Leesgoed. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Leesgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
No business but show business
| |
De Amerikaanse woordcultuurDe geestdrift die de Engelse woordkunstenaar in Amerika losmaakte, is volgens Postman heel begrijpelijk. In het Amerika van de vorige eeuw bestond namelijk een sterk ontwikkelde woord- en leescultuur. De vele Engelsen die in de loop van de negentiende eeuw met eigen ogen kwamen zien wat er van de voormalige kolonie geworden was, waren dan ook diep onder de indruk van de hoge graad van geletterdheid die zij er aantroffen, en vooral van de verbreiding van de geletterdheid over alle lagen van de bevolking. Kranten, politieke vlugschriften en romans werden verslonden. Schrijvers en leidende intellectuelen maakten lezingentoers door het hele land, waarbij zij een rijke keus hadden uit het fijnmazige netwerk van gehoorzalen dat Amerika omspande. Tijdens de lezingen puilden de gehoorzalen uit, en ook politieke debatten mochten zich in een warme belangstelling verheugen. Het gehoor was allerminst beperkt tot een kleine elite, de gewone man of vrouw ontbrak niet op het appèl. Amerika werd dan ook gesticht door landverhuizers bij wie het woord hoog in aanzien stond, vooral het Woord dat met een hoofdletter wordt geschreven. Postman stelt het sterker: volgens hem is Amerika gesticht door intellectuelen, iets dat men in de geschiedenis van de moderne staten zelden ziet. Reeds halverwege de zeventiende eeuw werd in het puriteinse New England de leerplicht ingevoerd. Dat is inderdaad snel, want hier te lande werd een soortgelijke wet eerst twee eeuwen later aanvaardGa naar eindnoot1.. Het schoolcurriculum was nogal beperkt. Het reikte meestal niet verder dan godsdienst en lezen, met als belangrijkste leesstof de bijbel, de catechismus en het psalmboek. Bovendien werd de haast die met het stichten van scholen werd gemaakt, primair ingegeven door de wens het voortbestaan van de calvinistische kerk veilig te stellen. Maar het had wel tot effect dat er in koloniaal Amerika geen geletterde aristocratie ontstond. Zoals Postman terecht opmerkt, was het percentage geletterden onder de zeventiende-eeuwse Amerikaanse bevolking vermoedelijk hoger dan waar ook, in ieder geval onder het blanke protestantse deel van de bevolking. In een later stadium kwam daar ietwat de klad in, aanvankelijk door de gedwongen overbrenging van negerslaven en veel later door de immigrantenstroom uit Ierland en Zuiden Oost-Europa. Maar deze ontwikkeling laat Postman buiten beschouwing. | |
MonopoliepositieTot laat in de negentiende eeuw was de invloed van het gedrukte woord zeer krachtig. Niet alleen omdat er zoveel gedrukte materiaal voorhanden was, maar ook en vooral vanwege de monopoliepositie die het gedrukte woord had. Er was geen bioscoop om te bezoeken, geen radio om naar te luisteren, geen foto om naar te kijken en geen plaat om af te draaien. En: er was geen televisie. De massacommunicatie was een schriftelijke aangelegenheid. De publieke discussie werd voornamelijk via het gedrukte woord gevoerd, en de sprekers bedienden zich van een taal die ongeredigeerd gedrukt kon worden. Omdat er geen ander voorbeeld was, stond het gedrukte woord model voor hoe de discussie gevoerd moest worden. Volgens Postman had men zich geen beter model kunnen wensen. Een cultuur die beheerst wordt door het gedrukte woord kent een massacommunicatie die zowel serieus als samenhangend is. Serieus, omdat kennisneming van het gedrukte woord veronderstelt dat men zich inspant om het gelezene te begrijpen; en samenhangend, omdat in teksten een gedachtenlijn wordt ontvouwd die men van begin tot eind kan volgen. Daarnaast moedigt een typografische cultuur aan tot rationeel en analytisch denken. Om een in een tekst neergelegde gedachtenlijn goed te kunnen volgen, moet men immers goed kunnen classificeren en helder kunnen redeneren. Men moet afstand kunnen nemen van de tekst, en in staat zijn leugens, overhaaste generalisaties en zonden tegen de logica te ontmaskeren. Postman beweert niet dat er vóór het gedrukte woord niet analytisch gedacht werd. Maar door de introductie van het gedrukte woord zijn feiten en ideeën op een logische en samenhangende manier gearrangeerd. Dit bevordert een objectief en rationeel gebruik van de geest, en het verhoogt de kwaliteit van de publieke discussie. | |
De typografische mensMet de mediaprofeet Marshall McLuhan, wiens gedachten in dit boek duidelijk doorklinken, meent Postman dat de komst van een nieuw medium ons denken wijzigt en een niewe mens doet ontstaan. Het produkt van een door het gedrukte woord gedomineerde cultuur duidt Postman aan als de typografische mens. Een specimen, dat gekenmerkt wordt door een duidelijke voorliefde voor afstandelijk en analytisch denken, en een hartgrondige afkeer van alles dat riekt naar innerlijke tegenspraak. Deze verlichte diersoort zou vooral in het Amerika van de 18e en 19e eeuw een hoge verbreiding hebben gekend. Als ik Postmans betoog op dit punt even wil onderbreken, is dat om aan te tekenen, dat hij de macht van de media hier wel erg hoog schat. Ik kan hem zeer wel volgen als hij beweert, dat in een cultuur waarin het gedrukte woord het eerste middel is om van gedachten te wisselen, de kans op een rationele publieke discussie wordt vergroot. Maar dat wil nog niet zeggen dat die kans daarom ook wordt gegrepen. Anders gezegd: het gedrukte woord maakt een rationele discussie mogelijk, maar dat betekent nog niet dat die ook plaats vindt. Om te zien dat in een typografische cultuur een rationele gedachtenwisseling | |
[pagina 68]
| |
geenszins gewaarborgd is, hoeft men slechts het zeventiende-eeuwse New England voor ogen te nemen. Op het moment dat Postman zijn ‘typografische mens’ ten tonele voert, is hij vlotweg naar later eeuwen in de Amerikaanse geschiedenis overgestapt. Maar eerder in zijn betoog maakte hij nog met nauwelijks verholen trots melding van de hoge graad van geletterdheid, die destijds in dat gebiedsdeel bestond. Hij verzuimde echter bij die gelegenheid melding te maken van de verstikkende theocratie die er heersteGa naar eindnoot2.. De staat stond onder religieuze controle, de publieke opinie werd door de geestelijkheid bepaald, iedereen moest van de wet naar de kerk, en andersdenkenden werden vervolgd. Het bijgeloof tierde welig, en in het midden van de zeventiende eeuw werden in Connecticut en Massachusetts meer dan een dozijn mensen op beschuldiging van hekserij opgehangen. De publieke discussie was in dit typografische tijdsgewricht ongetwijfeld bloedserieus en uiterst coherent, maar bij een rationele discussie stel ik mij toch iets anders voor. | |
Een duivelse uitvindingNa een korte bloeiperiode, ofwel een laatste stuiptrekking in de eerste decennia van de twintigste eeuw zong de typografische cultuur volgens Postman haar zwanezang. De kiem voor de afbraak van de woordcultuur werd echter reeds veel eerder gelegd, namelijk halverwege de negentiende eeuw. Als boosdoener wijst Postman Morse's telegraaf aan. In de arcadische tijd waarin dit communicatiemiddel nog moest worden uitgevonden, verspreidde het nieuws zich niet sneller dat de mens zich kon verplaatsen, in de tijd van de stoomtrein met een snelheid van hooguit 35 kilometer per uur. Maar door de opening van de eerste telegraaflijnen werden die ruimtelijke beletselen opgeheven, en berichtte de pers zonder dralen over wat er in de verste uithoeken van de wereld gebeurde. Postman ziet hierin allerminst een vooruitgang. Zijn bezwaar is, dat de traditionele definitie van informatie om zeep werd geholpen. Toen de pers nog voornamelijk over de directe omgeving berichtte, was het nieuws nog functioneel. Het nieuws had actiewaarde: het zei je wat, en je kon er wat mee doen. Maar met de komst van de telegraaf worden we overspoeld met berichten van overal en nergens. Het heet zo mooi, zegt Postman, dat we daardoor tegenwoordig in een global village, één groot werelddorp, leven, maar we schieten er weinig mee op. Wellicht met uitzondering van de weerberichten en de beurskoersen hebben de berichten die ons bereiken geen invloed op wat we ondernemen. Het is misschien leuk om te weten, maar we doen er weinig mee. De informatie is krachteloos geworden. Bovendien is de informatieverschaffing verbrokkeld geraakt. Het nieuws is verworden tot een aaneenrijging van losse feitjes waarin elke samenhang ontbreekt. Op zichzelf geef ik Postman gelijk als hij stelt dat vanaf het moment dat de wereld de context voor het nieuws is geworden de ‘actiewaarde’ is afgenomen. Maar of men daar met Postman zo rouwig om moet zijn, is een tweede. Het komt mij voor dat het op zich een groot goed is om over de wereld geïnformeerd te worden. En ook al leidt het lezen van de buitenlandpagina van de krant niet onmiddelijk tot de oprichting van een actiegroep, dan kan het er toch toe bijdragen dat een benepen etnocentristische opstelling wordt doorbroken. Ik kan Postman op dit punt moeilijk volgen. Het lijkt wel of een regionaal advertentieblad met aankondigingen van de plaatselijke evenementen nog het meest aan zijn ideaalbeeld tegemoet komt. | |
‘Kiekeboe’-wereldIn zijn eentje was de telegraaf nooit in staat geweest om de typografische cultuur omver te werpen. Maar volgens Postman heeft de komst van de foto de telegraaf een handje geholpen. De foto, die per definitie uit zijn context is getrokken, zou de coherentie van de informatieverschaffing nog verder hebben aangetast. Tegen het eind van de negentiende eeuw hadden zowel adverteerders als de makers van kranten ontdekt dat een foto niet alleen goed is voor duizend woorden, maar ook dat het gebruik van foto's de afzet en de oplagen ten goede komt. De foto neemt ruimte in waar vroeger tekst had gestaan, hetgeen Postman vlotweg doet besluiten dat vanaf dat moment voor ‘talloze’ Amerikanen het zien, in plaats van het lezen, bepaalt of men iets wil aannemen. Die redenering gaat me iets te snel, en überhaupt lijkt Postman in dit gedeelte van het boek al te zeer door zijn vaardige pen te worden meegezongen. Niet voor niets, roept Postman, zien we tegelijkertijd met de komst van de telegraaf en de foto de kruiswoordpuzzel opkomen. Voor het van alle context ontdane woord moest immers iets gedaan worden, en daarom is er een kunstmatige context voor gecreëerd. Waarom dit metabletische verschijnselGa naar eindnoot3. zich moest voordoen in een tijd, waarin blijkens andere delen van het betoog de typografische mens nog volop floreerde, legt Postman echter niet uit. Het proces dat door de telegraaf en de foto in gang is gezet is door de electronische media die aan het eind van de negentiende in de loop van de twintigste eeuw zijn opgekomen afgemaakt. Samen hebben deze electronische technieken een nieuwe wereld opgeroepen, een kiekeboewereld, waarin nu eens deze en dan weer die gebeurtenis voor korte tijd aan ons geestesoog verschijnt. Een wereld zonder veel samenhang of zin, een wereld waarmee we weinig doen, maar - net als het kiekeboespelletje - wel een amusante wereld. | |
De Eeuw van het BeeldWas in typografische culturen de massacommunicatie diepgaand, serieus en samenhangend, in het huidige televisietijdperk is het tegenovergestelde aan de orde. De informatie wordt getrivialiseerd en gefragmentariseerd, en de gehele informatieverschaffing staat in dienst van het behoud van een zo groot mogelijk kijkerspubliek. Serieuze televisie is voor Postman een contradictio in terminis. Alles wat de televisie aanraakt - nieuws, politiek, commercie, religie of onderwijs - wordt zo onderhoudend mogelijk gebracht, met als gevolg dat de ernst en de diepgang van de publieke discussie ernstig wordt ondergraven. In het Nederlands spraakgebruik is Postmans betoog te zien als één grote aanklacht tegen de vertrossing op de televisie. Men moet dit niet misverstaan. Postman maakt in het geheel geen bezwaar tegen onbenullig televisiedrama of goedkoop amusement op de televisie. Als het om junk gaat kan de televisie voorlopig nog niet tegen de drukpers op, want die heeft genoeg rommel geproduceerd om er de Grand Canyon mee te vullen. Het probleem is niet dat de televisie amusement biedt, het probleem is dat alles op de televisie als amusement gebracht wordt. Er is slechts een probleem als de televisie zich met zaken bezig houdt, die in een cultuur als waardevol worden gezien. De stelling dat de televisie veel of bijna alles in dienst stelt van het trekken en vasthouden van een zo groot mogelijk publiek is allesbehalve nieuw, zij het dat Postman er een interessante uitwerking aan geeft. Origineel wordt hij pas waar hij stelt dat de televisie model gaat staan voor hoe er buiten het scherm gehandeld wordt. De televisie zou de cultuur aantasten doordat de triviale manier waarop de televisie ernstige zaken aanroert tot algemene norm verheven dreigt te worden. Aangemoedigd door de televisie zouden priesters, politici en onderwijzers hun kennis van zaken verwaarlozen. Wàt zij te zeggen hebben, doet steeds minder terzake. Belangrijker is of men voldoet aan de eisen van good showmanship. In gerechtshoven, kerken, klaslokalen en directiekamers zou de televisie model staan: ‘Amerikanen praten niet langer met elkaar, zij amuseren elkaar’. | |
De wereld in een half uurDe gedachte dat we ook buiten het scherm voortdurend bezig zijn met elkaar te amuseren, licht Postman nogal magertjes toe: de ‘bewijsvoering’ gaat het niveau van de vertelling van anecdotes niet te boven. Zijn analyse van wat zich op de Amerikaanse schermen afspeelt, vind ik daarentegen op sommige plaatsen tamelijk overtuigend. En voor een deel lijkt die analyse ook voor de Nederlandse televisie op te gaan. Ik ga een eind met Postman mee als hij kritiek uitoefent op de informatieve waarde van de nieuws- en actualiteitenprogramma's op de televisie. In Amerika zijn deze programma's vaak eerder tot de categorie ‘amusement’ dan tot de informatieve programma's te rekenen. De presentatoren van de nieuwsshows, die volgens Postman meer tijd onder hun haardroger dan aan hun scripts besteden, krijgen dan ook een jaarsalaris dat een miljoen dollar al gauw te boven gaat. De gemiddelde lengte van elk item is 45 seconden. Alleen dat al leidt tot trivialisering, want het is godsonmogelijk in zo'n korte tijd meer dan marginale informatie te verschaffen. Beeldwisselingen en | |
[pagina 69]
| |
achtergrondmuziek leiden tot een constante stimulatie van de kijker. Voor elk begrip of idee wordt slechts een paar seconden uitgetrokken, en meestal blijft elke nuancering achterwege. Volgens Postman verraden de nieuws- en actualiteitenprogramma's een ‘Now...this’ -wereldopvatting. ‘En nu dit...’ is de frase die vaak wordt gebruikt om aan te geven dat het voorgaande niet langer terzake doet voor wat er komen gaat. De programmaformule leidt tot wat Postman noemt desinformatie: oppervlakkige, gefragmentariseerde informatie, die de illusie geeft dat men geïnformeerd is, maar in feite niet of nauwelijks wijzer maakt. Slechte informatie vindt Postman tot daaraan toe, maar slecht geïnformeerd worden en ondertussen in de waan verkeren dat je geïnformeerd bent, acht hij een regelrechte culturele ramp. In dit opzicht steekt de Nederlandse televisie ongetwijfeld gunstig bij de Amerikaanse televisie af. Maar ook bij ons zijn er moeiteloos programma's aan te wijzen waarin de informatie niet veel verder dan het verschaffen van krantekoppen strekt. Veel informatieve programma's worden verziekt door het uitgangsidee dat de kijkers het leuk moeten blijven vinden. Na een paar minuten moet op een ander onderwerp of een muzikaal intermezzo worden overgestapt, want veel programmamakers schijnen ervan uit te gaan dat we ons maximaal vijf minuten op één onderwerp kunnen concentreren. Hoe weinig informatief televisieprogramma's vaak zijn, heb je pas door wanneer een onderwerp wordt aangesneden waarin je echt geïnteresseerd bent. Na afloop is men zich pijnlijk bewust van de vele vragen waarop men geen antwoord heeft gekregen. Het gruwelijkste voorbeeld van desinformatie is overigens op de radio te vinden, waarbij ik denk aan het programma met de veelzeggende naam De wereld in een half uur. Met het geratel van een telex op de achtergrond wordt een stroom van pseudo-informatie over de luisteraar uitgestrooid, afgewisseld met zinledige reacties van luisteraars op stompzinnige phone-in-stellingen. Omdat ik me met media bezig houd, een onderwerp waarin radio, televisie en pers nogal geïnteresseerd zijn, word ik wel eens gevraagd gedurende een halve of een hele minuut enkele zinnen voor de camera of de radio uit te spreken. De reacties uit mijn omgeving zijn veelzeggend. Hoe ik klonk of eruit zag, weet men zich over het algemeen feilloos te herinneren, maar bijna niemand weet nog waar het precies over ging. Heel anders zijn de reacties op een stukje in de krant. Dan krijg je nog wel eens te horen of je wat zinnigs te berde hebt gebracht. | |
BeeldpolitiekOok Postmans analyse van de invloed van de televisie op de politieke communicatie bevat mijns inziens een duidelijke kern van waarheid, zij het dat hij onvoldoende oog heeft voor de positieve zaken die de televisie op dit vlak tot stand heeft gebracht. Terecht stelt hij vast dat in de televisiedemocratie het uiterlijk en de uitstraling van politici een veel belangrijker rol zijn gaan spelen. Nixon begreep dat, toen hij Edward Kenneny zei dat hij om de verkiezingen te winnen minstens twintig pond moest afvallen. Van Agt getuigde van eenzelfde inzicht, toen hij een pukkel van zijn wang liet verwijderen en zijn onwillige haar door een diepe graai in de vetpot in een beter ogend model herschiep. Het is niet toevallig, dat het instituut van de ‘mannetjesmakers’ gelijktijdig met de televisie is opgekomen. In Amerika wordt de politieke discussie onder meer getrivialiseerd door de uitzending van inhoudsloze STER-achtige reclamespotjes waarin politieke kandidaten of partijen worden aangeprezen, een fenomeen dat ons tot nu toe gelukkig bespaard is gebleven. Maar ook zonder dat kan de televisie tot een versimpeling van de politieke discussie leiden. In nieuwsprogramma's is de spreektijd van politici vaak zo sterk gelimiteerd, dat men slechts één of twee vage algemeenheden naar voren kan brengen, waarbij het de kunst is een zodanig aansprekende beeldspraak te kiezen dat de indruk ontstaat dat men wel degelijk iets heeft gezegd. Maar de televisie heeft de politiek ook toegankelijker voor het publiek gemaakt, bijvoorbeeld door uitzendingen vanuit de Tweede Kamer of verslagen van parlementaire enquetes. Vooral in verkiezingstijd zien we politici nogal eens in rollen die met de politiek die zij voorstaan niets van doen hebben. We zien Vonhoff in het kuurbad, Wiegel in de keuken, Van Agt op de racefiets, Terlouw op zijn motorfiets, Nijpels aan de ontbijttafel en Den Uyl in de André van Duin-show. We kunnen ons niet voorstellen dat iemand als de oude Drees bij Jos Brink zou optreden, maar tegenwoordig kijkt niemand er nog van op als een politicus in een populair amusementsprogramma optreedt. In de Verenigde Staten gaan sommige politici nog een stapje verder, en zien er geen been in om een gastrol in series als Dynasty of Cheers te vervullen. Zo ver is het bij ons nog niet. Van de huidige leiders van de grootste fracties uit de Tweede Kamer zie ik nog niemand bereid naast Mien Dobbelsteen in Zeg 'ns Aaa op te treden. Het effect van de televisie op de politieke meningsvorming moet men overigens niet overdrijven. De capriolen die lijsttrekkers op de buis vertonen doen voor de overgrote meerderheid van het kiezersvolk weinig terzake, want voor hen staat de keuze toch al vast. Maar bij de zwevende kiezers kan de persoon van de lijsttrekker wel degelijk de doorslag geven. Niet voor niets is de uitslag van de laatste Tweede Kamer-verkiezingen in belangrijke mate aan een Lubbers-effect toegeschreven. | |
TelevisiereclameVolgens Postman is de reclame rond de laatste eeuwwisseling sterk van karakter veranderd. Tot die tijd gingen advertenties nog ergens over, zij gaven (al dan niet correcte) produktinformatie. Daarna kwam hieraan een eind, onder andere door de toevoeging van irrelevante illustraties en foto's en het gebruik van slogans, rijmpjes en jingles. In de huidige televisiereclame is alle rationaliteit zoek. Reclamespotjes gaan niet meer over de produkten, maar over de consumenten van de produkten. Beelden van filmsterren, elegante diners, romantische taferelen of een gelukkig gezin dat voorbereidingen treft voor een picknick in het woud, zeggen meer over de psychologie van de kijker dan over de kwaliteiten van het aangeprezen produkt. Deze observatie lijkt mij op zichzelf juist, maar niet de conclusie die Postman eraan verbindt. Zijns inziens heeft de televisiereclame de rationaliteit van het consumentengedrag ernstig ondergraven. De emotionele aantrekkingskracht van de reclame zou de basis voor consumentenbeslissingen zijn geworden. De televisiereclame zou de consumenten allerlei produkten in de maag splitsen, waaraan hij in feite geen behoefte heeft. De consument zit echter heel wat rationeler in elkaar dan Postman aanneemt. Als de consument het nut van een produkt niet inziet, haalt een advertentiecampagne weinig uit. Bovendien heeft de reclame, een enkele uitzondering daargelaten, betrekking op goederen die de consument sowieso wil aanschaffen. Het belangrijkste effect van reclame is niet dat de consument meer bedden, wasmiddelen of jenever gaat aanschaffen, maar dat hij besluit tot de aanschaf van een Auping-bed, al dan niet vernieuwde Omo en Henkes-jenever, dit ten nadele van de afzet van concurrerende merken. | |
De electronische kerkVolgens Postman trivialiseert de televisie ook de religie. Voor de Amerikaanse situatie kan hij daarin zeer wel gelijk hebben. In een uitzending zag hij Billy Graham samen met andere theologen hulde brengen aan een jubilerende coryfee uit de amusementswereld. Dominee Graham | |
[pagina 70]
| |
verzekerde het publiek, dat God een warm plaatsje in zijn hart had voor mensen die anderen aan het lachen maken. Volgens Postman was dat een oprechte vergissing. De dominee haalde alleen God en de NBC (een grote Amerikaanse omroeporganisatie) door elkaar. In de Verenigde Staten zijn 35 televisiestations in handen van religieuze organisaties. Daarnaast kent bijna elk station religieuze programma's. Volgens Postman wordt hierin de religie als amusement gebracht. Het credo van religieuze programma's is namelijk, dat men alleen voldoende kijkers trekt door het publiek te geven wat het wil. Een vreemd credo, aldus Postman, want volgens hem is er geen enkele godsdienst die de mensen geeft wat zij willen; men krijgt slechts wat men nodig heeft.
Postman meent dat religie zich überhaupt niet voor vertoning op de beeldbuis leent, onder andere omdat religieuze uitzendingen ingeklemd zitten tussen reclameuitzendingen. Daarnaast zou de televisie ongeschikt zijn voor het bieden van diepe religieuze ervaringen, omdat het scherm te zeer verzadigd is van herinneringen aan profane gebeurtenissen. Dat vind ik wat ver gezocht. Als we naar onze eigen EO kijken, blijkt het gebruik van televisie een serieuze benadering van de godsdienst geenszins in de weg te staan (zulks tot groot genoegen van de omroep die op het andere net zit). Op zichzelf zijn televisie en religie zeer wel met elkaar te rijmen. Maar Postman heeft gelijk als hij stelt, dat een commercieel omroepsysteem een serieuze benadering van de religie gemakkelijk in de weg staat. | |
Amusant onderwijsTegen een programma als het A-team of Dallas heeft Postman geen enkel bezwaar, maar in Sesame Street ziet hij een reële bedreiging van de cultuur. Door het gebruik van aantrekkelijke poppen, beroemdheden, pakkende melodietjes en snelle beeldwisselingen is Sesame Street (dat overigens heel wat sneller is gemonteerd dan ons eigen Sesamstraat) een bron van genot voor de kinderen, en het geeft hen dan ook, aldus Postman, een uitstekende inleiding op een op amusement beluste cultuur. Een programma als Sesame Street zou het traditionele ideaal van wat de school inhoudt ondermijnen. Kinderen zouden alleen nog maar graag naar school toe gaan als de onderwijzer zich even amusant gedraagt als de figuren uit Sesame Street. Dit lijkt me een misverstand. Dit heb ik eerder in dit tijdschrift bestreden, waarnaar ik kortheidshalve verwijsGa naar eindnoot4.. In zijn huidige boek stelt Postman niet alleen dat kinderen op een amusante manier onderwezen willen worden, maar het onderwijs geeft ook aan dit verlangen toe. Er zou zich momenteel binnen het onderwijs een massale heroriëntatie ten opzichte van het onderwijzen en leren voordoen. Massa's leerkrachten zouden bezig zijn hun lessen in een soort tweederangs televisieshows te veranderen. Postman verklaart daar moeiteloos reeksen voorbeelden van te kunnen geven. Hij geeft er echter maar twee. Als eerste teken aan de wand wijst hij op de benoeming van de hoogleraar Charles Pine tot Professor van het Jaar. Professor Pine zie ter verklaring van zijn succes bij de studenten onder meer: ‘Ik heb een aantal grapjes die ik steeds gebruik. Als ik aan het eind van het bord ben, schrijf ik door op de muur. Dat is altijd goed voor gelach. De werking van een glasmolecuul toon ik door naar de ene muur te rennen en me daartegen af te zetten en vervolgens naar de andere muur te sprinten’. Postman gruwt ervan, en dat grapje met het bord is inderdaad nogal melig. Maar die molecuulbeweging zal geen student meer vergeten. Als tweede schokkend voorbeeld wijst Postman op een wis- en natuurkundeproject, dat bestaat uit een serie televisielessen gecombineerd met een cursusboek en enkele computersimulatiespelletjes. Aan de hand van dit voorbeeld draaft Postman ongeremd door om uiteindelijk te besluiten, dat kennelijk boeken tot een audiovisueel hulpmiddel zijn geworden en televisielessen het belangrijkste onderwijsmiddel zijn geworden. Een conclusie die duidelijk in strijd is met de feiten. In werkelijkheid heeft het onderwijs reeds lang ingezien, dat de educatieve mogelijkheden van de televisie veel geringer zijn dan aanvankelijk werd aangenomen. In het huidige onderwijs - óók het Amerikaanse - speelt onderwijstelevisie dan ook een ondergeschikte en zelfs tamelijk marginale rol, en het onderwijs wordt nog steeds door het boek gedragen. | |
BesluitPostmans hoofdstelling is dat met de ondergang van het Typografische Tijdperk en de opkomst van het Televisietijdperk de kwaliteit van de publieke discussie met betrekking tot een groot aantal cultuurgebieden ernstig is verminderd. De discussie op terreinen als de politiek, het nieuws, de commercie, de religie en het onderwijs zou steeds meer de vorm van amusement aannemen en in het gevaarlijke onzin zijn veranderd. Tot op zekere hoogte heeft Postman aannemelijk gemaakt, dat de kwaliteit van de discussie en de informatieverschaffing op het scherm zelf, althans op de Amerikaanse televisie, onder het ijzeren regime van de kijkcijfers te lijden heeft. Hij heeft echter op geen enkele manier aangetoond, dat ook de wereld buiten het scherm aan vermaak ten onder gaat. |
|