Leesgoed. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Leesgoed– Auteursrechtelijk beschermdEen nieuwe lente, nieuwe prenten
| |
[pagina 52]
| |
scholing in het vrije, artistieke werk: houtgravures, koperetsen... Dat was dus in '68. Alles mocht, alles kon. De fantasie aan de macht, weet je wel. Ik heb in die tijd zelfs jurken ontworpen, en gekke carnavalsmutsjes, waarmee niemand wat deed. Er bestonden hoegenaamd geen artistieke remmingen. Dat had dan het voordeel dat je allerlei kanten uitkon, maar het bereidde je niet echt voor op een specifiek beroep. Als de schooldeuren achter je dichtklapten viel je gewoon met je neus op de realiteit. Ik heb het illustreren zelf moeten leren, met vallen en opstaan.’ Geert Vervaeke: ‘Dat is misschien wel waar, maar zelfs nu we dat vak illustreren hebben, klagen de studenten nog dat ze niet genoeg technische know-how krijgen. Ze zijn zo pragmatisch, willen meteen een beroep hebben. De opvatting in onze school is heel duidelijk: het lerarencorps geeft een artistieke opleiding, geen puur technische. Je moet ook zelf een beetje je weg kunnen zoeken.’ André Sollie: ‘Ja.’ (Nadenken.) ‘Er kruipt wel veel tijd in, in het illustreren van kinderboeken. Je moet natuurlijk eerst het hele boek, of liever het manuscript lezen, want er mag geen fout in de tekening sluipen. Ik heb al vele jeugdboeken gelezen: goede, maar ook een hoop rommel. Een opdracht geweigerd? Nee, dat heb ik nooit gedaan. Een keertje heb ik wel geaarzeld. Ik had toen net samen met Gaston van Camp een boek gemaakt, Geweld eindigt waar liefde begint (Lannoo, 1977). Dat was een soort pacifistisch document voor jongeren. In dat boek stond ook iets over geweld tegen dieren. En toen kreeg ik een haast jubelend stukje over stierengevechten in handen, dat ik voor een Vlaams jeugdblad moest illustreren. Ik heb er met de redacteur over gepraat en heb tenslotte toch maar iets gemaakt. Met veel moeite! Maar zoiets doe ik nooit meer, en dat heb ik aan de redactie ook gezegd. Sommige bekende illustrators kunnen het zich veroorloven om opdrachten te weigeren. Ik hoorde dat The Tjong Khing maar zeven werken per jaar aanneemt. Zeven. Dan moeten de honoraria in Nederland - althans voor de meest bekende illustratoren - toch gevoelig hoger liggen dan in Vlaanderen. Ik moet hiervan leven, ik heb geen andere inkomsten. Dus neem ik alles aan. Nu, om eerlijk te zijn, ik vind het wel moeilijk om over geld te praten.’ Geert Vervaeke (heeft hier duidelijk geen last mee): ‘Dit werk wordt echt heel slecht betaald. Ik heb het eigenlijk niet echt nodig, ik geef immers les, maar toch... Voor één bladzijde vol tekeningetjes kreeg ik 1.000 franc (zowat 50 gulden). Als je eens bedenkt hoe veel werk erin kruipt!’ André: ‘Voor het maken van een cover heb ik ooit 11.000 francs (550 gulden) gekregen, maar dat is dan ook het absolute maximum. Meestal schommelt het rond de 7.000 francs (350 gulden). Sommige uitgevers durven ook wel 3.000 francs (150 gulden) of minder te betalen voor de cover voor een jeugdboek. Een keer kreeg ik een percentage van (4%) van de auteursrechten, omdat ik het boek eigenlijk samen met de auteur gemaakt had. Dat was meer dan alleen maar illustreren: ook lay-out en zo. De auteur moest dat percentage aan mij afstaan en dat was natuurlijk voor hem ook wel even wennen. Dat boek, weer datzelfde Geweld eindigt waar liefde begint, liep gelukkig lekker. Daardoor werd mijn honorarium uiteindelijk hoger dan als ik een forfaitair bedrag gekregen had, zoals dat gewoonlijk met illustrators gebeurt. De illustraties in dat boek werden in '78 bekroond met een legpenning van het Referendum van het Vlaamse jeugd- en kinderboek. Voor het boek dat ik zelf schreef, Soms dan heb ik flink de pest in, moest ik aanvankelijk wel aandringen om het zelf te mogen illustreren. Manteau heeft immers een huisillustrator, Michel Gruyters, die elk jeugdboek vooraan van een vijftal strips voorziet. Ik vond echter dat ik dit helemaal zelf moest doen. Dit was mijn boek: mijn gedichten, met mijn tekeningen en mijn eigen lay-out. (Want ook als illustrator heb je vaak weinig in de pap te brokken als het over lay-out gaat.) Gelukkig heb ik het tenslotte toch allemaal zelf mogen doen. Alleen het lettertype niet, maar ik vind het wel goed.’
André Sollie
Is er een verschil in waardering voor je teken- en schrijfwerk? André: ‘O ja. Nu ik schrijf, word ik plots ontdekt. Woorden worden blijkbaar veel sterker gewaardeerd dan prenten. Nu moet ik zelfs lezingen geven en zo. Vroeger helemaal niet. De mensen worden door woorden ook meer geraakt, lijkt het wel. Dat merk ik aan de reacties van lezers. Illustreren blijft voor mij de hoofdzaak, maar ik wil ook wel blijven schrijven. Ik vind het leuk om te doen. En ik wil niet de indruk wekken, dat ik het gewoon zomaar eens een keertje wilde proberen.’
De tieners in je verzen zijn heel raak op papier gezet. Je schrijft ze bepaalde gevoelens toe, die vaak veel directer en herkenbaarder zijn dan in vele teksten, die jij moest illustreren. Hoe komt dat? André: ‘Herkenbaar, ja. Ik heb zelf geen kinderen, maar ik loop wel met het gevoel rond dat ik altijd een tiener gebleven ben, dat ik nooit verder geraakt ben dan - laat eens denken - achttien jaar, of zo.’ (Bijval van een verraste Geert, die zichzelf ook helemaal nog niet vastgeroest voelt, zoals vele volwassenen dat in haar ogen wel zijn.) ‘Vandaar misschien dat die verzen zo herkenbaar zijn.’
Geert Vervaeke
André Sollie maakte al in 1980-'81 gedichtjes, die in de Stipkrant (De Standaard) verschenen. Soms dan heb ik bevat een selectie uit die eerste versjes en uit een recente reeks, die eveneens in die wekelijkse kinderbijlage meer verscheen. ‘Ik had de gedichten al aangeboden aan Manteau, maar stuurde enkele ervan ondertussen ook naar de jury van de poëziewedstrijd in Tielt. En ik won. Dat was natuurlijk een plezierige steun voor de publikatie bij Manteau. Eén gedichtje mocht in de Stipkrant niet afgedrukt worden; wel van de hoofdredactrice, Mariëtte Van Halewijn, maar helaas niet van haar achterban. Dat over die homo-vader. En geef toe: het is toch een onschuldig, lief stukje. Bij Manteau was het heel plezierig werken: Nelleke Berns, de uitgeefster, en ik hebben samen zitten kiezen. Zo van: “Wat is nu eigenlijk een leuk gedicht, en wat niet”. Ze liet me eigenlijk nogal vrij. De laatste jaren is er gelukkig een heel andere verhouding tussen auteurs/illustrators en de nieuwe uitgeversgeneratie: veel minder formeel. Geen meneer en mevrouw meer, wat ik trouwens zelf nog lang heb gedaan, hoor! Ik ben eigenlijk blij dat ik met dit bundeltje in een ander uitgeverscircuit ben geraakt. Manteau is een heel professionele uitgeverij, dat zie je bijvoorbeeld aan de bladspiegel, het centreren van de gedichten en allerlei andere kleinigheden. De verzen zijn nogal populair bij de tieners, ja. Voor enkele jaren lag het nog moeilijk om poëzie voor kinderen uit te geven. Dat liep niet goed, maar nu blijkt het toch te kunnen. Op de boekenbeurs in Antwerpen (november '86) brachten enkele tieners mijn verzen, met muziek die ik er zelf bij gemaakt had. Het leek of die gedichten door hen zelf gemaakt werden, zo spontaan klonk het. Dat trof me. Mijn vormschema is nogal strikt. En precies dát waar ik nogal trots op ben, wordt me door critici wel eens verweten: dat het te makkelijk rijmt.’ (Lacht). ‘Alle verzen hebben voorlopig nog hetzelfde metrum. Zoiets gaat pas opvallen in een bundel; veel minder in een | |
[pagina 53]
| |
wekelijks te publiceren product, zoals in de Stipkrant, waarvoor ze eigenlijk bedoeld waren. Sommige van mijn gedichten zijn trouwens als liedje bedacht, met meteen een melodie erbij. Vandaar die streng afgemeten vorm.’
Tegelijk met je gedichten verscheen er in de Stipkrant in '86 hele nieuwe tekeningen van jou gekaderd in een opvallend speelse lay-out. André: ‘Doordat ik met mijn verzen helemaal mijn zin mocht doen vond ik dat ik ook illustratief iets anders moest brengen. Ik wilde breken met alles wat ik tevoren gedaan heb. Maar dat lukt me helemaal niet zo goed. Eigenlijk laten vele auteurs en lezers me niet meer los, ze klampen zich vast aan mijn oude stijl. Ze bellen me op: “André, wil je mijn nieuwe boek illustreren? Maar niet die nieuwe grapjes hoor!” Ik moet mijn weg nog een beetje vinden. Het is moeilijk om in die twee stijlen te blijven tekenen. Ik wil mezelf een herkenbare stijl aanmeten, iets waarvan men direct kan zeggen: “Dat is van Sollie.” Maar dan wel een nieuwe Sollie. Gal, een politiek cartoonist, heeft me eens verteld dat ik me beter met één herkenbaar iets tegelijk moest bezig houden. Een soort van image-building, hè!’
Welke materialen en technieken gebruiken jullie nu precies? Geert: ‘De contourlijnen maak ik met een profilpennetje. Het inkleuren gebeurt in aquarel: plakkaatverf of ecoline met water. Voor de achtergrond komt er airbrush bij. Dat is een spuitbusje met verf, waarmee je heel gelijkmatig kan werken. Soms gebruik ik de wat grovere techniek met een tandenborstel. De cover en de tekeningen voor Nu zing ik een liedje mocht ik helemaal maken zoals ik wilde, ja. Lannoo kende me al van de wenskaartjes die ik daar aangeboden had en waarvan er nu enkele gedrukt werden. Ze vroegen me voor dit boek alleen om wat meer dieren en uiteraard ook enkele muziekinstrumenten te tekenen. Ik vind het jammer dat het binnenwerk volledig zwart-wit moest zijn, want ik werk graag met kleuren. Het moest bovendien allemaal zeer snel gebeuren: op nauwelijks één maand tijd zestig bladzijden vol tekeningetjes en een cover afleveren. Ik kreeg er nachtmerries van. Je ziet het ook aan sommige tekeningen dat ze zo snel gemaakt werden. Af en toe gebruikte ik gewoon rasters, zoals die in de handel te koop zijn, in plaats van ze helemaal zelf te maken.’
André Sollie
(André Sollie bekijkt de tekeningen aandachtig en bemerkt een slordigheidje in een van de handen van het clowneske hoofdpersoontje.) ‘Handen tekenen is heel moeilijk, daar moet je echt rustig de tijd voor nemen. Ik zeg tegen een bevriend illustrator, als hij weer te snel gewerkt heeft, ook wel eens: “Let op de handjes, jongen. Let op de handjes.” Dat mag ik overigens rustig zeggen, hoor.’ Geert beaamt dat het inderdaad niet makkelijk is om handen te tekenen, zelfs bij fantasiefiguurtjes. Verder experimenteert ze bijzonder graag met nieuwe dingen. Ze heeft zich nog niet meteen een eigen stijl aangemeten, maar dat komt nog wel. Ze heeft ruimschoots de tijd. ‘Voor een tekening vertrek ik steeds van mono-type - drukwerk met een glasplaatje - en dan fotokopieer ik, corrigeer en fotokopieer weer. Soms in kleur’ André vindt het geen gek idee, dat wil hij ook wel eens proberen. De fotokopiezaak blijkt trouwens niet ver uit hun beider buurt te zijn, ergens in Antwerpen. Geert vergroot en verkleint haar produkten vaak, omdat ze tijdens het tekenen helemaal geen rekening houdt met de gewenste grootte van de opdracht. Een ander plezierig idee is het invoeren van allerlei exemplaren van een dikkere, of een gekleurde papiersoort in het fotokopieerapparaat. En al gauw raken ze onderling weer in een geanimeerd gesprek verwikkeld, over blauwe lijnvoering en het effect daarvan, of het gebruik van witte wasco op de achtergrond, zodat het laagje ecoline op die plekjes afgestoten wordt, etc. Zoiets heeft Geert toevallig zelf ontdekt en ze geeft het graag door aan haar studenten, ‘want hoe meer technieken je beheerst, hoe vrijer en veelzijdiger je kunt werken.’ André: ‘Ik maak mijn tekeningen met een fijne zwarte stift. De laatste jaren heb ik een heel gamma van deze stiftjes in huis. Dit is wel onedel materiaal’ (lacht aarzelend) ‘maar ik werk er graag mee.’ Geert: ‘Dat heeft toch geen enkel belang met wat je werkt, als het resultaat maar mooi is.’ En dat beaamt Sollie dan ook. (‘Misschien ben ik nog van de oude stempel.’) Als Sollie in kleur werkt, en dat gebeurt de laatste tijd gelukkig wat vaker, werkt hij eerst met potlood, neemt de tekening dan over met een stift en kleurt de vlakken tenslotte met kleurstiften in. Het nadeel van deze makkelijke materialen is, dat het na een poosje gaat verkleuren. ‘Maar ja, de prenten zijn niet bedoeld als een kunstwerk op zich, maar om afgedrukte te worden in een jeugdboek. Dus ...’ Over de gekleurde vlakken gaat hij nog eens met Engelse potloden (prima materiaal, vindt Geert) en tenslotte met retouche gouache. In het maken van gouaches is hij echter niet zo sterk, bekent hij.
Geert Vervaeke
Hoe was jullie debuut als illustrator? André Sollie moet de film duidelijk een beetje terugdraaien. Alles werd toen meteen aangenomen, herinnert hij zich. Sterker nog, de uitgeverijen kwamen zelf naar de kunstacademie om opdrachten te brengen. ‘Ik heb ook veel meegedaan aan wedstrijden, ik haalde mijn neus niet op voor het illustreren in allerlei damesbladen, en dat werk doe ik nu nog. Prenten voor Libelle of Bonne Soiree... Ik heb ook enkele affiches voor de Vlaamse IJzerbedevaart ontworpen, maar daar ben ik niet zo trots meer op. Ach wat, ik was politiek een onbeschreven blad. En wijlen Cyriel Verleyen, een man die in de Vlaamse jeugdliteratuur toch een grote rol heeft gespeeld en die ik toevallig persoonlijk kende, heeft me een beetje binnen gesmokkeld in Altiora. Voor deze uitgeverij ben ik al die jaren veel blijven werken. Het was en bleef zo'n beetje mijn belangrijkste opdrachtgever. Norbert Vranckx vind ik trouwens een prima voorbeeld van die nieuwe enthousiaste uitgeversgeneratie, waarover ik het daarnet al had. Hij heeft me dat belangrijke duwtje in de rug gegeven met het zoeken naar een nieuwe tekenstijl.’
En Geert, het debuut in de jaren '80? ‘Vroeger heb ik veel dingen gedaan die ik nu niet meer durf tonen. Schoolboeken geïllustreerd en zo. Maar dat deed ik toen om geld in het laatje te krijgen. Nu ik les geef kan ik selectiever opdrachten aannemen. Ik ben echter nog steeds op zoek naar de juiste contactpersonen, naar een goede uitgeverij. Het kinderboekenwereldje ken ik nog niet zo goed. Ik stuur mijn studenten elk jaar naar de Antwerpse boekenbeurs om eens te gaan snuffelen in kinderboeken, maar dit jaar heb ik toch mijn mond gehouden. Ik wil mijn boek ook niet in de klas laten zien. Nee, ik ben er zelf nog niet echt tevreden over.’ | |
[pagina 54]
| |
André: ‘Ik wordt doorheen de jaren steeds maar kritischer tegenover mijn eigen werk. Langs de ene kant leer je eigenlijk heel wat bij, maar tegelijk word je toch ook veeleisender.’ Geert vertelt dat bij haar vooral het lesgeven haar kritische zin aangescherpt heeft. Ze heeft het gevoel dat ze steeds verantwoording moet afleggen. Ik laat haar het interview met tekenleraar Piet Klaasse lezen, dat in Refleks 1981/4 verscheen. Ze vindt het plezierig herkenbaar. ‘Nee, vernieuwing mag geen must worden, dan wordt het juist een cliché.’ En creativiteit kan je inderdaad nooit aanleren. Ze vindt het jammer dat er de laatste jaren zoveel ongemotiveerde en ongetalenteerde leerlingen in de klas zitten. Het wordt haast een mode om een artistieke opleiding te gaan volgen. Voor een tiental jaren hadden sommige studenten vast de richting snit en naad gekozen, ‘vergeef me dat ik dat zo kras uitdruk.’
Waar plaatsen jullie jezelf als illustrator? Wie is jullie grote voorbeeld? Geert wil vooral veel bijleren. Ze zou graag zo goed kunnen tekenen, dat ze spontaan iets op papier zet en niets meer hoeft te corrigeren. En natuurlijk wil ze zich een eigen weg banen. Ze tekent vooral voor zichzelf, vindt dat ze zelf tevreden moet zijn, maar wat erkenning en dus leuke opdrachten zijn natuurlijk nooit weg. Verder zou ze ook wel eigen scenario's of teksten willen produceren, zoals Janosch bijvoorbeeld, maar ze vreest dat ze daarvoor niet in de wieg gelegd is. André geeft haar de gouden raad mee om vooral niet teveel artistieke toegevingen te doen. ‘Dat is iets wat ik in Bologna geleerd heb. Nu passen sommige illustrators zich aan hun opdrachtgever aan, terwijl toch precies het omgekeerde het geval zou moeten zijn.’ André voelt zich, op dit moment zoals hij al zei, verscheurd tussen zijn oude en zijn nieuwe stijl. Zelf voelt hij veel meer voor de laatste, maar krijgt daartoe blijkbaar niet genoeg de kans. En hij wil ook verzen blijven schrijven, als het enigszins kan. De grote voorbeelden liggen een beetje gemeenschappelijk. Voor André zijn dat David Levine met zijn karikaturen van bekende schrijvers, Norman Rockwell, en dichter bij huis Hugoké, Gal en The Tjong Khing. Geert heeft eveneens veel bewondering voor The Tjong Khing, en verder voor Ralph Steadman, Saul Steinberg, maar ook voor Janosch. Het zou misschien een boeiend portret kunnen worden als we over enkele jaren eens terug gingen om te kijken wat er van beide illustrators en hun (ver)nieuw(d)e stijl geworden is. |
|