Leesgoed. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Leesgoed– Auteursrechtelijk beschermdEen oordeel is vlug gegeven
| |
[pagina 64]
| |
kozen deze uit drie dagbladen (De Volkskrant, NRC-Handelsblad en De Telegraaf), twee opinieweekbladen (Elseviers Weekblad/Magazine en De Groene Amsterdammer) het damesblad Margriet, drie jeugdliteraire tijdschriften (Leestekens, Verkenningen op het gebied van jeugdliteratuur, En nu over jeugdliteratuur) en tenslotte uit de Juryrapporten en de brochures van de Werkgroep Eindhoven en de Werkgroep Kinderboeken MVM. Zo ontstond een representatief beeld van 20 jaar jeugdliteraire kritiek. Een tamelijk triest beeld, overigens. | |
Op zoek naar kinderboekrecensiesHet beeld begint al enige vorm aan te nemen wanneer wij, ter voorbereiding van het onderzoek, beginnen aan de inventarisatie van de verschenen recensies. Dit verloopt bij de vakbladen vlot: deze richten zich uitsluitend op jeugdliteratuur, dus kan men snel datgene vinden waarnaar men op zoek is en gaan tellen. Bij kranten en weekbladen daarentegen wordt het inventariseren op veel manieren tegengewerkt. Want waar vindt men de kinderboekrecensie? Op welke dagen en in welke weken? Men dient vooral veel geduld en oplettendheid te bezitten. Kinderboekrecensies plegen namelijk zeer onregelmatig en op zeer wisselende plaatsen in een blad te verschijnen. Hoewel men toch ook hier uiteindelijk een zekere ordening in kan ontdekken. Zo zijn de maanden oktober, november en december topmaanden vanwege de kinderboekenweek en Sinterklaas. Ten aanzien van de plaats in het blad doet men er goed aan het culturele gedeelte te laten voor wat het is en zich te richten op andere pagina's, bijvoorbeeld, vooral tot 1970, die pagina's die iets met vrouwen van doen hebben: ‘Vrouwen en mode’ (Elseviers), de kook- en handwerkboekenafdeling (De Groene Amsterdammer), ‘Vrouw en haar werk’ (De Volkskrant).
Vervolgens dient men zich met weinig tevreden te stellen. In totaal telden we in 20 jaar bij twaalf bladen 2.886 kinderboekrecensies, een aantal dat door recensies voor grotemensenboeken zeker overtroffen zal worden. Het somberste is het in de periode 1965-1969. Slechts de NRC vormt dan een gunstige uitzondering met relatief veel kinderboekrecensies, die in een vaste rubriek op de culturele pagina's verschijnen en geschreven zijn door een vaste recensent. Geleidelijk verbetert de situatie bij andere bladen ook iets: meer regelmaat, vaste recensenten en vaste rubrieken. Vanaf 1975 verdubbelt het aantal recensies, ook doordat er dan meer jeugdliteraire vakbladen zijn dan 10 jaar daarvoor. Maar helaas stabiliseert het aantal zich daarna. Van een gestaag stijgende lijn is geen sprake. Al met al blijft de aandacht voor kinderboeken in de pers marginaal. Het kinderboek in Nederland lijkt weinig status te bezitten. Slechts een handjevol mensen houdt zich er serieus mee bezig. Zij worden echter verwezen naar een onopvallend plaatsje in de krant en krijgen te weinig ruimte. Over het algemeen lijkt er een kinderboekonvriendelijk redactiebeleid te zijn. Ook binnen dit enge kader zou echter kwaliteitswerk afgeleverd kunnen worden. Helaas wijst de praktijk anders uit. | |
De kwaliteit van de recensiesIn een goede recensie, vinden wij, moet de beoordeling centraal staan van een boek als geheel (dus niet bepaalde aspecten van een boek). Enige informatie, bijvoorbeeld een korte inhoudsbeschrijving, blijft daarnaast onontbeerlijk. Het oordeel van een recensent is een belangrijke leidraad voor de lezer of koper van het boek. Men mag verwachten dat dit oordeel weloverwogen is. En liever dan te moeten vertrouwen op het gezag van de recensent, zien wij dat deze het gegeven oordeel beargumenteert en toelicht. Met een oordeel als ‘dit boek is waardevol’ kun je als lezer bitter weinig. En al klinkt een oordeel als ‘het taalgebruik is schitterend’ wel wat degelijker, wij zouden graag wat voorbeelden van dit schitterende taalgebruik zien. Om enige kwaliteit te bezitten dient een recensie niet te kort te zijn. Het bespreken van een groot aantal boeken tegelijk, zoals in zogenaamde ‘stapelrecensies’ gebeurt, moet wel ten koste gaan van de kwaliteit. Kinderboeken verdienen deskundige, degelijke besprekingen. Maar, u vermoedt het misschien al, de kwaliteit van de gemiddelde recensie is ver beneden peil. In de praktijk bleek dat het gros de kinderboekrecensies niet de beoordeling maar de inhoudsbeschrijving van het boek centraal heeft staan. Recensenten vinden het blijkbaar het belangrijkste (of misschien het gemakkelijkste?) om het publiek op de hoogte te stellen van waarover het boek gaat. Als er dan nog ruimte overschiet, krijgt men een oordeel op de koop toe. Dit mag blijkbaar vooral niet te lang zijn: met een ‘beoordeling’ als ‘enig’ of ‘span- | |
[pagina 65]
| |
nend’ moet men het meestel doen. Naarmate méér boeken in één recensie besproken worden, komt het vaker voor dat boeken meer beschreven dan beoordeeld worden. Wij vinden dan ook dat het aandeel van de stapelrecensies (13% van de onderzochte recensies) te groot is. Wanneer men de verschillende bladen met elkaar vergelijkt blijken in slechts vier gevallen de beoordelende stukken van een recensie even veel als of meer dan de beschrijvende stukken: bij De Groene Amsterdammer, En nu over jeugdliteratuur, de Juryrapporten en de Plus Min Boeken. Bij de andere acht bladen is dit dus niet het geval. En terwijl de recensies in de loop van de jaren steeds langer worden, komt de winst hiervan vooral de inhoudsbeschrijvingen ten goede. Besloegen de beoordelende stukken rond 1965 nog 42%, vanaf 1980 is dit percentage gezakt tot 35%. Het is nog treuriger vast te stellen dat behalve de kwantiteit ook de kwaliteit van de beoordeling veel te wensen over laat. Vooral in de eerste 10 jaren (1965-1969) is het met de toelichting en verantwoording van de oordelen slecht gesteld. De recensent neemt niet de moeite de lezer duidelijk te maken waarop zijn of haar oordeel is gestoeld. Oppervlakkigheid viert hoogtij. Ter illustratie een ‘beoordeling’ waar je als lezer weinig mee kunt beginnen. Let op, er worden in dit fragment maar liefst drie boeken besproken: ‘Weg ben ik samen met ieder klein kind van het Blokboekje (Ploegsma) van het ondeugend varkentje Valentijn en zijn verrukkelijke modderpoel door Arnold Lobel. En wie zou niet het gezellige nieuwe boek van Harriët Laurey willen lezen over Het egeljong of natuurlijk haar dit jaar bekroonde Verhalen van de spinnende kater (Telegraaf 31-10-1970).’ Deskundigheid en degelijkheid zijn ver te zoeken. De emoties zijn daarentegen niet van de lucht in kinderboekrecensies: ‘verrukkelijk’, ‘zalig’, ‘dwaas’, ‘enig’ of ‘gezellig’; ja, laten we het vooral gezellig houden en niet al te serieus. Hier en daar tracht met nog wel een degelijke indruk te wekken, maar veel duidelijkheid schept dat ook niet: ‘Taal en stijl zijn geenszins literair te noemen’ (Juryrappport 1971). Voorbeelden van dit niet-literaire taalgebruik ontbreken. En eigenlijk wordt ook niet duidelijk wat men onder ‘literair taalgebruik’ verstaat. Vanaf 1975 wordt het in het algemeen iets beter met de beargumentering van oordelen. In het algemeen, want er zijn bij de twaalf bladen kwalitatief nogal wat verschillen. Soms zijn er ook verschillen binnen een blad, afhankelijk van de recensent als de bespreking geschreven heeft. Vooral bij de NRC en Verkenningen op het gebied van jeugdliteratuur is het duidelijk dat een wisseling van recensenten een forse verandering in kwaliteit met zich meebrengt. De besprekingen in de Juryrapporten zijn aanvankelijk teleurstellend slecht. Vanaf 1973 worden ze beter en uitgebreider, wellicht onder invloed van de toenemende kritiek van buitenaf. De recensies in de jeugdliteraire bladen en brochures zijn meestal beter beargumenteerd dan die in de kranten en weekbladen. Een uitzondering vormen de gedegen recensies in De Groene Amsterdammer. De recensies in De Volkskrant en NRC-Handelsblad zijn wisselend van kwaliteit, vaak, zoals gezegd, gekoppeld aan de persoon van de recensent. De recensies in De Telegraaf, Margriet en Elseviers Magazine blinken uit in oppervlakkigheid. | |
BeoordelingscriteriaUit bovenstaande blijkt dat oordelen over boeken weinig gegeven worden, en als dat al gebeurt, dan met weinig diepgang. Rest ons de vraag waarop deze oordelen gebaseerd zijn. Welke criteria hanteren de recensenten? Aan welke eisen moet een kinderboek voldoen om ‘goed’ gevonden te worden? En zijn deze eisen de laatste 20 jaar veranderd? Expliciete uitspraken of normen ten aanzien van het beoordelen van kinderboeken komen in recensies nauwelijks voor. Men moet een omweg maken om de waarden en normen die een recensent hanteert te achterhalen. Deze verraden zich in de argumenten die gebruikt worden om een boek aan te prijzen of af te keuren. Uit de argumenten kan men de opvattingen over wat een goed kinderboek is destilleren. Argumenten die in recensies gebruikt worden zijn terug te voeren op zes verschillende aspecten waarop een boek beoordeeld kan worden, Kort gezegd zijn dit: de inhoud, de vorm, de lezer, de auteur, de plaats binnen de (kinder-)literatuur en practische aspectenGa naar eindnoot2.. Wij hebben de argumenten uit de recensies in deze zes groepen onderverdeeld om een beeld te krijgen van de aspecten van een boek waar in recensies vooral op gelet wordt en die blijkbaar (het) belangrijk(ste) geacht worden.
Er wordt vooral op drie aspecten van het boek gelet. Het overgrote deel van de argumenten gaat in op de relatie van het boek met de werkelijkheid (inhoudsgericht), op de (geschreven en eventueel getekende) vorm van het boek (vormgericht) en op de mogelijke uitwerking ervan op de lezer (lezergericht). Boeken worden daarentegen nauwelijks beoordeeld in relatie tot de auteur (bijvoorbeeld op persoonlijke expressie) of in vergelijking met elkaar (bijvoorbeeld op het voortzetten van een literaire traditie). Ook het zesde aspect, de praktische kanten van een boek ‘als koopwaar’ (bijvoorbeeld de prijs en de kwaliteit van papier en kaft) speelt in recensies een marginale rol. Bij nadere beschouwing vallen er een aantal dingen op. Er blijken tussen de verschillende tijdschriften, ook tussen de jeugdliteraire en de andere bladen, slechts kleine verschillen te bestaan. Ook is er in de manier van beoordelen tussen 1965 en 1984 nauwelijks iets veranderd. Het is niet zo dat in de jaren '70, onder invloed van de Werkgroepen, de beoordelingscriteria voor een kinderboek veranderd zijn. Wellicht veranderde wel de invulling ervan. (Het is bijvoorbeeld mogelijk dat men in 1965 wilde dat een boek een ‘brave’ moraal had, en in 1975 een maatschappijkritische moraal wilde. In beide gevallen is het beoordelingscriterium de moraal van het boek). Het meest opvallende is, dat de beoordeling van kinderboeken eenzijdig is. Dat wordt duidelijk wanneer men bekijkt wat een boek eigenlijk is. Een boek bestaat uit vorm en inhoud. De taal in een boek verwijst naar een wereld buiten de taal. Daarom kan de lezer de inhoud van een boek vergelijken met de werkelijke wereld, kan hij of zij iets leren uit een boek, iets erin herkennen etcetera. Inhoud- en lezergerichte argumenten refereren aan deze verwijzende functie van het boek. Aan de andere kant is een boek een taal-(kunst-)werk, en niet hetzelfde als bijvoorbeeld een krantenartikel of het televisiejournaal. Vormgerichte argumenten zijn hiervoor op hun plaats. Een volledige kritiek moet recht doen aan de aard van het boek, dus aan beide aspectenGa naar eindnoot3.. In praktijk is echter van een evenwicht hiertussen geen sprake; er wordt in recensies wel regelmatig iets gezegd over de getekende vorm van het boek, de illustraties, maar de geschreven vorm, de compositie van het boek en het taalgebruik komen nauwelijks aan bod. Dit verwijt aan de kinderboekenkritiek, dat vaker wordt gehoord, blijkt dus gestaafd te worden door de door ons verzamelde gegevens. Wij vinden deze eenzijdige beoordeling geen goede zaak. Weliswaar kan men twisten over de vraag of men voor kinderboeken andere literaire criteria zou moeten hanteren, maar dat is geen reden om helemaal geen criteria te stellen. Men kan klagen dat er door kinderboekenauteurs te veel aandacht aan inhoud en boodschap en te weinig aan de literaire vorm wordt geschonken, maar dan moet in een recensie de vinger op deze zwakke plek worden gelegd. De huidige stand van zaken is echter dat de meerderheid der recensenten een wezenlijk aspect van het kinderboek ‘vergeet’, namelijk dat het hier om literatuur gaat. De kritiek onderscheidt het blijkbaar niet van andere teksten voor kinderen. Verkeersboekjes: ‘alles wat een kleuter daarbij (in het verkeer, BR/MK) weten moet, wordt in deze tocht duidelijk overgebracht’ (Plus Min Boek 1974, p. 136). Voorlichtingsboekjes: ‘de schrijfster geeft op kinderlijke wijze aan dat sexuele verschillen uiterlijk verschillen zijn’ (Plus Min Boek 1974, p. 162/163). Geschiedenisboeken: ‘met veel historische en technische bijzonderheden’ (Het kinderboek vanuit een andere hoek deel 4 (1980), p. 80/81). Opvoedkundige boeken: ‘dit boek is een pleidooi voor rechtvaardigheid en vrijheid’ (Juryrapport 1979). Gelukkig worden literaire argumenten in sommige bladen iets minder weinig gebruikt, en is er na 1980 een lichte toename. Hopelijk een ontwikkeling die doorzet. | |
De recensent als opvoederDe jeugdliteraire kritiek maakt zich dus niet al te druk om de literaire kwaliteiten van een boek. Waar maakt men zich dan wel druk om? | |
[pagina 66]
| |
In ieder geval maakt men zich druk genoeg om de lezer. Misschien wel een tikkeltje te druk. Een groot deel van de recensies wordt in beslag genoemen door de vraag wat de emotionele uitwerking is van een boek op de lezer: is het boek spannend, boeit het de lezer of is het saai? Ook wordt vaak de vraag gesteld of het boek wel geschikt is voor de beoogde leeftijdsgroep: kunnen de kinderen de inhoud wel aan, is het taalgebruik niet te moeilijk? Als de stijl maar niet te moeilijk is, is niet goed; mooi hoeft het niet te zijn. Als het boek maar spannend is, mag het verder doodsimpel in elkaar zitten: op de compositie wordt toch niet gelet. Natuurlijk moet niet alléén naar de vorm van een boek gekeken worden, met het gevaar dat allerlei boeken hoog worden gewaardeerd die geen kind meer wil lezen. Maar het zo veelvuldig gebruiken van lezergerichte argumenten als nu gebeurt lijkt op een ingesleten gewoonte de kinderziel te willen beschermen voor slechte invloeden, of de overdreven angst kinderen het lezen af te leren door te moeilijke of saaie boeken. Bovendien zijn lezergerichte argumenten nogal speculatief: een volwassen recensent doet uitspraken over een kind, zelfs over het (algemene, dus niet bestaande) kind. Men kan zich afvragen of een recensent zich wel moet wagen op het onzekere terrein van de speculatie. Is het eigenlijk wel de taak van de recensent om te beoordelen of een boek geschikt is voor ‘het kind’? Kunnen ouders en leerkrachten niet beter beoordelen of een boek geschikt is voor hun kind of hun leerling, aan de hand van de informatie en de beoordeling uit de recensie? Is het vak van recensent niet veeleer dat van kritisch lezer dan dat van opvoeder? Dit is op zijn minst reden genoeg om lezergerichte argumenten heel wat spaarzamer en meer weloverwogen te gebruiken dan nu gebeurt. | |
OppervlakkigheidHiervoor kwam al aan de orde dat beoordelingen van kinderboeken vaak oppervlakkig en weinig uitgewerkt zijn. Wanneer men bekijkt welke inhoud-, lezer- en vormgerichte argumenten veel en welke weinig gebruikt worden, valt de kinderboekenkritiek opnieuw door de mand: de drie meest gebruikte argumenten zijn tevens de gemakkelijkste: argumenten namelijk die ingaan op de inhoud of het thema van het boek, op de uitwerking van het boek op de lezer en op de illustraties. Veel voorkomend zijn beoordelingen van het volgend kaliber: ‘Een kostelijk geïllustreerd boek vol dwaze gebeurtenissen, waarvan elk kind zal genieten.’ En voor het geval de lezer nog niet voldoende overtuigd is door deze diepgravende informatie, is de recensent niet te beroerd om nog eens te ‘verduidelijken’: ‘Van hart aanbevolen!’. De zaken waar minder vaak op wordt ingegaan, zijn die welke vereisen een stapje verder te gaan. Wanneer men iets wil zeggen over bijvoorbeeld de moraal, de compositie, de stijl, identificatiemogelijkheden of vormende waarde van het boek, dan moet men dat boek net even iets beter gelezen hebben (misschien wel twee keer!), er net even iets langer over hebben nagedacht dan wanneer men vertelt dat de inhoud doldwaas is en de plaatjes prachtig zijn. Wanneer in het boek tot uitdrukking komt, of het boek origineel is, of het binnen een (jeugd-)literaire traditie te plaatsen is, moet men niet alleen het te bespreken boek grondig gelezen hebben, maar ook nog over kennis van zaken daarbuiten beschikken. Zou het toeval zijn dat dergelijke argumenten zo weinig voorkomen? | |
De status van jeugdliteratuurHet beeld van de jeugdliteraire kritiek dat naar voren komt is niet rooskleurig. Het echte recensiewerk, namelijk het beoordelen van het boek, beperkt men het liefst tot het minimum. Waar het wel gebeurt maakt men zich er vaak gemakkelijk van af: snelle, oppervlakkige oordelen die niet goed worden uitgewerkt. Men let bovendien bij de beoordeling van een boek te weinig op de literaire vorm en maakt zich juist te druk om de lezer. De kinderboekrecensenten lijken hun eigen werk niet serieus te nemen. En hiermee bevestigen ze keurig het algemene beeld dat er van jeugdliteratuur bestaat, namelijk als iets wat geen serieuze aandacht verdient: recensies van of artikelen over kinderboeken in de marge van de krant, relatief weinig secundaire literatuur aangaande kinderboeken, weinig tot geen namen van kinderboekenauteurs in literatuurgeschiedenissen en al helemaal geen eigen, bijgewerkte literatuurgeschiedenis.
Het schrijven van kinderboeken wordt als een gemakkelijk karweitje beschouwd, niet te vergelijken met het ‘echte’ schrijverswerk. Dus waarom zou men het recenseren van kinderboeken niet als een klusje tussendoor beschouwen, waarbij ‘gezelligheid’ belangrijker is dan vakkundigheid? Zelfs in een tijdschrift als En nu over jeugdliteratuur voelde men zich nog geroepen een verslag van een gesprek over jeugdliteratuur met het sausje van de ‘gezelligheid’ te overgieten: ‘hartige hapjes, spiritualia en pikante vragen’. Jeugdliteratuur heeft, dat moge duidelijk zijn, een lage status. Om meer voor vol te worden aangezien verdient zij een deskundige en serieuze kritiek die recht doet aan al haar aspecten, dus ook aan de literaire kant van het kinderboek. Of zouden wij het helemaal verkeerd zien? Een recensente zelf immers schreef over haar vak: ‘Ik geloof niet dat het zin heeft over kinderboeken net zo deskundologisch te schrijven als men over grotemensenboeken schrijft. Gewoon: dit staat er in, het is zus of zo geschreven en zelf denk ik er het volgende van. Dat laatste zo kort mogelijk, want eigenlijk is dat onbelangrijk' (M. de Vreede, ‘Waarom ik over kinderboeken schrijf en hoe’, in: Bzzlletin 49 (1977) p. 45/46). Wij geloven echter dat het hoog tijd wordt dat men over kinderboeken ‘deskundologisch’ gaat schrijven! |
|