bergmeertje, flats, of de boerderij.
Het uiterlijk van het meisje bestaat uit de volgende componenten: bij een ‘mooi’ meisje is het haar blond en aan de uiteinden springerig, een serieus of jongensachtig meisje heeft nog wel eens donker haar. Neus en kin zijn fors, de mond is groot, de dunne lippen zijn met stift en ‘gloss’ iets voller gemaakt.
De ogen sprankelen en zijn zwaar omwimperd.
Hals, armen, benen en taille zijn uitgesproken rank. De armen zijn niet altijd even lang en anatomisch gezien zijn ze soms wat vreemd aan de schouders bevestigd. De kleding bestaat vrij vaak uit een bloes of een jurk met V-hals.
De boezem wordt meestel gecamoufleerd (nogmaals, het gaat hier om ‘goedgekeurde’ bibliotheekboeken), bv. met behulp van een bos bloemen, een boek, of kuis gedrapeerde armen. Dit vooral in de boeken voor de lagereschoolmeisjes. De niet gecamoufleerde boezem is bepaald goed gevuld te noemen.
In 1981 heeft Jessica Voeten in NRC-Handelsblad het Borrebachmeisje als volgt getypeerd: ‘De Fanny's, Fenny's, Dolly's en Yvette's op de omslagen van de “eigentijdse, sprankelende, levenslustige en daarmee beslist gezonde jeugdlectuur”, om de flaptekst nog eens te citeren, hebben 't een en ander gemeen. Zij zijn allen van meer dan gemiddelde lengte en heel slank maar sportief gebouwd. Ze hebben ranke ledematen, de armen uitlopend in vèrstrekkende vingers met erg lange kootjes waarmee ze op elegant ogende maar fysiek lastige wijze een voorwerp omklemmen; de hoge benen soepel getraind. Het blonde haar, steil maar van onderen met iets van slag er in, glijdt langs het ovaalvormige gelaat met een pasgewassen souplesse. Een zweempje blauwe ogenschaduw siert de grote, door wijde (aangeplakte?) wimpers omsloten ogen, een rozerood laagje lipstick bedekt de volle, lachende lippen waartussen de sneeuwwitte tanden blikkeren, af en toe in gezelschap van een tongtipje. Vanaf het kuiltje tussen de sleutelbenen is het naar beneden even een gladde baan, tot de schaduw van de welvende borstpartij of, afhankelijk van de halsuitsnede, tot aan meer dan een glimp van de welving zelf. De garderobe van het Borrebach-meisje is zomers te noemen. De enkele herenfiguur, die haar accompagneert, draagt lichte vrijetijdskleding van jeugdige snit of een sportuitrusting. Hij vindt overigens, zo verraadt de gelijkenis met het fotoportret van de maker, zijn oorsprong in de flatterende spiegel boven de tekentafel’ (...). ‘Borrebach heeft kijk op de meisjes. Dat het zijn kijk is, kan een ieder ontdekken die zijn standaardwerk over Figuurfotografie (uitgeverij L.J. Veen, 1968) bestudeert, en daarbij stuit op het prettig hanteerbare typeringsschema. Borrebach schrijft: “Blond haar - Blond haar is zeer fotogeniek en daardoor preferent. Met blond haar kan met te allen tijde
de hoogste effecten behalen.
Zeker als dit samengaat met een goed gebronsde huid”.
“Slanke armen - Altijd goed, vooral als zij zich mèt de handen elegant en soepel bewegen”.
“Slanke benen - Zijn vooral als ze daarbij vrij lang zijn, zeer fotogeniek en overal ter wereld in trek. Doen het even goed in shorts, badslipje of minirokje”.
“Mooi gevormde, goed gevulde borsten - Een der beste kwaliteiten voor een naaktmodel. Leg er in uw opname zoveel mogelijk de nadruk op en tracht het overige aan te passen”.
Tot zo ver een ideale keuze; van de classificering voor andere lichamelijke mogelijkheden nog even één type: “Een te kort bovenlichaam - Camoufleren, zo goed als het kan, of anders zo'n model niet kiezen” (...).’
De citaten uit het fotografie-standaardwerk geven in tekstvorm weer wat in de illustraties van Borrebach zo frappeert: zwoel, maar toch netjes, het ‘echte’ leven, maar wel een geflatteerde en ongecompliceerde selectie hieruit.
Het geïdealiseerde zelfportret van de maker wordt behalve in de herenfiguren ook wel in de meisjeskopjes verstopt. Sommige hoeven alleen ontdaan te worden van dameskapsel, bijgewerkte wenkbrauwen en plamuurwerk en je houdt een aantrekkelijk mannenhoofd over. Iets dergelijks komt vaker voor bij illustratoren. Bij de tekenaar van Kapitein Rob, Pieter Kuhn, zijn de schaars aanwezige vrouwen altijd opgedirkte mannen.
Misschien verwekt zoiets wel een extra (onbewuste) vorm van fascinatie: er is iets, maar je weet niet wat en om er achter te komen lees of koop je zo'n boek. Naar buitenlandse pocketomslagen is menig onderzoek verricht en er zijn tentoonstellingen aan gewijd.
Mijn stapeltje boekomslagen is al twee keer door watertandende, grafisch geïnteresseerde heren (‘dat is grafisch enorm knap, weet je dat wel’) uitgenodigd voor een tentoonstelling. Ik wilde dat liever in een wat breder kader laten zien. Een aardige aanleiding lijkt met 5 mei 1988.
Hans Borrebach wordt dan (waarschijnlijk) 85 jaar. Een mooie leeftijd om te herdenken met activiteiten rondom dit typisch Nederlandse massacommunicatie-fenomeen. Hierbij dan een tentoonstelling met alle boekomslagen van Borrebach, publicatie van de autobiografie (Van Goor zou dit ooit van plan zijn geweest), en openbaarmaking van een aantal van zijn pseudoniemen. Is Hans Borrebach soms Lenie Stafleu-Kruikmeier?