige pony over eindeloze prairies galopperen, op jacht naar buffels en bleekgezichten, leek mij ondenkbaar. Dat verlangen werd slechts in fictie vervuld, tijdens het lezen van de avonturen van Tecumseh de Bergleeuw, Winnetou het opperhoofd der Apachen en zelfs dienst slappe aftreksel, Witte Veder.
Jaren later kwam ik erachter hoe weinig benijdenswaard het lot was dat de indianen van Noord-Amerika, het land van de vrijheid en gerechtigheid, hebben ondergaan.
Jenny en de rode storm van Stig Ericson zette me bij eerste aanblik even op het verkeerde been: de omslagtekening toont twee op buffels jagende indianen, vrije, edele wilden. Weer zo'n romantisch roodhuidenverhaaltje, dacht ik. Maar het ver haalt de ondergang van zieke, weerloze reservaatindianen, afgeslacht bij Wounded Knee, naverteld door een kolonistenmeisje dat erbij was en de haat, domheid en agressie van de blanken om zich heen zag.
De gebeurtenissen bij Wounded Knee in de winter van 1890 vormen de climax van dit verhaal, dat hoofdzakelijk gaat over de strijd om het bestaan van een kolonistengezin.
Het boek toont hoe onder invloed van factoren als een lange hete zomer, een uitzonderlijk strenge winter, voedselschaarste en ‘indianenverhalen’ van sensatiejournalisten de sluimerende angst voor en afkeer van de indianen omslaat in blanke bloeddorst. Dit aangrijpende en informatieve verhaal verdient behalve een Zilveren Griffel ook een Zilveren Veder.
- Max Verbeek
De aard van het Beest van Janni Howker is een kundige beklemmende compositie van grauwe gezichten, dronkenschap, zwarte luchten, blauwgeslagen ogen, opengereten kippen, goor golfijzer, fabrieksschoorsteen, baksteen, koude en sneeuw, moeras, weemoed en angst. Bill Coward, een jongen van een jaar of veertien, vertelt het verhaal. Het draait om de dreiging en later de gevolgen van de sluiting van de Stone Cross fabriek (in het imaginaire plaatsje Haverston), en om een ontsnapt beest waarvan alleen Bill weet omdat hij de enige is die het echt gezien heeft en de dood ingedreven heeft. Het beest (vermoedelijk een zwarte panter) doodde kippen en schapen maar hield zich goed verborgen. Bill en vriend Mick wisten het te fotograferen, maar de foto's waren dermate vaag dat de hoofdredacteur van de Haverston Gazette hen niet geloofde. In zijn eentje en bijna gek van angst schiet Bill, met een luchtbuks, het dier een moerasven in, waar het verdrinkt.
| |
| |
Vanaf dat moment hebben de schapen weer vrede, maar Bill's verhaal krijgt geen gehoor. De laatste zinnen suggereren zijn wraak - voor wie het boek nog niet gelezen heeft zal ik niet verklappen hoe.
De stijl is die van een veertienjarige jongen en redelijk goed getroffen, hoewel er zoals in al zulke verhalen enige discrepantie is tussen dit taalgebruik en dat van ongeveer veertienjarige jongens van vlees en bloed. De opbouw is vakkundig, de dreiging van het Beest sluipt als het ware het verhaal binnen en heeft ondertonen in de twisten en gevechten rond de sluiting van de fabriek, en de ongemakkelijke omgang met en tussen zijn driftige vader en grootvader. (Moeder liet pa drie weken voor het trouwen in de steek.) De beklemming die er van dit sombere verhaal uitgaat is indrukwekkend. Ik gun Janni Howker haar Griffel voor dit debuut (waarvoor ze overigens in Engeland ook veel waardering oogstte) van harte.
- Herman Verschuren
Wat de jury zag, zie ik ook: fascinerende foto's, een tekst waar je je door gekoesterd voelt en een met zorg uitgegeven boek over een onderwerp dat altijd ieders nieuwsgierigheid prikkelt. Geboren worden van Lennart Nilsson en Sheila Kitzinger (Ploegsma) kreeg de Zilveren Griffel voor het beste informatieve kinderboek van 1986. Omdat de winnaar altijd gelijk heeft, blijf ik ver van de val die klaar staat voor wie de jurykeuze betwist met het noemen van andere, eigen voorkeur. Wel vraag ik me sinds het bekend worden van de bekroningen af waarom ik óók nog zag wat de jury blijkbaar niet gezien heeft. Of: hoe informatief is Geboren worden? En: is het wel een informatief boek? Wie de hoeveelheid foto's en de omvang en het niveau van de tekst vergelijkt met wat Waar was ik toen ik er nog niet was? te bieden had, bemerkt al gauw dat het tweede kind van Het grote wonder het - en dan vooral inhoudelijk - met heel wat minder moet doen. Het gekunstelde taalgebruik, dat soms zelfs op het randje van sentimentaliteit balanceert (...‘al het goede uit het voedsel van je moeder’...), versluiert bovendien heel veel:
‘Al de tijd had je binnen in je moeder gezeten, van de herfst, toen de bladeren vielen tot aan de zomer, toen de zon hoog aan de hemel stond, of van de zomer tot aan de nieuwe lente, toen de vogels hun nesten bouwden, of van de lente tot aan de winter, toen de ijsbloemen op de ramen stonden en er buiten een koude wind woei.’
Eén keer roept liefelijke mooischrijverij zelfs erotische beelden op die Felicien Rops gretig en ginnengappend verbeeld zou hebben:
‘Toen je moeder en je vader erg lief voor elkaar waren en elkaar streelden en met elkaar vreeën, werd de penis van je vader stijf en kon naar binnen glijden in je moeders vagina, de zachte opening tussen haar benen, die leidt naar haar baarmoeder. Toen ze (Wie? j.s.) daar in elkaars armen lagen spoot een straaltje vocht, dat we zaad noemen, uit zijn penis in haar vagina.’
(Waarom wel ‘penis’ en ‘vagina’ en niet het even Latijnse, weliswaar harder klinkende, maar ook algemeen beschaafde ‘sperma’?)
Er zijn wel meer plaatsen aan te wijzen waar onzorgvuldigheden tot onzin leidt. In het voorwoord bijvoorbeeld al. Daar schrijven Sheila Kitzinger en Lennart Nilsson dat ze een reis beschrijven ‘waar we hooguit vluchtige indrukken aan hebben overgehouden, en waar we ons eigenlijk niets meer van kunnen herinneren’. En even verder: ‘...en delen een ervaring waar zelden over gepraat wordt, en die we zelfs zijn vergeten’. De vertaalster Mariet van Hattum (psycholoog) en Prof.Dr. P.E. Treffers (medische redactie) hadden dit soort onzorgvuldigheden natuurlijk moeten voorkomen. Zoals zij zich ook hadden moeten realiseren dat kinderen er geen flauwe notie van hebben dat een eileider zo dun is als een haar, en ongeveer tien centimeter lang. Wat halen kinderen zich allemaal in het hoofd bij het volgende fragment:
‘Toen de eicel rijp was, ging ze op weg door een lange tunnel die de eierstok met de baarmoeder verbond. Het was een lange reis van wel drie hele dagen en drie hele nachten of misschien nog wel langer, steeds maar door die tunnel tot in de baarmoeder.’
Van schoolmeesters wordt soms beweerd dat ze het liefst van al rode strepen in andermans werk zetten. Als dat al zo is, dan heeft opschrijven wat hierboven staat me toch ook een beetje pijn gedaan.
Want ik vrees dat ik bij Geboren worden het verkeerde woordenboekje gebruikt heb. Het is naar mijn mening eerder een mooi privéfotoalbum dan een algemeen geldend informatief boek. Dat idee drong zich (na veelvuldig lezen) plotseling en voorgoed bij me op toen ik op bladzijde 43 opnieuw stuitte op dat drie keer ‘hik’. ‘Je moeder kon voelen dat je de hik had, want je schokte-hik-hik-hik.’
Toen wist ik het. Ik heb het boek daarna nog een keer gelezen, maar ‘je moeder’ telkens veranderd in ‘ik’, ‘je moeders baarmoeder’ in ‘mijn baarmoeder’ en zinnen als ‘ze at en dronk voor jou’ in ‘ik at en dronk voor jou’. Geboren worden is een prachtig fotobalbum waarin over de laatste acht foto's evenzoveel soortgelijke foto's geplakt moeten worden, maar dan van het kind dat zo knus naast je op de bank zit en nieuwsgierig is naar al die mooie en onvergetelijke momenten uit zijn of haar jonge (ongeboren) leven. Woorden zijn in zo'n situatie onbelangrijk, schieten altijd te kort. Het gaat om een niet te verwoorden gevoel. En dat wil ik tenslotte ook nog gezegd hebben: de warmte straalt van Geboren worden af.
- Jan Smeekens
In 51 grote en kleine prenten vertelt Dieter Schubert in Monkie het verhaal van een verloren en weer teruggevonden speelgoedknuffelaap. Hij vertelt de lezer ook wat de kleine eigenaar niet weten kan: hoe de weerloze aap door muizen wordt besnuffeld, betast en beknaagd, door egels als matras gebruikt, door een ekster van één van zijn ogen wordt ontdaan en tenslotte door een liefdevolle poppendokter uit de vijver wordt opgevist, wordt gewassen, gedroogd en gerepareerd. Eenmaal in diens etalage wordt hij spoedig herkend door het eens zo verdrietige baasje. Kortom, een lief, zoet, braaf en wensvervullend verhaaltje, dat geen kinderzieltje kan en daarom alle opvoeders voor zich in zal nemen.
Wat vooral opvalt aan de naturalistisch getekende en geschilderde prenten, is de grote zorgvuldigheid waarmee deze illustrator te werk gaat. Alle details krijgen evenveel aandacht, van het patroon op het jasje van het jongetje tot de uiterst precies getekende pimpelmees van nauwelijks 6 mm groot. En dat in aquarel, voor mijn lekenverstand een huzarenstukje! De kleuren zijn zacht, teer, vriendelijk, evenals de wereld in dit boek. Een lieve moeder, een vertederende poppendokter, een fraai golvend landschap, door geen hoogspanningsmast ontsierd.
Dieters dieren vallen overigens een tikkeltje buiten dit romantisch realisme. In [ge]drag, houding en gelaatsuitdrukking hebben ze iets menselijks, zoals zijn men- | |
| |
sen iets hebben van een aap, of verbeeld ik mij dat nou? In zijn visie op de dieren zit ook de humor van dit verhaal verborgen. De verbijsterde muizen, de verzaligd tukkende egeltjes ontlokken de kijker een onwillekeurige glimlach. Een lezer die dit keer - o hemelse verrukking - nergens gestoord wordt door een betuttelende uitleg van wat hij zelf wel kan zien.
Een tekstloos lief verhaaltje dus, knap gedaan, maar niet wereldschokkend. NB. Het is misschien aardig te weten dat een deel van de Monkie-illustraties te zien is op de Biennale of Illustrations te Bratislava, van 11 september tot eind oktober 1987.
- Elly Nannings-Roozenburg
Janosch heeft met Ik maak je weer beter, zei Beer nog maar eens een karakteristiek, mild humoristisch en zeer herkenbaar prentenboek afgeleverd. Kleine tijger mankeert wat, hij moet zelfs naar het dierenziekenhuis. Als een echt ziek kind vraagt hij veel aandacht en toewijding, bijna pure verwennerij. Kleine beer geeft hem dit alles zeer graag, maar vraagt aan het slot toch of hij volgend jaar niet eens aan de beurt mag komen. Natuurlijk, dat spreekt vanzelf, belooft kleine tijger, en vooral dit laatste toont aan hoe het hele gebeuren bijna tot een kinderlijk spel gereduceerd wordt. De poëtische tekst bevat vele herhalingen, klank- en woordspelletjes en verbazend knappe metaforen. Op een paar schoonheidsfoutjes na (inconsequent tijdsgebruik, p. 30 en een onduidelijke passage door de onvolledige aanhalingstekens p. 37) verdient de tekst die zich uitstekend laat voorlezen, inhoudelijk en stilistisch een pluim. Edoch, ik zal me bij de bekroning van de jury moeten neerleggen, en het hier verder over de visuele aspecten van het boek hebben. De typische Janosch prenten worden allemaal bevolkt door (kleine) dieren - beer, tijger, gans, kikker, etc. - vaak vergezeld van speelgoeddiertjes en levend in een ongerepte natuur, in eenvoudige huisjes met bijna armoedige boerenmeubeltjes van lang geleden. Leuk, maar zeker niet uniek, is de kikker, die samen met zijn bestreepte trekeend op haast elke prent voor een verhaal apart tekent. Ook visueel grappig zijn de schilderijtjes aan de muren, thuis en in het ziekenhuis. De contouren bestaan uit zwarte, met de losse hand getrokken inktlijntjes, ingevuld met - soms sterk verdunde - plakkaatverf. Bruin, geel en groen komen net als blauwgrijs vaak voor, en geen enkele kleur is echt zuiver. De meeste prenten zijn ingekaderd, maar sommige personages bewegen zich één enkele keer ook buiten het tekenkader, onderaan het tekstgedeelte. Een zilveren penseel, goed, maar het doet
wel afbreuk aan het meestelijk vertelde verhaal, dat, ook al omdat de auteur zelf voor de tekeningen zorgde, als één onverbrekelijk geheel met de prenten had moeten beoordeeld worden.
- Annelies Devos
Al in 1981 (Zilveren Penseel voor Joris en de Bonestaak) stak Tony Ross in de herfst het Kanaal over om in de Nederlandse Kinderboekenweek een prijs in ontvangst te nemen. In 1985 kwam hij andermaal en in 1987 worden het zelfs twee bekroningen die hij moet ophalen (wat is traditie en wat is sleur..?). Voor het door hem getekende en geschreven Waar is mijn potje? krijgt hij een Zilveren Griffel en voor zijn illustraties in Susan en de Kwelgeest van Hiawyn Oram een Zilveren Penseel. In Waar is mijn potje? (Van Goor, ƒ 18,50) zijn humor en herkenbaarheid - zowel in de tekst als in de tekeningen - de twee belangrijke pijlers waarop dit boekje over de zindelijkheidstraining van een meisje is gebaseerd. Mag ik wat betreft dit boekje mijzelf uit een vroege recensie (En nu over jeugdliteratuur 1986/5 p. 208) nog even citeren? ‘(...) Zelfs prinsesjes moeten zindelijk gemaakt worden (koning, keizer, admiraal...) en dat gaat net zoals bij gewone kinderen ook niet altijd van een leien dakje. Ook een prinses zet wel eens een kroontje af en een potje op. En net als het goed gaat tussen de prinses en het potje, is laatstgenoemde zoek. Het hele hof is dan in rep en roer, en als dan eindelijk de admiraal het bewuste voorwerp terugbrengt, blijkt het al een beetje te laat te zijn... Met pen en penseel heeft hij dat eenvoudige gegeven voor peuters en kleuters heel humoristisch en expressief geïllustreerd en waarschijnlijk heeft hij voor deze jonge gebruikers groep ernaar gesteefd om in zijn platen te zorgen voor een grote eenvoud (toegankelijkheid). Ook in dit Ross-boek zitten weer kijkgrapjes, of moet u niet lachen om een plaatje van een po met een L daarop, zoals we die kennen van Lesauto's?’ Dus dit prentenboek krijgt een bekroning voor zijn tekstuele kwaliteiten. In Susan en de Kwelgeest (Van Holkema & Warendorf)
waardeerde de jury blijkbaar vooral de visuele kant van het boek, want het krijgt immers een Penseel. Hiawyn Oram heeft een kostelijk verhaal geschreven voor mensen vanaf een jaar of zes die al beginnen te lijden onder onzekerheden, angsten, tobberijen en levensmoeilijkheden. De Kwelgeest is een mensfiguur die in zijn werkplaats Moeilijkheden uit zijn hoge hoed tovert en zodra het daar krioelt van de enge, rare wezentjes, stopt hij ze in een zwarte verhuiswagen om ze 's nachts persoonlijk bij de mensen te bezorgen. Op de terugweg hoort hij een meisje huilen om haar moeilijkheden, en daar kan de Kwelgeest niet goed tegen. Ze mag van hem haar moeilijkheden de volgende nacht komen inleveren, en een andere zak problemen uitzoeken. Dan toont Ross hoe vreselijk ze de inhoud van andermans zak met problemen vindt. Uiteindelijk gaat Susan opgelucht naar huis met een zak die ze ‘aankan’ en die bij elke stap lichter wordt. U snapt het al: het is haar eigen zak. Niet alleen een leuk, maar ook een wijs verhaal! De Ross die in het ‘potjes-boek’ een wat bedachtzamere vormentaal en kleurenspel hanteerde, trekt in het ‘Kwelgeest-boek’ alle registers open van de ervaren karikaturist in pen- en aquarel techniek. Hoewel bedoeld voor verschillende leeftijdsgroepen en getekend vanuit een verschillende atmosfeer, zijn beide boeken in hun beeldende directheid, vaart en harmonieus concept beslist geslaagd te noemen. Een Zilveren Penseel mag Ross gerust voor een van zijn boeken uit 1986 ontvangen (bijvoorbeeld voor Waar is mijn potje?), maar die Zilveren Griffel mag hij van mij aan Hiawyn Oram, de auteur van Susan en de Kwelgeest geven, want die is voor het slagen van dit boek minstens zo belangrijk, en krijgt in deze formatie niets!
- Truusje Vrooland-Löb
|
|