Hella Haasse - Gangmakers der verbeelding
Hella Haasse (1918) behoort zonder enige twijfel tot de belangrijkste romanciers van het Nederlandse taalgebied. Nadat ze in 1948 debuteerde met het veelgelezen Oeroeg, heeft haar verhalend proza een interessante ontwikkeling doorgemaakt. Een historische roman als Het woud der verwachting (1949) doet nu tamelijk conventioneel aan, zeker wanneer we dit werk vergelijken met de ‘historische documentaires’ als Mevrouw Bentinck (1978) en Bentinck tegen Bentinck (1981), of Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven (1976), een fantasie over hoe Laclos' Les liasons dangereuses (1782) zich voortgezet zou kunnen hebben.
Gaandeweg is Hella Haasse er toe overgegaan de vorm van het vertellen zelf als probleem te stellen. Het verhaal wordt niet langer gepresenteerd als een afgerond geheel, maar als een collage van verschillende tekstsoorten: beschrijvingen, monologen, gesprekken, brieven, documenten en commentaar. In dat opzicht is de roman De scharlaken stad (1952), met zijn veelvoud van vertellers en vertelwijzen, een schakelmoment.
Blijkt uit de genoemde titels Hella Haasse's belangstelling voor de geschiedenis, het autobiografisch in haar oeuvre is even sterk vertegenwoordigd. Het is niet alleen te vinden in Zelfportret als legkaart (1954), maar ook in Een gevaarlijke verhouding, waarin ze een persoonlijke confrontatie met Markiezin de Merteuil aangaat. Niet zelden treffen geschiedenis en autobiografie elkaar op het kruispunt van het essay, zoals dat bijvoorbeeld het geval is in De tuinen van Bomarzo (1968).