ties van Rien Poortvliet.
Veel betrouwbaarder qua historisch materiaal is waarschijnlijk Het land achter de horizon van Tonny Vos-Dahmen von Buchholz (Sijthoff, ƒ 22,50). Het speelt omstreeks 1500 voor Christus en het begint in het uiterste puntje van Engeland, in Lands End, bij de Tindelvers. Daarwordt op een dag Eri-Magog geboren onder het teken van de Maan. Daardoor onderscheidt hij zich van zijn broers en zusters. Daardoor is hij rusteloos, zoekt hij avontuur, wil hij verre landen bezoeken. En daarmee hebben me het startpunt voor een trektocht van Engeland over zeer naar de landen rond de Middelandse zee, naar Kreta en Egypte. Waarom die landen ineens totaal onbekende namen krijgen als Tinland, Kursos, Kaftor en Kemi wordt door de auteur nergens toegelicht. Ik vind het nodeloos ingewikkeld als de bijbehorende kaarten overduidelijk een plaatje geven van het ons bekende Europa. Als die landen indertijd zo'n andere naam hadden - ik herinner me heel andere geluiden uit Homerus - dan had dat toch rustig ergens verklaard kunnen worden? De structuur van het verhaal is duidelijk gecreëerd om allerlei feiten uit die tijd te vermelden. We leren over barnsteenhandelaren, over de zeerovers van de Grote Groene (= Middellandse Zee), over verschillende religieuze opvattingen en afgondsvereringen, over de culturele voorsprong van Egypte waar men toen al papyrus had en lezen en schrijven heel gewoon waren etc. etc. Het is in alle opzichten een leerboek, omdat er per hoofdstuk een andere persoon als hoofdfiguur wordt opgevoerd, omdat de spanningsboog gekunsteld is, niet nieuwsgierig maakt naar Eri-Magog, en omdat er domweg teveel is om echt te gaan leven. Met weemoed denk ik bij het lezen van zo'n boek terug aan Van rendierjager tot roofridder dat zowel inhoudelijk als qua vormgeving zoveel authentieker en boeiender was. Een uiterst merkwaardig nostalgisch boekje voor hen die moeilijkheden hebben met lezen is
Nieuwdam van Paul Menses (Leopold, ƒ 18, -; Bruna, Brf 410). We zijn inmiddels vertrouwd geraakt met de bladspiegel van dergelijke Makkelijk Lezen boekjes. Korte zinnetjes van maximaal zes woorden en als een zin langer wordt dan wordt in een rustpauze de regel afgebroken. Het verhaaltje gaat over ene Annelies die over is naar de zesde klas en in de vakantie zoals altijd een paar dagen bij opa Kip, de kapitein, gaat logeren. Samen met haar opa en Bas, een vriendje dat ze eigenlijk niet en toch wel ziet zitten, waren ze dan naar Nieuwdam en daar zien ze van alles: een stoomtrein, een tram, smalle straten met heel oude huizen (net Amsterdam voor toeristen), een standbeeld over Michiel de Schutter die Nieuwdam nog gered had van de Spanjaarden, een molen en een brandweerkazerne. En dat alles overvloedig geïllustreerd in kitscherige Zaanse Schans stijl. Historisch noch geografisch waar, geen boeiend verhaal. Wat mag de zin zijn van dat alles?
En dan is het eigenlijk wel op met de historische koek, want Uitgestoten van Rosemary Sutcliff, over de Romeinen in Engeland en het lot van de slaven, of Duif onder valken van Katherine Allfrey, over een Grieks meisje dat door rovers gekidnapt wordt en dan bij de Amazones terecht komt, vallen buiten het bereik van deze leeftijdsgroep. Alhoewel beide boeken door sfeer en spanningsbouw beslist een boeiend beeld opleveren van verre landen en tijden en voor liefhebbers van geschiedkundige verhalen veel bevredigende opleveren, tenminste als je niet te kritisch bent op logica en taalgebruik (beide boeken worden door Christofoor uitgegeven).
Een kunstgreep: Oud-Testamentische verhalen en verhalen uit de Turkse volkscultuur.
Henk Barnard voltooide het tweede deel van Het verhaal (Van Holkema & Warendorf, ƒ 29,90; Spectrum, Bfr 595) dat vertelt over de geschiedenis van het Joodse volk vanaf Jozef in Egypte tot en met de terugkeer naar Babylon. Net als bij de eerste aflevering en bij eerdere bewerkingen door Karel Eykman in Woord voor woord kom ik weer geweldig onder de indruk van de vechtlust, het doorzettingsvermogen, het lijden en de vreugdes van het Joodse volk. Het is een dynamisch verhaal waaraan je je nog steeds kan spiegelen. Een enkele keer zijn de interpretaties en de interrumperende opmerkingen van de auteur wat nadrukkelijk, maar echt storend is dat alleen als hij vrouwen opvoert die protesteren tegen de rol van de vrouw in het Oude Testament en hij die rol ook nog quasi interessant weet te maken. Zo'n hervertelling van een oud verhaal maakt weer eens duidelijk dat historische betrouwbaarheid soms minder belangrijk is dan geloofwaardigheid. De oudtestamentische verhalen zijn immers niet te controleren op feitelijke juistheid, maar omdat de menselijke factor, de roep om Gods hulp in benarde situaties of de opstand tegen onrecht zo echt is, vertellen ze ons toch veel over mensen en tijden die ver achter ons liggen en die voor een groot deel een stempel hebben gedrukt op onze waarden en cultuurpatronen.
De tekeningen van Reintje Venema zijn mooi en kleurrijk door het verhaal heen geweven, al begrijp ik niet waarom er dan ineens een modern dekbed of een echte crapaud verschijnen te midden van veldtenten of in Koninklijke paleizen anno David.
Over Turkse volksverhalen en sprookjes komen we van alles te weten middels drie nieuwe publikaties. Keloǧlan en Broeder Adelaar van Yücel Feyzioǧlu is een moderne variant op een bekende Turkse sprookjesfiguur. Keloglan is een kwajongen met een kale kop en grote flaporen die altijd malle streken uithaalt. Over zijn avonturen en mislukkingen worden door Turkse moeders en grootmoeders al jarenlang verhalen verteld. Yücel Feyzioǧlu is in Turkije geboren en woont sinds de machtsgreep in 1971 in Duitsland, waar hij leraar is. Zijn bewerking is een poging de Turkse kinderen in het buitenland vertrouwd te maken met deze figuur. Op een buitenstaander als ik komt zijn manier van aanpassen nogal wonderlijk over. De sprookjesachtige figuur gaat schuil onder een onwaarschijnlijk verhaal van een jongetje dat op de rug van een adelaar (tot zover nog niets op aan te merken) naar Nederland gaat om zijn vader te zoeken. Die vader heeft nooit meer iets van zich laten horen. Waarom niet, dat komen we nooit te weten. In Nederland wordt Keloǧlan geconfronteerd met allerlei taalproblemen, waaruit hij de conclusie trekt dat hij maar beter snel Nederlands kan leren. Heel nuttig en heel braaf, maar wel gek dat hij dan eerst gewoon een tijdje in een Nederlandse gevangenis bivakkeert (een klein jongetje?) en dat zijn vader in die tijd helemaal geen pogingen doet om hem te vinden. En dat zijn dan maar een paar onwaarschijnlijkheden die niet passen in het kader van het sprookje en daarbuiten al helemaal onbevredigend zijn (Confetti-reeks, Fontein, NBLC, Infodok, Novib, ƒ 16,90).
Veel aardiger vind ik de serie Hodja-verhalen die door Ufuk Koba,s zijn opgetekend en geïllustreerd (Aldus, Novib en NBLC, ƒ 27,50; Infodok, Bfr 550). Stijl van tekeningen en taal doen zeer authentiek aan. Nasreddin Hodja is volgens de overlevering een Islamitische geestelijke, maar ook een soort held of schelm, omdat hij iedereen altijd te slim af is en alles in zijn voordeel weet te keren. De Hodja-verhalen zijn van generatie op generatie doorverteld, veranderd en aangepast en leven eigenlijk nog steeds. Ze doen erg denken aan Anansi, al was Anansi dan een tikkeltje sluwer en meer op eigen winst belust dan Hodja. De verhalen zijn buitengewoon herkenbaar en vertellen tegelijkertijd, door stijl en beeldspraak, over een ons totaal onbekende cultuur. Die van het Turkse platteland, van Turkse gewoontes en tradities, van de rol van de vrouw daarin, de positie van de hoger geplaatsten etc. etc. Een buitengewoon aantrekkelijk boek met wat langere voorleesfragmenten en veel korte grappen.
En tot slot in deze trits een bewerking van een oud Turks sprookje over De