Leesgoed. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Leesgoed– Auteursrechtelijk beschermdBladeren door geschiedenis
| |
Keuzes en verwachtingenWie bij zo'n omvang de lezer uitzicht wil geven op traceerbare bevindingen, doet er verstandig aan keuzes in de stof te maken. Maar wat kies je dan en waarom? Ik koos voor een periode, omdat geschiedenisonderwijs zonder periodisering mij niet goed mogelijk lijkt. En vervolgens voor onderlinge vergelijking van de prehistorieGa naar eindnoot1., waarbij ik vooral nieuwsgierig was naar de invloed van de archeologie. Daarnaast had ik ook specifieke vragen in het achterhoofd zoals: wat doet men aan locale en regionale geschiedenis, hoe speelt men in op archieven en musea, hoe maakt men gebruik van (kinder)literatuur, welke rol speelt het beeld, hoe vroeg begint het geschiedenisonderwijs en daarnaast ook vragen naar doelstellingen, werk- of evaluatievormen. Dit alles is hier niet puntsgewijs aan de orde te stellen. Ik geef een gedetailleerde vergelijking van de prehistorie en daarna een algemeen beeld van de methodes. De methodes die ik bespreek zijn Spoorzoeken in de tijd, Op zoek naar vroeger, De tijd zal het leren, Geschiedenis in onderwerp en opdracht (herzien) en Bij de tijd. Aan de laatste methode heb ik geannoteerde literatuurverwijzigingen bijgedragen. Daarover laat ik het oordeel aan anderen. | |
PrehistorieHet leerlingenboek van Spoorzoeken in de tijd begint hoofdstuk 2 ‘Op jacht’ met het verhaal Honger. Die drijft de grotbewoners bijna zo ver dat ze een oude man opeten: ‘Kijk die oude man daar eens. Wat doet hij? De hele dag kliederen, terwijl wij eten zoeken. Laten we hém opeten! Iedereen van ons heeft nog honger. Moeten de kinderen dit nog langer volhouden? Het is beter dat er één oude man sterft dan wij allemaal.’ De oude man is intussen een groot hert aan het schilderen op de wand van de grot. Hij doet dat met bevende hand. ‘Het dier is gewond en ligt op de grond.’ Wanneer de volgende dag de vrouwen weliswaar zonder wortels en eetbare planten thuiskomen maar de mannen niet minder dan met een groot hert, zit de oude man ‘tevreden voor zijn schildering’. Met dit korte verhaal, geïllustreerd door Loek Koopmans, zijn grotten als van Lasceaux in beeld gebracht en verklaard. Daarop volgt in korte stukjes informatie over jagers met opiniërende vragen over vroeger en nu en met een verwerkingsvraag. Na deze informatie in twee pagina's met drie authentieke afbeeldingen en twee interpretaties van Kees de Kiefte worden kleren van toen vergeleken met die van nu: de toename in variatie blijkt bepaald door functie (de vele beroepen van man en vrouw nu) en modedifferentiatie. Ter afsluiting mogen de leerlingen modefoto's en -tekeningen verzamelen | |
[pagina 95]
| |
en dateren. Een zinvol besluit voor dit in de drie onderdelen - Honger, Jagers en Kleren - fraai doorgecomponeerde geheel. De handleiding biedt preciese doelstellingen, een samenvatting van de leerstof en een verantwoording van kernwoorden, werkwijzen en werkboek met inbegrip van de goede antwoorden op de gestelde vragen. Als extra bronnen komen fictie, nonfictie en een diaserie aan bod, voor kinderen en volwassenen. Toegift is een tijdbalkraadsel over vroeger. Het werkboekje bevat drie opdrachten: het benoemen van dieren waarop toen werd gejaagd, het sorteren van eten destijds door vrouwen verzameld en het kleuren van grottekeningen. Dat laatste is voor kinderen van groep 5 wat kinderachtig en in cultuurhistorisch opzicht niet zo gelukkig. Dat is echter het enige minpuntje dat ik in dit compacte en doordachte onderdeel aantrof.
Het leerlingenboek van Op zoek naar vroeger begint met een panorama in kleur: een jachttafereel, een woonsituatie en het dagelijks werk in de vorm van het plukken en villen van dieren en het aanslijpen van pijlpunten. Deze vertelplaat geeft een voorproefje van de informatieve tekst over rendierjagers 20.000 jaar geleden, gelardeerd met foto's van Nederland nu en toen (maar nu genomen), een illustratieve voorstelling van de Noordzee toen naast een foto van deze zee nu. Een gammele tekst en een problematische beeldvergelijking. De naar mijn smaak lelijke illustraties domineren authentieke afbeeldingen. Soms zoek je zonder succes naar aangekondige zaken zoals tenten bij de foto van Laplanders. De verwerkingsvragen zijn veelal niet zo zinvol, zoals het tweede deel van deze opdracht: ‘Teken en kleur dan de Noordzee zoals die er 20.000 jaar geleden uitzag en zoals die er nu uitziet.’ Bij de methode is een korte toelichting. De hier besproken les is bedoeld voor groep 6. Aan het eind van de les is een boekenlijstje opgenomen.
Het leerlingenboek van De tijd zal het leren combineert in het hoofdstuk Wonen in een moerasgebied de prehistorie met de Romeinse tijd. De eerste twee pagina's bestaan uit twee kaarten met summier commentaar: links boortorens, kerncentrales, treinen, vliegtuigen, schepen, helicopters, caravans, molens en steden en rechts hunebedden, ossen, wouden en boerderijen. Een onheldere voorstelling van zaken omdat je niet weet in welk kader je wat met elkaar moet vergelijken: reizen, wonen of energie vroeger en nu bijvoorbeeld? Het thema opent met dit citaat van Tacitus: (‘.. Germania, een land zonder enige schoonheid, met een ruw klimaat, armzalig om te zien en te bewonen’). In de beknopte voorstelling van de prehistorie in de strip lopen vervolgens het verleden en de uitleg daarvan net als achtergrondinformatie en fictieve verbeelding door elkaar. De tijdbalk deelt het verleden daarna in prehistorie en historie in. Daarop volgen rubrieken als vragen, zoeken, spelen, doen en onthouden en blijkt met ‘herken’ en ‘wist je dat’ - vast terugkerende items in de methode - de quiz-tijdgeest te hebben toegeslagen. De beeldtekst Panorama geeft met de boot van Pesse, vishaakjes, een klokbeker of een in Oss gevonden zwaard een authentiek beeld van de prehistorie; foto's en tekeningen suggereren daarnaast een nederzetting boerderijen en een moerasgebied in de prehistorie. De handleiding bij deze lessenreeks voor groep 7 bevat vijf bladzijdes achtergrondinformatie en twee bladzijdes summiere didactische suggesties en geeft 12 titels kinderboeken: fictie en non-fictie. Bij de methode hoort een keuzeboekje met o.a. het verhaal De Wil van Wodan. Een jongen ziet priesters in een stamvergadering de wil van de goden afsmeken, wanneer ze na het mislukken van de oogst al dan niet moeten besluiten om weg te trekken. Om uit te spelen, zoals bedoeld, is het verhaal echter niet geschikt zoals al had kunnen blijken toen de speelsuggesties niet op de rollen in de tekst waren af te stemmen. Andere opdrachten zijn bijna allemaal reproductief en soms niet zinvol zoals het aanhalen van het citaat van Tacitus in verkeerde volgorde om het weer in het goede gelid te zetten. De opdrachten over werken, wonen, kleding, eten en kaartlezen zijn invulvragen en de keuze-opdrachten weetvragen. Al quiz wat de klok slaat dus. De eerste druk van Geschiedenis in onderwerp en opdracht dateert uit 1974. Deze methode is volgens een Cito-enquête op meer dan 50% van de scholen aanwezigGa naar eindnoot2.. Vanuit die riante marktpositie wordt op dit moment de methode volledig herzien. Ik zal de beschrijving op de aanpassing toespitsen. Wat allereerst opvalt is dat de jaartallen zijn veranderd. De eerste boeren arriveren nu niet in 4000 maar in 5000 en de hunebedbouwers niet in 2500, maar in 3000 voor Christus. Zo neemt onze geschiedenis in omvang toe zonder dat we er iets voor hoeven te doen. De lessenserie begint met een driedimensionale tijdbalk met eerst de laag 5000 v.C. tot 2000, dan de laag 5000 tot 50 v.C. en daarna weer de laatste, maar nu met aparte kleuren voor steen-, brons- en ijzertijd. Door op de eerste balk de te behandelen periode in kleur en diepte eruit te laten springen, komt deze periode in een groter historisch kader te staan. Na deze kapstok volgt informatie over de periodes, in omvang - vergeleken bij de eerste druk - verdubbeld. Het overzichtskaartje van ons land in de prehistorie is verfijnd: in het kaartje is het Nederland van nu geprojecteerd. Heldere symbolen voor boeren, hunebedbouwers, de bewoners van Vlaardingen, klokbekervolken en Kelten zijn aangebracht en uitgelegd. Toegevoegd zijn foto's van prehistorische voorwerpen als klokbekers en speerpunten en ook een kaartje van Nederland omstreeks 600 v.C. met daarin de terp centraal. Ingekort en aangepast is ook het verhaal Een onverwacht jachtavontuur. Het gaat over de wonderbare visvangst door de zoon van het dorpshoofd met diens vriendjes. De steur kon in de kreek die na de storm is ontstaan, niet meer naar zee wegkomen. De paginagrote illustratie van Bert Bouman is gehandhaafd evenals wat kleinere illustraties van zijn hand bij de mensen van Vlaardingen, hun voedsel, huizen, huisraad, gereedschap en kleding. Toegevoegd is een vignet van Jansje Bouman en een tekening van Fiel van der Veen van het spaarzame dragen van dierehuiden toen. En daarnaast foto's van het hunebed ‘De papeloze kerk’, een grafheuvel bij Hilversum en de wierde te Ezinge naast het nodige gereedschap. Ook de handleiding is er bij dit deel De oudste bewoners van ons land in helderheid op vooruit gegaan. De achtergrondinformatie is logischer; eerst de datering, daarna de te dateren zaken. Toegevoegd zijn een leidraad voor een leergesprek en de antwoorden bij de opdrachten. Het zijn vooral op kennis van het verleden afgestemde invulvragen, ook met betrekking tot de tijdbalk; het speelse blijft beperkt tot inkleuren, het oplossen van een kruiswoordraadsel of het in andere volgorde plaatsen van letters van heiporstier zodat je prehistorie krijgt. Attitudevragen ontbreken. De leerroute (eerst tijdbalk, daarna informatie met kaartje van vroeger, dan verhaal en daarop informatie over sociale deelaspecten) is illustratief voor de cognitieve oriëntatie van de methode. Dit onderdeel komt aan bod in groep 6. | |
[pagina 96]
| |
Bij de tijd opent met een prachtige schets in kleur van het leven in de steentijd door Kees de Kiefte. Het weidse tafereel laat het in stukken hakken van steen, het spenen van een kind, het neersteken van een eland, het sjouwen van steen en takkebossen en het brandend houden van vuur zien. De afstamming van de aap is in voorkomen en gebruiken nog heel herkenbaar. Alet Schouten zorgt daarna voor een al even fraai verhaal: Het stenen oog. Het verbeeldt de initiatie van de jongen Tar in de volwassen wereld van de jagers. Voor het eerst weet hij een instrument, Het stenen oog, te gebruiken om het vuurstenen mes dat zijn vader in de wildernis heeft verloren, weer terug te vinden. Alet Schouten heeft met de magie van de steen de overgang naar de wereld van de volwassenen met de jacht als middelpunt goed getroffen. Het niet te eenvoudige verhaal is door Kees de Kiefte met zwart-wit schetsen van de jongen, de vader en het landschap van extra sleutels voorzien voor de nog niet zo gevormde inlevingsvermogens van de leerlingen. Daarna volgt informatie over wat lang, heel lang geleden was met als tussenstadia de jeugd van de opa van de kinderen in de klas en een af te rollen bol touw als zelf in te delen tijdbalk. Een illustratie van Paul Beerten en een foto van een archeologische opgraving ondersteunen de herhaling van de les met vragen en opdrachten, zelfs van het aantal jaren dat een eeuw telt. Na enige uitleg over de tijdbalk volgen kaartjes over Nederland toen en nu. Er volgt een illustratie in kleur met voedselverzamelaars, jagers en vissers en het maken van vuur en verder een foto van een stenen vuistbijl. Bij de vragen en opdrachten zitten nu ook inlevingsvragen en een zoekopdracht in woordenboek of encyclopedie. Daarop komt de vuistbijl als het zakmes van onze voorouders aan bod met daarnaast in beeld het loven en bieden in de ruilhandel (in de tekst van de opdracht ‘gezellig praten’ geheten), het afdalen in een vuursteenmijn, het hakken van de vuursteenknollen en het schoonkrabben van dierehuiden met in foto's ook enig gereedschap van toen. Na weer wat vragen en opdrachten volgt een les over de Lappen als rendierjagers van nu, hier Sami's genoemd. Het valt op dat eenzelfde situatie zowel in foto als in illustratie wordt weergegeven. Vragen en opdrachten worden dit keer overgeslagen om de leerlingen aan de hand van twee tekeningen het landschap van toen met dat van nu te laten vergelijken. Na dit uitstapje is er een toets met voor het eerst een tijdbalk. Daarop worden de voedselverzamelaars 200.000 en de rendierjagers 11.000 jaar geleden geplaatst. In de afsluitende tussenles wordt het voedsel verzamelen met het verzamelen van postzegels, ansichtkaarten of museumvoorwerpen vergeleken. Dit gebrek aan gevoel voor verhoudingen spreekt ook uit het afbeelden van veenlijken naast het Speelgoed en Blik Museum.
De handleiding omvat voor dit onderdeel maar liefst veertig pagina's. Deze overdaad ontbreekt in het schema dat tot op het kwartier voorrekent hoe je met vier modellen kunt werken nog het stokpaardjesmodel. De werk-, klus-, knip- en toetsbladen en het scoreformulier met de categoriën ‘kies je keuze’, ‘vul maar in’ of ‘van alles wat’ ademen ook een andere sfeer. Die omvang heeft, zo te zien, verschillende oorzaken. Bij de tijd stelt per leerjaar maar zes blokken aan de orde en die blokken zijn veel omvangrijker dan in andere methodes. Maar ook dan pak je niet zomaar uit met 454 bladzijdes (andere methodes gaan niet verder dan 100-150). De auteurs hebben, nogal onorthodox, hele passages uit boeken als Verleden Land van Bloemers en De onderkant van Nederland van Evert van Ginkel opgenomen naast een integrale bloemlezing van toepasselijke gedichten, vele algemene didactische suggesties en tal van bronnenlijsten zoals musea of feesten in het jaar. Deze schat aan informatie kan de lezer echter ook in de documentatiefase doen blijven steken. | |
Arme heidenenEr blijken tussen de methodes dus aanzienlijke verschillen te bestaan: in periodisering, leerroute, gebruik (kinderliteratuur), tijdbalk, toponomie, kaarten, foto's of illustraties en in de aangeleerde onderzoekshouding. Opvallend vond ik dat geen van de methodes nog begint met de ontdekking van de grotten van Lasceaux door spelende kinderen zoals B. van Nimwegen dat deed in zijn Van eigen land en wereldband (1957) of Lea Dasberg e.a. in Mobiel (1975). Het archeologisch onderzoek naar de prehistorie in eigen land vult met authentieke afbeeldingen en tekst vele pagina's in de methodes waarbij niet alleen topstukken als de boot van Pesse of de sieraden van de prinses van Zweelo maar ook de illustraties van Bob Brobbel (eerste boerennederzettingen, afdalingen in vuursteenmijnen, de prinses van Zweelo, het bewerken van vuursteen of het villen van een hert) uit Verleden land het beeld van het verleden bepalen. Van ideologisch verzet tegen het archeologisch onderzoek zoals nog het geval was in de in 1979 bij De Vuurbaak in Groningen verschenen methode, Het Verleden Vandaag, lijkt geen sprake meer. In die protestants-christelijke methode werd de oudere datering die Van Giffen voor de prehistorie gaf dan traditioneel voor het Genesis-verhaal werd aangenomen, nog van de hand gewezen. En bij de grafcultuur van hunebedbouwers was dit commentaar te lezen: ‘De dode die begraven werd, kreeg fraaie bekers mee. Daarin zat vaak voedsel. Misschien wel voor de “goden”. Misschien wel voor de “lange reis naar het hiernamaals”. Arme heidenen...’.
Veenlijken en speelgoed & blik.
| |
Makers, uitgevers en opbouwNa deze uitvoerige vergelijking volgt nu wat algemene informatie over auteurs, uitgevers en methode-opbouw. De prehistorie zal overigens nog niet voorbij blijken. Spoorzoeken in de tijd bestaat uit vier leerjaren vanaf groep vier en wordt uitgegeven door Wolters-Noordhoff. Wim van der Vlis, Henk Pronk, Hans Boer en Hans Wools schreven, terwijl Loek Koopmans en Kees de Kiefte illustreerden. Van der Vlis en Boer zijn Amsterdamse onderwijzers die geschiedenis gingen studeren, Pronk geograaf aan de PABO in Hengelo en bij de aardrijkskundemethode, Geobas, van Wolters-Noordhoff en Hans Wols leraar geschiedenis aan een LBO in Borne. Hans Annink van het project Sociale Wereldoriëntatie van de SLO was in een laat stadium adviseur.
De tijd in Bij de tijd.
Deel 1 is een fraai voorbeeld van familiegeschiedenis. Daarna begint dat verhaal van prehistorie tot nu. Elk deel bevat vele korte, geclusterde hoofdstukken: deel 2 bijvoorbeeld 14 hoofdstukken prehistorie en driekwart middeleeuwen. Van de prehistorie komen dieren, jagers, boeren en grafcultuur in 4 hoofdstukjes aan de orde. Het laatste thema, Stenen kolossen geheten, plaatst de piramide waarover Ramses varend met zijn moeder over de Nijl hoort dat die voor zijn vader in aanbouw is, in een multiculturele context via Stonehenge, de reuzestenen in Bretagne, de menhirs in Asterix en Obelix, het Mausoleum op het Rode Plein in Moskou en standbeelden van Leley of Oranjes bij ons. Ramses vindt zo'n huis alleen maar wat zielig, maar volgens zijn moeder is dat niet zo: ‘Hij krijgt honderden beeldjes van bedienden mee in zijn grafkamer. Dat | |
[pagina 97]
| |
zijn soldaten, timmerlui, kleermakers en boeren. Die zorgen ervoor dat vader niets hoeft te doen in zijn dodenrijk. En hij krijgt ook veel geschenken mee. Het zal hem aan niets ontbreken.’ Is dat de eeuwigheid voor een farao, de leerlingen mogen zichzelf over de dood heen gedenken door een grafschrift over zichzelf te schrijven. Zo is het tonen van het leven na de dood als constante in een cultuur van vele eeuwen en vele landen hier heel geconcentreerd bij elkaar gezet. Al deze hoofdstukken worden in een kort blokje samengevat en daarna pas volgt een overkoepelende tijdbalk. Dat verschilt met Geschiedenis in onderwerp en opdracht waar verhaal en tijdbalk omgekeerd aan de orde komen. Wat zou er eigenlijk beter beklijven: van concreet naar abstract (van verhaal naar tijdbalk) of van abstract naar concreet (van tijdbalk naar verhaal)?
Op zoek naar vroeger bevat drie leerjaren voor de hoogste leerjaren met een voorbereidend werkboek. De methode heeft als ondertitel: ‘Een verkenningstocht door de geschiedenis van ons land.’ Uitgever is Jacob Dijkstra in Groningen, auteur Bill Venema (voormalig onderwijzer en schoolhoofd, nu redacteur bij Dijkstra) en illustrator Gerard Penart. Voor de prehistorie is 40 bladzijdes ingeruimd waarvan alleen het onderdeel rendierjagers hier aan de orde was. Het is een chronologische methode met thema's als wonen, werken, eten, reizen of kunst. Aan het begin van elk hoofdstuk vindt steeds een summiere verankering in de tijd plaats zonder tijdbalk maar met kaartjes van verleden en heden ter vergelijking en met sporen van het verleden via veelal authentieke afbeeldingen. De thema-introductie bestaat uit een vertelplaat en de afsluiting van een hoofdstuk steeds uit invulvragen als verwerking.
De tijd zal het leren bevat vier delen. Deel 1 is als bewerkt verhaal van Paul Biegel een voorbeeld van familiegeschiedenis. Deel 2 is een voorloper op de chronologische delen drie en vier. Vast terugkerende elementen daarin zijn een citaat uit de desbetreffende periode als opening, een instructieve tekst rond veelal kaarten, een tijdbalk, een stripverhaal over de periode en cultureel beeldmateriaal over vervoer, wonen, godsdienst, taal, uitvindingen of verdediging. Daarop volgen leskern, quiz-afdeling en verwijzing naar kinderliteratuur en andere bronnen. Er is een uitvoerige handleiding. Auteurs zijn Wim Bosland, Janine de Waardt, Stannie Westerveld en Gert Bergacker. De groep is deels werkzaam aan de reformatorischchristelijke PABO de Driestar in Gouda en de uitgever is Dijkstra in Zeist. Met het besproken deel is heel de prehistorie afgehandeld.
Geschiedenis in onderwerp en opdracht is op dit moment met zes delen de meest omvangrijke methode. Behalve het regressieve deeltje drie waarin de hoofdpersonen vanaf nu in tien etappes twintig eeuwen doorkruisen, zijn er nu ook deeltjes voor groep 3 en 4, maar de chronologische verkenning begint pas in groep 6. De methode kent daar een centraal belang aan toe met de tijdbalk en periodeschets aan het begin van elk hoofdstuk, nog vóór inlevingsverhaal en daarop volgende thema's als voedsel, behuizing of kleding. Het succes van deze aanpak wordt vooral toegeschreven aan het vasthouden aan de chronologie op het moment waarop nogal wat methodes in het streven naar vakkenintegratie en wereldoriëntatie voor een thematische opbouw kozen. Alle hier besproken methodes geven chronologie nu weer accent naast aandacht voor thema's. Schrijvers zijn C.J. Buytendijk, W. Kuperus en C.J. Seip, onderwijzers aan een openbare school in Rotterdam. Eindredacteur W.F. Kalkwiek, vakdidacticus in Leiden. De in 1974 voor het eerst verschenen methode wordt uitgegeven door Meulenhoff Educatief. De herziening is nog aan de gang.
Ook Bij de tijd is een chronologischthematische methode, maar met een andere periodisering. In het voetspoor van de subfaculteit maatschappijgeschiedenis in Rotterdam vormen drie maatschappijtypen de hoofdindeling: de nomadische (200.000 jaar geleden tot 700/800 voor groep zes), de agrarische (700/800 geleden tot 1870/1900 voor groep zeven) en de industriële samenleving (van 1870/1900 tot heden voor groep acht). Met deze keuze is de prehistorie opgewaardeerd en neemt deze pre-Romeinse tijd vier van de zes blokken nomadische samenleving in beslag. De prehistorie begint ook veel vroeger dan in welke methode ook. Gevolg is wel dat in het volgend deel de middeleeuwen en de Tachtigjarige oorlog veel minder ruimte krijgen. Zo wordt in één blok de periode 1500-1750 behandeld, terwijl De tijd zal het leren in groep zeven voor de helft bezig is met alleen maar de periode 1500-1648. Die methode is dan ook van reformatorische herkomst. Bij de tijd is met Jan Engbers, geschiedenisdocent aan de katholieke PABO in Eindhoven en Joep den Otter, onderwijzer in Best, van Brabants-katholieke oorsprong. Engbers was eerder betrokken bij het project sociale wereldoriëntatie van de SLO dat ook al steunt op het Rotterdams maatschappijmodel. De methode heeft Alet Schouten voor groep 6, Els Pelgrom voor groep 7, Fetze Pijlman voor groep 8 en Wim Hofman voor groep 5 laten schrijven. Tot nu toe verscheen alleen het deel voor groep 6. Voor groep 1, 2, 3 en 4 zijn ideeënboeken in voorbereiding. | |
De beste methodeHet zal t.z.t.Ga naar eindnoot1. uitvoeriger beargumenteerd worden, maar misschien is zelfs nu al duidelijk voor welke methode ik hier het liefst de hoed afneem. Vind ik Op zoek naar vroeger, ook als eenmansprodukt, over de hele linie te zwak, De tijd zal het leren te verzuild, te quizzerig en te rommelig op beeldniveau, Geschiedenis in onderwerp en opdracht een mooi uitgevoerde en degelijke methode met ook minpuntjes en Bij de tijd een heel interessante methode met prachtige en zwakke onderdelen en met onevenwichtige momenten, Spoorzoeken in de tijd steekt naar mijn smaak met kop en schouders boven de andere methodes uit. Hoeveel ik er ook in gelezen heb, ik blijf me steeds weer verbazen hoe deze methode er in slaagt zoveel meer informatie, zoveel meer achtergrond, zoveel meer gevoel, zoveel meer besef van de tijd en zoveel meer appèl op historisch verantwoordelijkheidsgevoel over het voetlicht te brengen. Ik geloof dat daarin behalve kennis van zaken, breedheid van visie en perspectief (zowel conservatieve als revolutionaire, zowel kapitaal- als arbeid-, zowel regionale en locale als nationale en internationale standpunten), authentiek bronnengebruik, uitgekiend beeldgebruik met de satire- en cartoonkunst van De Kiefte, ook een zekere fictionalisering een rol speelt door bijvoorbeeld in een straat verschillende lotgevallen in de Tweede Wereldoorlog te presenteren. De compacte informatie-overdracht wordt door de variatie en door een goede afwisseling van kennis-, inlevings- en attitudevragen nergens te veel van het goede. Ik kan Wilma Cornelisse (zie NRC-Handelsblad 15.4.1987, waar zij een ‘crisis’ in het vak geschiedenis waar denkt te nemen) dan ook alleszins aanraden om deze methode eens te gaan lezen om daarna in een artikel aan de lezers van haar krant te berichten dat het debat over geschiedenis met name voor het basisonderwijs met deze methode tot een fraai slotaccoord is gekomen. |
|