| |
| |
| |
Een eeuw Kieviet in beeld
De illustraties van de historische verhalen van C. Joh. Kieviet
Door Margreet van Wijk-Sluyterman
C. Joh. Kieviet is dit jaar niet een mooi rond getal jarig of overleden en evenmin is er een andere aanleiding van dien aard om aandacht aan zijn werk te besteden. En eigenlijk gaat deze bijdrage niet over zijn werk, maar over het werk van anderen, de tekenaars die de verhalen van Kieviet verluchtten. Rie Reinderhoff, C. Koppenol, Johan Braakensiek, L.W.R. Wenckebach, Rein van Looy, Rien Poortvliet. En voor een keer hebben we Dik Trom thuis gelaten. Het gaat om de plaatjes bij de verhalen over verleden tijden. De auteur is freelance publicist. Zij schreef onder meer Van anonieme boekversierders tot erkende kunstenaars; twee eeuwen boekverzorging en illustraties van het Nederlandse jeugdboek.
Uit De duinheks /5e druk, Valkhoff & Co. tekening Joh. Braakensiek).
Mijn grootvader las ons altijd voor uit Fulco de Minstreel van C. Joh. Kieviet. Het was zijn favoriete boek en de plaatjes van Rie Reinderhoff bepaalden ons beeld van de riddertijd.
Van de vele historische verhalen die Kieviet schreef, is Fulco de Minstreel uitgekozen voor een bewerking in de Wenteltrapserie (voor moeilijk lezende kinderen), en dat lijkt geen toeval. Gezien het grote aantal drukken en uitgaven dat van Fulco de Minstreel is verschenen, vanaf de eerste uitgave in 1892 tot de meest recente in 1985, is het steeds een populair boek gebleven. Ook andere historische verhalen van Kieviet hebben vele herdrukken beleefd. Het zijn boeken die spelen in de riddertijd, zoals In woelige dagen (1894), Het Slot op den Hoef (1897) en Uit den riddertijd. Twee verhalen uit de Franse tijd, In ‘Den Otter’ (1908) en vooral De duinheks (1913), zijn vaak herdrukt. Het is boeiend om na te gaan, hoe het deze veel gelezen boeken is vergaan in hun lange bestaan. Kieviet heeft nog meer boeken geschreven over episodes uit de vaderlandse geschiedenis, maar die waren niet zo'n lang leven beschoren. De Jongens van Oudt Holland (1904) is na een paar herdrukken nog één keer met nieuwe plaatjes uitgegeven. De Kennemer vrijbuiter (1905) en Slaet op den Trommele (1901) zijn na de jaren twintig niet meer uitgekomen. Van de veel gelezen boeken zal besproken worden, hoe ze in de loop van bijna een eeuw geïllustreerd zijn. Wat hebben de verschillende illustratoren getekend en hoe hebben ze dat gedaan?
Welke passages en personen hebben ze afgebeeld? Wat is kenmerkend voor hun stijl en techniek? Geeft deze vergelijking door de tijd een bepaalde ontwikkeling te zien en valt daarin iets op dat specifiek is voor historische verhalen? Ik heb geprobeerd om een zo volledig mogelijk overzicht te krijgen van de uitgaven die er verschenen zijn van deze, vanaf de eerste druk tot de meest recente uitgave. De plaatjes van een tekenaar doen meestal een aantal drukken dienst, zodat het bestuderen van één van die exemplaren voldoende is.
Bij het zoeken naar materiaal kwamen soms eigenaardige zaken aan het licht. Een uitgave van Het Slot op den Hoef vermeldt op de titelpagina dat de illustraties zijn van C. Koppenol, zoals ook in de eerdere drukken het geval was. Maar op de plaat naast de titelpagina is duidelijk de signatuur van de werkelijke tekenaar te herkennen en dat is Daan de Vries. De Brinkmancatalogus kon op lang niet alle vragen antwoord geven. De meeste historische verhalen van Kieviet zijn uitgegeven door Valkhoff (Amersfoort) en Van Holkema & Warendorf (Amsterdam, later Bussum). Aangezien Kieviet overleed in 1931, zijn in 1981 de auteursrechten vervallen en vanaf dat moment hebben ook andere uitgevers nieuwe edities op de markt gebracht van de meest gelezen verhalen, waarbij Fulco de Minestreel weer een belangrijke rol speelt.
| |
Braakensiek
De eerste druk van Fulco de Minstreel uit 1892 is geïllustreerd door Johan C. Braakensiek (die ook de vertrouwde plaatjes bij Dik Trom tekende). Braakensiek, in zijn tijd vooral bekend als politiek tekenaar, was een kenner van de vaderlandse geschiedenis en hij illustreerde dan ook veel historische verhalen van Kieviet. De vier volpaginaplaten zijn rastercliché's. Bij deze techniek kan gewassen inkt gebruikt worden om meer toon en nuances van licht en donker aan te brengen, waardoor de platen een schilderachtig effect krijgen. Ze moeten op speciaal papier worden gedrukt en daarom zijn het er meestal vier op één katern gedrukt. De platen van Braakensiek bij dit boek zijn niet erg opvallend, maar er is een groot verschil tussen zijn illustraties in De duinheks (1913) en In ‘Den Otter’ (1908) en de stijve platen die eerder gangbaar waren voor dit soort boeken.
Braakensiek tekent met een zekere ongedwongenheid, die hij vooral bereikt door de plaatjes tussen de tekst te tekenen en het kader om de plaatjes voor een deel open te laten. Hij geeft het kader ook vaak een ongebruikelijke vorm, vaak steekt er buiten het kader nog iets uit, dat daardoor extra accent krijgt. Tekst en tekeningen gaan door die speelse effecten echt in elkaar over. De afbeeldingen krijgen daardoor het karakter van een toevallige blik van de toeschouwer op het gebeuren, die als het ware een spion is, die even om de hoe meekijkt. Expliciet tekent hij dat in De duinheks, waar Hannes, een spion voor de Fransen, de twee als vissersvrouwen verklede jongens volgt. Braakensiek tekent meer reacties dan taferelen en daarmee maakt hij de lezer nieuwsgierig. Het protest van de vissers tegen het loten voor het Franse leger beeldt hij uit met een tekening van één woedende vissersvrouw, die met gebalde vuist de lezer aankijkt. Zoveel mogelijk kiest Braakensiek de humoristische gebeurtenissen en trekjes van de verhaalpersonages. De Franse gezagsdragers tekent hij met goedmoedige spot. Omdat deze levendige en humoristische plaatjes goed aansluiten bij de tekst, zijn deze twee boeken uit de Franse tijd nog heel lang uitgegeven met de illustraties van Braakensiek.
| |
Wenckebach
L.W.R. Wenckebach tekende vier platen
| |
| |
voor de vierde druk van In woelige dagen. Hij heeft de afbeeldingen het schilderachtige karakter gegeven dat in het rastercliché mogelijk is. De lichtval is een belangrijk element in de sfeer van de tekeningen. Veel zorg besteedt hij aan de gelaatsuitdrukking, zoals van Feiko en Sietske die de achterdochtige Jarich tegenkomen. De eerste druk van Het Slot op den Hoef (1897) moet het doen met de nogal stijve platen van C. Koppenol, die weinig bijdragen aan de sfeer van het verhaal en evenmin een specifiek beeld geven van de tijd waarin het verhaal speelt. In de periode waarin de belangstelling voor de houtsnede herleefde, maakte Daan de Vries vier houtsneden voor Het Slot op den Hoef (6de druk, 1926). Kenmerkend voor de houtsnede is het strakke en gestyleerde van het ontwerp en de onderdrukking van het perspectief. Levendige taferelen kun je niet verwachten, maar de platen kunnen soms wel sfeer en spanning overbrengen. In de duisternis waarin we de schimmen zien van de aanvallers van heer Wouter is zijn geheven zwaard het sterkst oplichtend, en daardoor het centrale punt in de afbeelding.
Uit Het Slot op den Hoef (5e druk, Van Holkema & Warendorf, tekening C. Koppenol).
| |
Reinderhoff
Kenmerkend voor hun tijd zijn de vier platen die Rie Reinderhoff tekende bij Het Slot op den Hoef (7de druk, 1937), met hun heldere compositie, duidelijke contouren en een gesloten kader. Reinderhoff tekende heel gedetailleerd. Ze verrichtte veel studie, voordat ze ging tekenen en ze heeft vooral oog voor de kleding en de houding van mensen. De afbeelding van het burchtplein van het slot, waar de steltlopers hun kunsten vertonen, geeft zo een volledig uitgewerkt beeld van een kasteel, met alle mensen die toen zo'n slot woonden. Alle details van de voor- en achtergrond zijn toch één geheel door de weloverwogen compositie. De steltlopers die op het meisje Ite afkomen, lopen in diagonale richting, recht op de lezers af en tegen de leesrichting in. Hoe een diagonale lijn beweging aan de tekening geeft, is nog duidelijker te zien in één van de platen uit Fulco de Minstreel (6de druk, 1935). Fulco en Peer vluchten met het kind van Vianen voor hun achtervolgers. Dat de paarden in de diagonaal getekend zijn en tegen de leesrichting in draven geeft hun onstuimige vaart goed weer.
Uit Fulco de minstreel (8e druk, Van Holkema & Warendorf, tekening Rie Reinderhoff).
| |
Heyting
De kwaliteit van de tekeningen van Rie Reinderhoff (t/m de 9de druk in 1955) valt nog meer op, als we die vergelijken met die van J.W. Heyting in de 10de druk. Hij illustreerde precies dezelfde vier passages als Reinderhoff en de afbeeldingen lijken ook voor een groot deel op elkaar. Maar op essentiële punten verschilt de compositie van Heyting van die van Reinderhoff. Hij laat de paarden van Fulco en Peer met de leesrichting meelopen en dat vermindert de vaart in de tekening. In de afbeelding van Gijsbrecht die na zijn overwinning van het toernooi naar Bertha toerijdt geeft Reinderhoff haar tekening een diagonale lijn, waarbij zowel de blik van Gijsbrecht als zijn paard en ook de armen van de toeschouwers wijzen in de richting van de centrale figuur van Bertha. Zo'n duidelijke lijn ontbreekt in de tekening van Heyting.
Uit Fulco de minstreel (8e druk, Van Holkema & Warendorf, tekening Rie Reinderhoff).
| |
Van Looy
Hoewel het technisch niet meer noodzakelijk was om vier volpaginaplaten af te drukken bij de verhalen blijft dat kennelijk toch een gewoonte. Rein van Looy maakt vrij vlakke tekeningen, zonder veel toon en schaduwwerking. Hij maakt voor zijn platen veelvuldig gebruik van dezelfde opzet voor de compositie: een grote figuur of iets anders in de hoek op de voorgrond, met een doorkijkje naar de achteren, waardoor de blikrichting naar de achtergrond van de tekening wordt geleid. In woelige dagen (6de druk, 1953) bevat zo'n tekening van de intocht van graaf Willem in Haarlem, waarbij de figuur van de graaf centraal staat, maar toch niet op de voorgrond treedt. In In ‘Den Otter’ (7de druk, 1956) beeldt hij de gendarme Narot uit, die de jongens achterna zit. Narot zit uitgeput, met gebalde vuist, op de voorgrond en in de achtergrond zie je de jongens weghollen. Het eigenlijke onderwerp van de tekening is wel wat erg op de achtergrond geraakt. Misschien is de eenvormigheid van de compositie te verklaren door de moeilijkheden om een rechtopstaand vlak te vullen. Vandaar dat we in oudere boeken nog wel eens platen tegenkomen die horizontaal op de bladzijde zijn geplaatst, zodat je het boek moet draaien om de plaat te kunnen bekijken.
| |
Poortvliet
Een betere oplossing van dit probleem - maar dat moet wel technisch mogelijk zijn - is de tekening laten doorlopen op de volgende pagina. Rien Poortvliet ontwerpt de dubbele pagina als één geheel. Narot en de jongens uit In ‘Den Otter’ (8de druk 1971) plaatst hij op twee naast elkaar liggende pagina's. De situatie is daardoor duidelijk en de snelheid waarmee ze het op een lopen zetten, komt goed tot zijn recht. Poortvliet tekent Narot ook als een echte Fransman, met een smal gezicht en donker haar. Bij het oproer van de vissers uit Katwijk in De duinheks (8ste druk, 1966) is op elk gezicht in de menigte de uitdrukking van woede duidelijk af te lezen. Op de achtergrond is het vuurtorentje van Katwijk herkenbaar. Poortvliet schuwt de strijdtonelen uit de riddertijd niet. Dergelijke breed opgezette taferelen lenen zich bij uitstek voor een afbeelding op de dubbele pagina, boven- of onderaan de tekst. De beslissende strijd tussen Gijsbrecht en Vianen uit Fulco de Minstreel (12de druk, 1966) is een bewogen tekening. De lezer kijkt over de schouder van Vianen mee in het verbeten gezicht van Gijsbrecht, waarop duidelijk de sporen van de
| |
| |
doorstane ontberingen te zien zijn (in tegenstelling tot bijvoorbeeld de plaat van Rie Reinderhoff bij het laatste hoofdstuk). Op de achtergrond zien we de al opgerichten galgen en het begin van de opstand tegen Van Borselen is zichtbaar gemaakt in de houding en gelaatsuitdrukking van de omstanders. Poortvliet geeft zo een beeld van de plaats en de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, terwijl hij tegelijkertijd ook zorg draagt voor sfeer en karaktertekening. Dat hij waarde hecht aan de informatieve functie van plaatjes bij deze verhalen blijkt o.a. als Kieviet de belegeringswerktuigen, de kat en de blijde, beschrijft. Poortvliet tekent daarvan dan een duidelijke afbeelding (iets wat wij vroeger misten!). In de gebonden editie, met een bandtekening van Joost Minderhout, komen de tekeningen van Poortvliet beter tot hun recht dan in de eerdere paperback-editie, waarin ze op slechter papier gedrukt zijn. Voor het kaft en de band wordt niet meer een scène uit het verhaal afgebeeld, maar de titel, dus de hoofdpersoon, of de plaats waar het verhaal zich afspeelt. De bandtekening loopt door op de achterkant. Op die manier is ook de bandtekening ontworpen van de eerste nieuwe uitgaven vanaf 1981, een verzamelbundel In de Riddertijd, die drie verhalen bevat: Het Slot op den Hoef, Fulco de Minstreel en In woelige dagen.
Uit De duinheks (10e druk, Van Holkema & Warendorf, tekening Rien Poortvliet).
| |
Méjan
Deze uitgave van Kruseman (1981) is een vooruitgang. De verhalen zijn bewerkt, en voorzien van een inleiding over de historische achtergronden van de verhalen: als afsluiting een biografie van Kieviet. Of de grote platen van Marie Sophie Méjan even geslaagd zijn als de tekst is nog de vraag. Ze heeft een losse, schetsmatige manier van tekenen, die veel ruimte laat voor de fantasie van de lezers, maar die ook kan leiden tot onduidelijkheid. In de ‘bekende’ tekening van Fulco en Peer is het tweede paard niet goed te onderscheiden op de tekening en het gezicht van Peer zou dat van een vrouw kunnen zijn. De wapperende haren moeten een suggestie van vaart geven, maar de compositie draagt daar niet toe bij, want de paarden lopen parallel aan de tekstregels en met de leesrichting mee. Een goed gekozen standpunt kan soms een originele plaat opleveren, zoals de tekening van graaf Willem (Het Slot op den Hoef), die zich met Jan schuilhoudt in het riet.
Zoals ook de twee vluchtelingen, zien we van uit het riet de benen van de paarden voorbijtrekken.
| |
De Wilde
Dick de Wilde, die de drie nieuwe uitgave van Kluitman in 1982 illustreerde, tekende voor Fulco de Minstreel niet alleen de ‘bekende’ passages, maar ook scènes die niet eerder geïllustreerd waren. Hij tekent altijd met veel kleine zwarte lijntjes, zodat zijn tekeningen in de verschillende boeken vrij donker lijken en weinig verschillen in sfeer. Soms weet hij een gelaatsuitdrukking goed te treffen, zoals de wanhopige uitdrukking van Ite bij de inval in Het Slot op den Hoef. Van de passage in De duinheks waarin de jongens zich verkleden voor hun vermomming als vissersvrouw maakt Dick de Wilde een vrolijk tafereeltje.
Uit In de Riddertijd (Kruseman, 1981, ‘Fulco de minstreel’, tekening Marie Sophie Méjan).
| |
Nieuwenhuis
De uitgave van Fulco de Minstreel naverteld door Sytse de Haan in de Wenteltrapreeks van Wolters-Noordhoff
| |
| |
(1985) bevat tekeningen van Jaap Nieuwenhuis. Met een combinatie van pen en gewassen inkt tekent hij met een losse toets; niet precies uitgewerkt, maar wel met oog voor de details van betekenis. Als hij de groep muzikanten rond de minstreel uitbeeldt, tekent hij ook de wijnkroezen en de fakkelverlichting. Zelfs in de kleine plaatjes hebben de gezichten, hoe summier ook aangeduid, toch uitdrukking. Zo heeft hij van een ‘oud’ verhaal toch weer iets nieuws gemaakt.
Uit De duinheks (Kluitman, tekening Dick de Wilde).
| |
Tenslotte
Dat de illustraties van de historische verhalen van Kieviet met hun tijd meegegaan zijn, wordt duidelijk, als we achtereenvolgens de tekeningen van Braakensiek, Reinderhoff, Poortvliet en Méjan vergelijken. Gebleken is ook dat lang niet elke verandering een verbetering betekende. De ontwikkeling die we kunnen zien in een eeuw illustraties van deze historische verhalen van Kieviet is eigenlijk die van de illustraties van verhalende jeugdboeken in het algemeen (prentenboeken buiten beschouwing gelaten). Wat dat betreft is het aardig, dat je met de boeken van één auteur een ontwikkeling in het algemeen kunt volgen. De illustraties blijven steeds zwart-wittekeningen - vooral uit financiële overwegingen - maar de boekverzorging heeft in de loop van deze eeuw steeds meer aandacht gekregen. De boeken zien er nu aantrekkelijker uit en het uiterlijk van de boeken zegt meer dan vroeger iets over de inhoud. Het is gemeengoed geworden om de plaatjes tussen de tekst af te drukken, zodat de samenhang tussen tekst en tekeningen optimaal is. Juist voor deze verhalen blijkt dat functioneel te zijn. Als een boek toch uitsluitend volpagina-platen bevat zijn het er in elk geval meer dan de traditionele vier. De stijl van de tekeningen is losser geworden, minder vastgelegd. De lezer krijgt meer ruimte voor een eigen voorstelling van de verhaalpersonages. Het meest bevredigend zijn toch de afbeeldingen met sfeer en karaktertekening, die tegelijkertijd ook een beeld geven van de periode en de plaats waar het verhaal zich afspeelt; platen die niet alleen een stemming, maar ook ‘informatie’ overbrengen. Misschien is dat specifiek te noemen voor illustraties bij historische verhalen? Het is ook een kwestie van opvatting en daarom voor discussie vatbaar. Over smaak valt niet te twisten, leerden wij thuis. De lezer oordele zelf!
| |
Literatuur
Van de geraadpleegde literatuur is (afgezien van de geschiedenis van de (illustraties van) jeugdboeken) 't meest van toepassing op dit onderwerp: Uri Shulevitz, Writing with pictures, How to write and illustrate children's books, New York, Watson-Guptil Publications, 1985.
|
|