en degene die ze tekent, in dit geval Theo Pasveer, raadpleegt ook zijn bronnen. Klopt er iets niet, dan wordt dat besproken. Door het gelijktijdig werken aan meerdere methoden ben ik ten tijde van Geschiedenis in onderwerp en opdracht heel intensief met kaartwerk bezig geweest. Voor de kleursamenstelling had ik met de lithograaf een heel proces voorbereid en via een verzameling van kleurrasters mijn kleurstellingen bepaald. Het is de kunst het technisch zo eenvoudig mogelijk te houden. Je probeert met een bepaalde rasterkeuze van twee kleuren wel alle kleurnuances eruit te krijgen. Ook de tijdbalk is uit deze twee kleuren opgebouwd. Je probeert het maximum te halen uit een bepaald kleursysteem.’
- De tijdbalken in Geschiedenis in onderwerp en opdracht zijn naar onze smaak de helderste.
‘Ook dat is mede de verdienste van de cartograaf. We hebben onze wensen te kennen gegeven, en zijn voorstellen weer doorgesproken met de auteurs. We wilden de tijdbalk een meer driedimensionaal karakter geven. We hebben geprobeerd het begrip “een stuk uit de tijd halen” heel letterlijk naar voren te brengen. Zo'n vormgevingsprincipe wordt strak doorgevoerd. Dat is ook een beetje mijn manier van vormgeven; als je eenmaal een principekeuze hebt gedaan, wil je daar heel strak aan vasthouden. Zo geef je iedere keer een herhaling van die elementen.’
- Hou je bij de vormgeving rekening met wat de centrale leerprocessen zijn?
‘Ja, ik probeer ook op de wensen van de auteurs in te gaan; mijn ideeën erover met hen door te praten. Vaak zijn ze bang dat je dan teveel informatie wilt overdragen, en als ik die angst bij hen merk probeer ik een oplossing te bedenken waarbij de informatie er wel inzit, maar zonder te storen.’
- Geschiedenis in onderwerp en opdracht had de naam een beetje een begrijpend lezen methode te zijn: lappen tekst, erg veel lezen.
‘Ja, dat was ook wel wat te veel van 't goede, geloof ik. Maar het spoorde toch eigenlijk ook met de opvattingen van de auteurs. Nu is er wat uit de verhalen gegaan. Dat komt doordat ze een opbouw wilden, analoog aan die van de aardrijkskundemethode: iedere keer afgeronde informatie per twee pagina's aanbieden, zodat er geen themagebonden informatie overloopt naar volgende pagina's.
Zodoende hou je maar drie pagina's over voor het verhaal: 2 voor de tekst en 1 voor de illustratie. De auteurs leggen zichzelf zo'n beperking op en zijn dus genoodzaakt de verhalen te herschrijven, kleiner te maken.
Ook het gebruik van foto's is een idee van de auteurs zelf; ze wilden er graag een fotopagina in met onderwerpen uit het lesgedeelte. De keuze moest zodanig zijn, dat kinderen in de buurt of tijdens de vakantie zelf die gefotografeerde objecten zouden kunnen bekijken; meestal historische onderwerpen die nu nog zichtbaar zijn. En dat moet je ook niet gaan tekenen: zó is 't tenslotte nog te zien.’
Kaartje prehistorisch Nederland uit oude uitgave Geschiedenis in onderwerp en opdracht.
- Was dat inzicht niet aanwezig in de voorloper? (De oude versie.)
‘Dat was een eerste methode, waarin Bert Bouman alles heeft gedaan. Toen dachten ze dat je álles in tekeningen kon omzetten. Het idee om foto's en tekeningen te combineren is in de loop der jaren bij deze auteurs gegroeid. Over het gebruik van foto's in de biologiemethode waren ze niet helemaal enhousiast. Maar bij aardrijkskunde kon je er niet zo gemakkelijk omheen. Toen hebben ze gemerkt dat de combinatie van foto- en tekenwerk heel goed kon werken.’
- Door zijn overlijden heb je het ‘monopolie’ van Bert Bouman in de nieuwe methode noodgedwongen doorbroken; er zijn nu meerdere tekenaars?
‘Fiel van der Veen en Jansje Bouman, de dochter van Bert Bouman. Fiel van der Veen heb ik gevraagd de kostuums te tekenen, een in elk hoofdstuk van de methode terugkerend item. De tekeningen van Bert vond ik in dat opzicht niet duidelijk, terwijl je toch precies wilt laten zien hoe die mensen vroeger gekleed waren. De tekeningen waren wel leuk om te zien, maar niet informatief. Ik vond het aardig om Fiel die opdracht te geven; hij is nog een oud-leerling van Bert.
Jansje Bouman heeft aanvullende tekeningen gemaakt bij de nieuwe verhalen. Je merkt dan dat je, in 't geval van zo'n methode, alleen met mensen kunt werken als je ze een beetje kent, want dan weet je hoe ze werken en hoe je ze kunt - ik wil niet zeggen: bijsturen - maar dat je 't zo krijgt als je het hebben wilt. Zo moesten Jansjes tekeningen de sfeer van haar vaders tekeningen hebben, maar toch met behoud van eigen stijl. Ze heeft toen al 't werk van haar vader meegenomen, in de kamer onder glasplaten gelegd en gekeken hoe hij het deed.’
- Welke eisen stel je eigenlijk aan een illustratie?
‘Er zijn een aantal elementen die ik belangrijk vind in een tekening. Ik heb een hekel aan half afgesneden figuren, of aan figuren die zonder voeten staan afgebeeld. Illustratoren geef ik zoveel mogelijk de instructie mee dit soort zaken te vermijden. Een half afgesneden armpje vind ik nu eenmaal heel erg om te zien. Het zijn van die dingen waar ik me altijd aan gestoord heb. Ik houd er niet van als de tekening van de pagina afloopt. Het is ook afhankelijk van de illustrator. Loek Koopmans bijvoorbeeld, die de grote tekeningen in Spoorzoeken in de tijd heeft gemaakt, gebruikt dit “aflopen” juist in zijn voordeel: hij is in staat op de rand van de pagina toch ruimtelijke werking te creeëren. Maar door mij zou 't nooit zo geinstrueerd worden.
Ik benut vooral de onderkant van de bladspiegel voor illustraties. Tekeningen die zich op de grond afspelen, plaats ik ook op de bodem van de pagina. In de “lucht” staat dan de tekst.’
- Hoe geef je instructie aan illustratoren?
‘Ik geef vaak een voorgeplakte pagina, met de tekst erin. Daarin maak ik groffe krabbels of beschrijf ik wat erin moet komen te staan.’
Romeinse kleding getekend door Fiel van der Veen.
- Je hebt aardig moeten ‘huishouden’ in het bestaande materiaal; bijvoorbeeld om ruimte voor het ‘panorama’ te maken. Tekeningen weglaten, verkleinen, hergroeperen!
‘In de oude serie waren de verhoudingen niet goed. Als je in een boek bladert moet het zo zijn dat afgebeelde figuren niet teveel in grootte verschillen. Dat vind ik heel storend. Je kunt het nooit precies gelijk trekken, maar je moet een bepaalde rust in zo'n boek zien te krijgen. Alles wat opvalt, terwijl het geen essentiële informatie bevat, werkt storend, is een onbedoelde blikvanger, is ruis. Als er veel ruis is worden de zaken waar het om gaat niet opgepikt. Het illustratiemateriaal is nu allemaal wat rustiger van uitvoering, en wat gelijkmatiger over het boek verdeeld. Ook wat betreft het kleurgebruik moet je rust brengen. Evenwicht moet er ook zijn in de keuze van afbeeldingen; je moet niet uitsluitend kiezen voor tekeningen, of voor reproducties van schilderijen. Zelfs op het niveau van de kaarten kun je rust en evenwicht bewerkstelligen door één bepaalde schaal aan te houden, en niet te vaak van perspectief te wisselen. Zo kunnen ook de kaarten zoveel mogelijk een vaste plaats in het boek krijgen.’