| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Binnenland
Tiende Kinderfilmfestival Berlijn
In De Filmkrant april 1987 beschrijft Harry Peters de oogst van het Kinderfilmfestival (het tiende) in Berlijn. De keus was afgestemd op de veronderstelde smaken van kijkers en vertoners, maar ook op de wensen van producenten. Dat veroorzaakte, aldus Peters, zeer grote verschillen in kwaliteit. De publieksprijs, toegekend door een kinderjury, ging naar Henri van de Canadees François Labonté, een tienerfilm over de vijftienjarige Henri die een voorbeeld is voor zijn droevige vader en lamlendige zusje na de dood van zijn moeder. Er werden ook nog andere prijzen utgedeeld. Een jury onder voorzitterschap van de Nederlandse scenarioschrijver Piet Geelhoed deelde de Unicef-prijs uit, een andere jury de prijs van de CIFEJ (Confédération Internationale du Film pour les Enfants et la Jeunesse). Zie ook de rubriek Nieuws en ander nieuws. Oordeel van Peters over beide prijzen: ‘het juryrapport was interessanter dan de film zelf’.
| |
Heleen Kernkamp-Biegel
wordt geportretteerd achterop Jeugdboekengids maart 1987 door Ria de Schepper. Geboren 10 juni 1922 in Bussum, zus van Paul Biegel. Verpleegster in Nederlands Indië, waar ze haar man vond. Keerde in 1949 terug naar Nederland. Drie kinderen, waarvan twee moeilijkheden met lezen bleken te hebben. Initiatiefnemer van de Wenteltrapserie, vertaler, en sinds 1982 ook auteur. Ria de Schepper geeft een beknopt maar knap portret.
| |
Tonny Vos-Dahmen von Buchholz
Cees van der Kooij en Ingrid Sjouken interviewen Tonny Vos in Kleio 1/87, als de ‘leading lady’ van het historische kinderboek. Een interview, overigens, dat grotendeels uit een eenvoudige ontleding van haar werk bestaat. De weinig geloofwaardige indruk ontstaat dat de geïnterviewde niet zo veel heeft gezegd. Maar toch een bericht over de toekomst: ze is bezig met een boek over Ierland in de Ijzertijd. ‘De oriëntatie ter plekke heeft reeds plaats gevonden.’ En een aardige indruk van verschillende smaken. ‘Volgens Tonny Vos hebben kinderen een duidelijke voorkeur voor de tekeningen van (Reint) De Jonge en volwassenen voor die van (Wouter) Hoogendijk.’
| |
Jeugdboeken op het literatuurexamen?
Een kort maar hevig pleidooi voor jeugdliteratuur op het eindexamen voortgezet onderwijs is te vinden in Levende Talen februari 1987. Citaat: ‘Volgens mij moet het belangrijkste doel van het literatuuronderwijs zijn om de leerlingen de lol van het lezen te leren. De motivatie moet het belangrijkste zijn. Alle andere doelen moeten hier een afgeleide van zijn. En die motivatie zal in veel gevallen bevorderd worden door het toestaan van jeugdliteratuur op examens. Nu wordt de motivatie om te lezen in veel gevallen om zeep geholpen door de plicht om volwassen literatuur te lezen.’
| |
Theo Vesseur
Bijna vier decaden in het onderwijs, dit jaar 65 geworden: Theo Vesseur. ‘Ans Buys belde mij voor een artikel in Moer. Ik gevleid en trots. Ans verbaasd dat ik wist waar ze werkt en dat ik respect heb voor wat ze deed en doet. Als geïnteresseerd mens wéét je toch waar iets zinnigs gebeurt.’ Dus Vesseur aan het woord over Vesseur in Moer 1987/1. Een fraai citaat: ‘Onbevoegd was ik per ongeluk (via “drama” en zo) het onderwijs binnengetuimeld. Jaren en jaren later haalde ik eindelijk een bevoegdheid. De studie was dwars door alles heen gegaan, met veel medewerking. Een half uur na mijn doctoraal had ik weer een cursus, in Noord ergens. Die nacht zat ik rechtop in bed en vroeg Emy: “zie je verschil? Ik ben nu bevoegd.” “Nee, je ziet 't niet aan je”, antwoordde ze.’ De plannen: het schrijven van ‘een mènsboek’ voor leraren, met fragmenten uit verslagen, brieven van pas begonnen docenten. Materiaal is welkom.
| |
Stripdriedaagse
In Stripschrift 210 (najaar 1986, blijkt na enig lezen) een verslag van de Stripdriedaagse, dat er uitziet als een fotoboek. Veel heren daar. Tijdens de Stripdriedaagse kreeg Dick Matena de Stripschapprijs. In Stripschrift 210 zijn dankrede. Een opmerkelijke dankrede! ‘Buiten de twee tekenaars, die in de jury zitten en die het vanwege hun eigen werkzaamheden sowieso al te druk hebben strips van anderen te lezen, bestaat de rest van de jury uit mensen van her en der, die toch ook van hun gezond niet weten, natuurlijk wel van bepaalde strips houden en daarom bij zo'n jurering allen hun eigen stokpaardje berijden, uitsluitend en alleen op basis van hun eigen persoonlijke, uiterst subjectieve voorkeur. En aangezien ik ook maar een mens ben en dus ook uiterst subjectief, dank ik deze zeer heterogene groep ongelukkigen toch wel degelijk voor de eer mij aangedaan.’ Enzovoort.
| |
Rijkdom van het onvoltooide
In Stripschrift 211 staan een aantal flarden van elders nog nimmer verschenen strips. Nimmer verschenen omdat het bij die flarden bleef: een blik op de werktafel (of de stoffigste la in de kast) van de striptekenaar. Sex en misdaad voor de oudere puber. Stripliefhebbers krijgen nooit genoeg.
| |
Twintig jaar Stripschrift
Stripschrift 212 viert twintig jaar Stripschrift met overdrukken van geslaagd geachte artikelen uit voorgaande nummers. We nemen maar aan dat de geboorte in 1967 plaats vond; nergens in dit blad wordt een datum genoemd, noch van het eerste nummer, noch van het voorliggende nummer. De lezer moet het doen met de getallen 212 en ‘twintig’ (jaar geleden). De lezer vindt in Stripschrift 212 portretten van onder meer Lo Hartog van Banda (uit 1970), Joost Swarte (uit 1974), Peter Wijn (uit 1975), Edgar P. Jacobs (uit 1977, nog springlevend) en Roger Dewroet (‘De Bobby Fischer van de stripwereld’, uit 1983). Tekort aan kopij of oprecht narcisme? In ieder geval niets nieuws.
| |
Stripschrift ander uiterlijk
Stripschrift, 21e jaargang, eerste nummer, zo begint triomfantelijk Stripschrift 213. Zo weten we tenminste wanneer we lezen. ‘Ons volgende nummer verschijnt op 24 april 1987. Meer zekerheid kunnen de als redactie niet bieden.’ Dat eerste nummer van de 21e jaargang ziet er anders uit: omslag anders, uitvoering binnenin anders. De indeling blijft zoals die was, eerst artikelen, daarna besprekingen en nieuws.
Voer voor stripliefhebbers, verwondering voor wie dat niet is. In dit nummer onder meer een interview met Mike (Olivier Blunder) Greg, en gejubel over The Rocketeer.
| |
Thematisch taalonderricht
Een themanummer ‘thematisch taalonderricht’ biedt Werkblad voor Nederlandse didactiek maart 1987. Een jammerkreet: ‘In Nederland loopt men al jaren met deze didactiek voorop. In Vlaanderen is men er nog steeds niet rijp voor, alle tegemoetkomingen van de inspectie en alle bijscholingen ten spijt. Het blijft vechten tegen windmolens, roepen in de woestijn. Vlaanderen kiest halsstarrig voor behoud.’ Het Werkblad presenteert thematisch onderricht als ware het een levenshouding, en verbindt het met de houding van de leraar jegens de leerlingen, met ideeën over mondigheid, motivatie, over mogen in plaats van moeten. Aldus wordt een levensgrote barrière opgeworpen voor de aarzelende leraar die wel eens iets nieuws wil maar nog niet weet hoe. Ideeën genoeg, maar wel voor een kleine enthousiaste Gideonsbende. Hier is geen vertoog, maar een belijdenis te lezen. Werkblad voor Nederlandse didactiek is een driemaandelijkse, losbladige en gestencilde uitgave van het Centrum voor Didactiek, sectie Nederlands, van de Universiteit van Antwerpen.
| |
Buitenland
Helen Cresswell
is onderwerp van de rubriek ‘Authorgraph’ in Books for keeps januari 1987. ‘Helen is emphatic that she doesn't have any specific children in mind when she writes. However, like many writers for children, she has a strong remembrance of her own childhood, and in her published work she can point in retrospect to aspects of stories, plays and poems she wrote as a child and which are readily to hand.’ Voor het overige gaat het bijna geheel over The secret world of Polly Flint, dat verfilmd is en waarvan die film door Central Television werd uitgezonden als serie.
| |
Katherine Paterson
is onderwerp van de rubriek ‘Authorgraph’ in Books for keeps maart 1987. ‘The best advice to a writer - at least the best I took because you only take the advice you want - is from Dickens: “Make 'em laugh, make 'em weep, and above all make 'em wait!” I go through the full circle of human feelings in the course of a book.’ Aldus de eerste woorden van een interview met een Amerikaans auteur met een bewogen leven, die opgroeide in China als kind van zendelingen en op haar achtste in de Verenigde Staten ernstig moest wennen. Ze heeft het soms moeilijk met de brieven die haar boeken losmaken. ‘It's one thing if you've got your arm round a child right there with you, another thing if the child's thousands of miles away.’ De interviewer zegt bewonderend over Paterson: ‘a passionate writer, a fighter for truth, and a generous, tolerant woman’. Verder in dit nummer een stuk van Bernard Ashley over het schrijven voor televisie. Niet over de techniek, welke woorden wel welke niet, maar over wat kijkers raakt.
| |
Boeken voor anderstalige kinderen
Twee artikelen in Fundevogel maart 1987 handelen over kinderliteratuur voor ‘Ausländerkinder’, en de eerste auteur doet net alsof daarover nog nooit eerder geschreven is. Beter laat dan nooit, roepen Eleni Torossi en Rafik Schami en ‘Bereichern wir das Leben aller Kinder in diesem Land! Schreiben wir mehr Kinderliteratur!’ En in het artikel van Tayfun
| |
| |
Demir klinkt reeds het antwoord op de oproep, want er is sprake van een werkgroep die ten doel heeft schrijvers en tekenaars van boeken voor anderstalige kinderen in het Ruhrgebied te bundelen. Verder in dit nummer een artikel over Argentijns kindertheater.
| |
Which children?
Perry Nodelman schrijft in The Horn Book Magazine januari/februari 1987 over de moeilijke vraag voor wie kinderboeken geschreven worden: ‘Which children? Some audiences for children's books.’ Is het zo wat Jacqueline Rose suggereert in haar Peter Pan, or, The impossibility of children's fiction, dat kinderliteratuur eigenlijk voor grote mensen is? Nodelman komt dichtbij. ‘Children's literature is less significantly a literature for children than a specific kind of literature. Its best audience is not necessarily a child at all but merely a human being of no particular age with a taste for the specific, peculiar delights of this kind of literature.’ En dan volgt even verderop natuurlijk: ‘Which children should you write for? Only the imaginary ones implied as the audience of those children's books you love and admire the most.’ Dit doet ontegenzeglijk denken aan de in zijn staart bijtende hond of de slang die zich zelf verslindt. Het kinderboek was, volgens Nodelman's redeneertrant, al bedacht voordat er kinderen waren. Maar het toont ook de lijn waarlangs zich een kinderliteratuur ontwikkelt met een imaginair publiek.
| |
Reference works
In Junior Bookshelf februari 1987 bespreekt Stuart Hannabuss voorin ‘reference works for children's literature’. Er zijn in Engeland minstens vier gidsen boek en jeugd: Finding out about children's books van de Open University (‘particularly good, even with its declared bias towards teachers’), Reading about children's books van de National Book League (‘particularly good’), Children's books of the year, ook van de National Book League (‘topical and down-to-earth, accurate’) en The good book guide to children's books van Penguin Books (‘shrewd selection’, ‘annotations whet the appetite and photographs please the eye’). En er zijn vele al dan niet geleerde naslagwerken, zoals The Oxford Companion to Children's Literature, de Index to Characters in Children's Literature en de Master Index to Summaries of Children's Books. Junior Bookshelf bestaat al 51 jaar. In het periodiek verschijnen voornamelijk boekbesprekingen, die van tijd tot tijd netjes geïndexeerd worden. Het wordt uitgegeven door Woodfield & Stanley in Huddersfield en verschijnt zes keer per jaar.
|
|