| |
Beluisterd en bekeken
Een zestal bijeenkomsten in Nederland en de vijftigste Antwerpse boekenbeurs met in de zijlijn enkele bijeenkomsten bezorgden ons een volle rubriek. Te vol voor één nummer. Onze lezers houden nog wat uit dat levendige najaar tegoed. Vol of niet, voorstellen voor verslagen voor deze rubriek zijn altijd welkom, mits het bijeenkomsten betreft van iets meer dan locaal belang, en er iets viel te beluisteren of te zien van inhoudelijke aard.
| |
Zentrum Leseförderung
De Frankfurter Buchmesse 1986 (1-6 oktober) besteedde voor de tweede maal extra aandacht aan boekpromotie, leesbevordering en creatief schrijven. In het in tenten ondergebrachte Zentrum Leseförderung lieten 37 organisaties en instituten uit de Bondsrepubliek en Oostenrijk hun plannen, projecten en materialen zien. Behalve de aparte tentoonstellingsruimte waren in de tenten een theater, een schrijf- en drukwerkplaats en een leeshol ondergebracht.
De Börsenverein des Deutschen Buchhandels had dit georganiseerd en richtte zich daarmee naast de boekhandel ook op kinderen, ouders, onderwijzers en het sociaal-cultureel werk. Lezingen door schrijvers, uitgevers en mediadeskundigen luisterden de zaak op. Talloze materialen waren gratis verkrijgbaar. Men kon bovendien zonder kosten intekenen op de aanwezige tentoonstellingen van kinderboeken, over bijvoorbeeld milieu, vrede, reizen, hoop, sprookjes en bekroonde kinderboeken.
Een aardige Duits-Nederlandse uitgave was Kontakt/Contact, een tweetalig eenmalig nummer van Menschenkinder, gemaakt (zoals alle nummers van dit blad) voor en door jongeren over hun boeken (zie En nu over jeugdliteratuur 1986/6 p.280), en daaruit citeer ik dit: ‘Wij pleiten voor het verdwijnen van de afdeling “jeugdboeken” (maar niet voor de afdeling “kinderboeken”!) en willen de jeugdboeken ondergebracht zien bij alle andere boeken. Misschien worden dan vele voormalige jeugdboeken ook meer door jongeren gelezen, die niet meer door het etiket “jeugdboek” worden afgeschrikt, vooral als het vermoeden bestaat dat ze “pedagogisch waardevol” zijn...’
De tenten vormden een klein gedeelte van het tentoongestelde op de Buchmesse. Toch was de dag die ik er voor uitgetrokken had te kort. Alleen al om te zien wat er binnen de kinderliteratuur en -media mogelijk is en wat er in Nederland zou moeten kunnen, had dit voor vakgenoten eigenlijk een verplicht bezoek moeten zijn. Bij de Börsenverein is over het Zentrum Leseförderung een uitvoerige en kostenloze map verschenen.
Mooi vormgegeven en geïllustreerde boeken waren te vinden op de tentoonstelling Book art international van de Stiftung Buchkunst. Van Nederland was niets te vinden, behalve dan misschien bij de schoolboeken, en de Engelse bewerking van de Bos-basisatlas. De kinderboekenafdeling van deze tentoonstelling liet verscheidene boeken van de Japanse uitgeverij Kaisei-sha zien, zoals het deeltje Malaysia uit de serie ‘children of the world’ en een boek over kraanvogels, beide fotoboeken. Bij deze uitgeverij ook een uitklapprentenboek, bijna zonder tekst, Truck truck 1 2 3, van Shigetaka Sawada. Een telboek over trucks en ander verkeer temidden van landschappen dat uitgeklapt een zes meter lange strook vormt. In Polen verscheen Sekrety slow van Nasza Ksiegarma. Een Pools alfabet vol rare trucs met letters en daarbij nog eens gedichtjes waarin alle woorden met dezelfde letter beginnen.
Van De standvastige tinnen soldaat van Andersen verscheen een zeer luxe uitgave in een doos bij Albatros in Praag. Absurd, grappig en knap, met gekleurde pentekeningen van Kveta Pacovská. En drie voorbeelden van eenvoudige, maar geraffineerd uitgevoerde boeken, waar het enthousiasme vanaf straalde, waren Kids can type too van Chris Mountford (Pitman, Australië, over creatief schrijven), Moon penny, a collection of rhymes, songs and playverse, verzameld door Bill Meek (Ossian Publications, Cork, Ierland), en in de architectuurafdeling een uitgave van het Staten Island Children's Museum in New York, Building buildings, opvouwboek over architectuur, propvol informatie. Paula Tannenbaum maakte er een klein en ingenieus vormgegeven boekje van.
China was een uitblinker bij de landenstands. Gelakt hout, veel vaasjes en vitrages. Gezellig en ouderwets koloniaal. De tentoongestelde Chinese boeken waren duidelijk minder belerend dan een paar jaar terug. In Engeland verscheen The secret life of cosmetics, een ‘science experiment book’, over spannende trucs met de cosmetica van je ouders. Canada bood bij uitgeverij Mondia groteletterboeken met een ruglengte van ongeveer een meter. Opmerkelijk bij Japan was, wederom bij Kaisei-sha, een verzamelboek met kinderboekenposters en van Yohei Nishimura een emotionerend fotoboek over kleifiguren, gemaakt door blinde kinderen.
Voor een kort en goedkoop bezoek aan de Frankfurter Buchmesse, van vrijdag tot en met zondag all in ƒ 150, kan men zich wenden tot de Vakopleiding Boekenbranche, Frederiksplein 1, 1007 AL Amsterdam. Aanstaande Nederlandse boekhan- | |
| |
delaren gaan jaarlijks met een bus naar Frankfurt. Als er ruimte over is, en dat is tot nog toe altijd zo, kan men meerijden.
- Francien Braaksma
| |
Noord-Zuid
Dichtbij de langste grens van Nederland met België ligt de kortste grens: een Belgische enclave die op uiterst grillige wijze grenst aan Nederland: Baarle-Hertog heet dat stukje België, Baarle-Nassau heet hetzelfde stadje als het per ongeluk Nederlands is. De grens loopt dwars door straten, huizen en tuinen. De grens loopt dwars door de bibliotheek. En dwars door het cultureel centrum. Een uitmuntende plek voor een idee van de bibliothecarissen van de gemeenschappelijke bibliotheek van Baarle: zij nodigden Vlaamse en Nederlandse kinderboekauteurs en aanverwante lieden uit op een Vlaams-Nederlandse kinderboekenmarkt. Receptie en diner na. De bedoeling was een leuke boekenmarkt en de kans op uitwisseling van gedachten op een informele manier. Een aantrekkelijk idee, en het werkte. Het wemelde van de auteurs en tekenaars, en ook ander kinderboekvolk was aanwezig. Zelfs de meest verstokten konden niet voorkomen zo nu en dan tegen iemand van over de grens op te lopen en een praatje te maken. Behalve handtekeningen zetten en boeken bekijken was er ook weinig anders te doen, en er was een bar. Ik hoorde van veel kanten de opmerking dat het toch beschamend is dat de Vlaamse auteurs hun Nederlandse collega's allemaal wel kenden, althans naam en werk, terwijl dat omgekeerd niet het geval was. Ook namen als Gregie de Maeyer en Katrien Seynaeve waren voor veel Nederlandse auteurs nieuw. En ja, ook in de berichtgeving zijn er zo van die onevenwichtigheden. Wat dat betreft was er voor mij ook nog wel iets te bespreken met Vlaamse collega's. En je hoort zo nog eens wat. Bijvoorbeeld over de sponsoring van de Vlaamse jeugdboekenweek door de An-Hyp bank; zonder die (niet onzichtbare) steun zouden ze daar niets van de grond krijgen. En over het initiatief dat voortkwam uit het voor de hand liggende idee van de redactie van Jeugdboekengids om hun auteursportretten te bundelen: een compleet naslagboek over de nederlandstalige jeugdliteratuur,
zowel betreffende auteurs als thema's, ook te behappen door lezers van twaalf jaar, en te verschijnen in 1988. Over de uitgever mocht nog niet gerept worden.
Schrijvers van kinderboeken in Baarle.
Het diner kreeg smaak door toespraakjes waarin alvast op een volgende noord-zuid ontmoeting werd gezinspeeld. De organisatoren lieten zich door de bloemen (van zuid) en chocoladeletters (van noord) echter niet tot definitieve toezeggingen verleiden. Het zou toe te juichen zijn als het er weer van kwam in Baarle; niets is zo relativerend voor de zuid-noord verhouding als je voortdurend te kunnen afvragen of je nu in Nederland of België loopt. Dit jaar auteurs. Volgend jaar recensenten? Dan valt er beslist ook iets te bespreken.
- Herman Verschuren
| |
Prijs van de Vlaamse Kinder- en Jeugdjury
In nauwelijks een uurtje tijd werd deze hele bedoening op 5 november in Antwerpen afgehandeld, in de marge van de vijftigste boekenbeurs: animatie, voorlezen van de juryrapporten, spelen van enkele sketches uit de bekroonde boeken door groepjes schoolkinderen, een woordje van dank door de laureaten, etcetera.
De bekroonde auteurs waren - en dat werd al een poosje van tevoren in de pers bekend gemaakt, zie ook En nu over jeugdliteratuur 1986/6 - Ed Franck, met Spetters op de kermis (Clavis) voor 8-12 jaar ; Maria Heylen met De witte vogel (De Standaard) voor 10-12 jaar en Katrien Seynaeve met Vrede nu?... (Altiora) voor 13-15 jaar. De juryverslagen klonken vrij eerlijk doorheen de ietwat plechtstatige omschrijvingen van de sterke én zwakke punten van elk boek. Jammer dat een bijna hysterisch-vrolijke animator op het laatst de microfoon uit handen van een stel tieners rukte, zogenaamd omdat de tijd drong. Majo De Saedeleer kwam nog haastjerepje vertellen dat ze met deze juryrapporten van de kinderen graag een actieve boekpromotie wil voeren, in plaats van ze in een archief van het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur te bewaren. En toen moest iedereen veld ruimen voor een promotie-activiteit van het damesblad Flair.
Een gesprekje achteraf met Jos Brabants, stichter in 1981 van de Vlaamse Kinderen Jeugdjury en Jet Narchau, medewerkster, leert dat deze jury elk jaar groeit. En dat er nog steeds jongeren, maar vooral volwassenen begeleiders welkom zijn. Nu werken ze met zo'n tweehonderd kinderen. Dat is heel wat minder dan de Limburgse Kinder- en Jeugdjury, opgezet in 1984, maar die werkt dan ook heel anders. Die jury - met wie overigens helemaal geen banden bestaan - gebruikt individueel in te vullen enquêteformulieren, terwijl deze Vlaamse kinderjury van in den beginne voor de leesgroepformule koos. Tussen december en juni van elk jaar komen de kinderen elke maand een keer bijeen. De boeken worden onder begeleiding stuk voor stuk besproken. Omdat dit voor heel wat kinderen een zware klus blijkt te zijn, is men vorig jaar ook met een postjury begonnen, die gewoon geïntegreerd werd. De Vlaamse jury werkt in alle gemeenten vlot samen met de plaatselijke openbare bibliotheek. Die zorgt onder meer voor de aankoop van enkele exemplaren van de te bespreken titels: oorspronkelijk Vlaamse of in Vlaanderen vertaalde kinderboeken voor 8- tot 13-jarigen. Bij de Limburgse kinderjury is de relatie met de bibliotheek nog sterker, omdat de jury daar werd opgezet door de Bond van Limburgse bibliothecarissen. De enquêteformulieren worden er op grote schaal verspreid en ze bevatten ook veel oudere én Nederlandse titels. Het is vreemd dat er nooit wat afgesproken werd tussen beide jury's. Een dergelijke samenwerking zou nochtans heel wat perspectieven kunnen bieden wat betreft public relations, of met het oog op een gemeenschappelijke publikatie.
Dit is voor de Vlaamse Kinder- en Jeugdjury een belangrijk punt, zeg maar het hoofddoel: kinderen bij de kritiek van hun literatuur betrekken, ook hun stem laten horen. En niet: kinderen aanzetten tot (méér) lezen, zoals vele ouders en leerkrachten menen. Maar dit vormt in realiteit natuurlijk vel eens een aardig neveneffect. De Vlaamse jury bestaat nu vijf jaar. Ze is flink op weg in de goede richting, vertelt Jos Brabants. Hij zelf is er niet meer echt bij nodig; hij stapt er dus uit. In een eveneens korte babbel met Luk Lammens, redacteur van Bubi 5, jaarboek Vlaamse jeugdliteratuur 1986, verschenen
| |
| |
bij het piepkleine uitgeverijtje Dedalus, ontdekken we een tweede uitvaller. Het is de bedoeling de volgende jaren het jaaroverzicht in Bubi achtereenvolgens door verschillende critici van de jeugdliteratuur te laten maken. En elk jaar moet het hierop volgende beschouwende stukje een ander aspect van de jeugdliteratuur uitdiepen. Dit keer was het de evolutie van '68 naar '86, volgende keer is het misschien iets over prentenboeken of vertalingen of coaching. Er is in Vlaanderen nog niet zoiets als een jaarboek, aldus Lammens. Bubi (Boek Uit, Boek In) moet een steeds omvangrijker naslagwerk worden, met informatie over uitgeverijen, auteurs en illustratoren, lectuur- en bibliotheekorganisaties enzovoort. Er is maar één probleem: op welk publiek richt Bubi zich eigenlijk? Is Bubi er voor de jonge juryleden, of voor een publiek van volwassenen die met kinderen en boeken bezig zijn? Er zal waarschijnlijk blijvend geschipperd worden tussen die twee doelgroepen. Lammens hoopt tenslotte op een grotere steun van het ministerie van cultuur, die dit Jaarboek cadeau zou moeten doen aan alle bibliotheken. Zulke dingen gebeuren wel meer met andere titels, waarom dus niet met dit unieke jaarboek?
- Annelies Devos
| |
Halfwas voor vol gezien
De Raad voor het Jeugdbeleid, die de Nederlandse regering van adviezen voorziet, zoals laatst over de filmkeuring en juni 1986 over Jeugd met en zonder toekomst, en de Stichting voor het Kind, die de met kinderpostzegels verdiende centen beheert en besteedt, vierden op 25 november zestig jaar kinderpostzegelhandel met een symposium in Huizen over de ‘leefwereld’ van kinderen van elf tot veertien jaar, onder het motto Halfwas voor vol gezien. Dat motto moest kennelijk een wens verwoorden, want de teneur is nou juist dat halfwas voor halfwas wordt aangezien.
De leefwereld van het kind, wat moet je daar nou over zeggen? Het problematische kind was uitdrukkelijk uitgesloten. Dat krijgt al genoeg aandacht, vonden de organisatoren, en daarin hebben ze wel gelijk.
Maar daarmee was het onderwerp voor één symposiumdag rijkelijk veelomvattend. Dat was ook te merken aan het programma. Het ochtendprogramma bestond uit een inleiding en drie daarop volgende thema-inleidingen, waarvoor het gezelschap zich dus moest splitsen. De inleiding hield Karel Eykman. Hij schilderde enige vaak voorkomende misverstanden tussen kinderen (jongeren) en grote mensen, en pleitte ervoor de ontvankelijkheid van grote mensen voor ‘jeugdcultuur’ te vergroten. Zoals men heeft kunnen lezen kwam hij daarop in zijn column in De blauw geruite kiel van Vrij Nederland 29-11 en 6-12 jl. nog eens dunnetjes terug. Nooit weg, zo'n pleidooi. De thema's waren massamedia, school en relatievormen. Inleiders Wim Koole (directeur IKON), Marion Ploegmakers (psychologe RIAGG Amsterdam Zuid/Nieuw West) en Maja Pâques (onderwijskundige Universiteit van Amsterdam). Uw verslaggever was bij massamedia en hoorde daar een degelijke inleiding waarin duidelijk stelling genomen werd (vóór televisie), en een waterige discussie, alleen soms boeiend omdat zelden mensen uit zoveel verschillende disciplines met elkaar in gesprek zijn. De ervaringen van medebezoekers aanwezig bij de twee andere thema's waren gelijkluidend. Als er al interessante gedachten werden ontvouwd, en dat was zo nu en dan inderdaad het geval, dan was de groep te groot en de tijd te kort om daarmee veel te doen. De inleidingen zullen overigens over enige tijd na te lezen zijn in een verslag van deze dag, daarom ga ik er hier niet verder op in.
Het middagprogramma bood geen gelegenheid tot vervolg, wel tot overdenking, want de doelgroep kwam zelf aan het woord. Ook nooit weg. Drie groepjes kinderen kregen het woord over de drie thema's: wat waren hun meningen en ervaringen. Twee groepjes traden life op, geïnterviewd door Kees Grimbergen en Fred Florusse, het derde groepje per video, geïnterviewd door onzichtbare personen. Overigens toonde dit derde groepje enige overlap met die andere twee. Wat de Huizense kinderen meedeelden was niet representatief, niet schokkend, maar wel verfrissend in het licht van die morgen gedane uitspraken. Scheidingen van ouders bleken niet altijd echt moeilijk, de school een nuttige en soms plezierige instelling, naar televisie werd vaak maar met enige distantie gekeken. Nee, niet die kritische distantie die volwassenen graag toegepast zien, maar wel soms het duidelijke besef dat het maar om een vorm van vermaak ging, en zonder dat ze ervan wakker lagen. Heel relativerend, die uitspraken, na alle morgenzorgen.
Een ander deel van het middagprogramma, afgezien van het optreden van cabaretier Paul de Leeuw, was het Hollands Kwartiertje met Els Kuijper, vicevoorzitter van de Raad voor het Jeugdbeleid, en minister Brinkman. Bureau Interview had gepeild hoe kinderen over een zestal vragen dachten, en hoe de zaal erover dacht, en Brinkman en Kuijper moesten raden wat kinderen en symposiumgangers dachten, onder leiding van Marjolein Uitzinger. De minister won. En verder bleken de symposiumdeelnemers de visies van kinderen soms aanzienlijk somberder te schatten dan de kinderen zelf. Ook hierover zal meer te lezen zijn in het verslag van deze dag. En ook in Zanzibar in Trouw 25-11-1986 werd aandacht besteed aan deze enquête en andere onderdelen van het symposium.
- Herman Verschuren
| |
Eigen taal en cultuur
Er vonden in november twee studiedagen over onderwijs in eigen taal en cultuur plaats. Een op 9 november, georganiseerd door de VON, en een op 27 november, georganiseerd door het NBLC. Van beide dagen zullen ongetwijfeld elders verslagen verschijnen of verschenen zijn: resp. in Moer (dat er in ieder geval vooraf al een themanummer aan wijdde) en in Infoimmigranten, de regelmatig verschijnende bijlage bij Infobulletin, mededelingenblad van het NBLC. In Moer stond 27 november niet aangekondigd. Het ging om een studiedag over de vraag wat bibliotheken kunnen bijdragen aan onderwijs in eigen taal en cultuur. Niet interessant voor leerkrachten moedertaal? Niet bekend?
Ik was voor Leesgoed aanwezig op 27 november. KPC-medewerker Alphons Kloosterman, voorzitter van de NBLC-werkgroep lectuurvoorziening immigranten, zat ook hier voor en opende de dag met een stukje geschiedenis. Vervolgens vertelde T. Meestringa, medewerker van de Stichting Leerplanontwikkeling, iets over het Nederlandse beleid inzake onderwijs in eigen taal en cultuur. Laatste aanleiding om dat te doen is de tweede regeringsnota over Intercultureel onderwijs, die september 1986 verscheen. Veel mooie doelstellingen, maar niets over de inhoud van het onderwijs in eigen taal en cultuur, en evenmin veel over de wijze waarop met de huidige middelen die mooie doelstellingen kunnen worden bereikt. KPC-medewerker P. Filipiac hield een pleidooi voor een grote rol van boeken in het onderwijs in eigen taal en cultuur, en vond dat de bibliotheken daartoe kunnen bijdragen door de benodigde spullen in huis te halen. Een permanente samenwerking van school en bibliotheek, dat vond hij het mooist, en hij moest vaststellen dat dit tot nog toe slechts incidenteel voorkwam. Een voorbeeld van een dergelijke samenwerking gaf 's morgens Loes Bisschop, medewerker van de openbare bibliotheek van Nijmegen en 's middags Hans Koopman, gemeentebibliotheek Rotterdam. Een mooi voorbeeld van bruikbare hulpmiddelen werd gepresenteerd door Sylvia Kohlmann en Henk Wilmink: het prentenboekenproject van de KPC (zie En nu over jeugdliteratuur 1986/4 pag. 175). Maar dat het allemaal nog niet van een leien dakje gaat bleek uit het vertoog van M. Karaman, Turks onderwijzeres en actief lid van de bond van Turkse leerkrachten in Nederland, de HTöB. Overigens bleek toen ook, na vragen in die richting, dat er bijzonder weinig contact is tussen leerkrachten uit de verschillende taalgroepen. Ik kreeg de indruk dat er nog heel wat te verbeteren viel aan de dienstverlening van bibliotheken, maar dat dit niet alleen lag
aan gebrek aan kennis of enthousiasme of mogelijkheden van bibliothecarissen, maar ook aan gebrek aan kennis van de dienstverlening bij leerkrachten in het onderwijs in eigen taal en cultuur. Alsof ook bibliothecarissen en buitenlandse leerkrachten ieder hun eigen taal en cultuur hebben, waartussen een verstandhouding gezocht moet worden, zoals dat hier en daar ook nog steeds geldt voor bibliotheek en onderwijs in het algemeen. Maar er is niet alleen- | |
| |
kommer, bleek uit de geslaagde resultaten van samenwerking. En gemeld mag ook worden dat de NBLC-werkgroep lectuurvoorziening immigranten die deze dag organiseerde zelf een voorbeeld van geslaagde samenwerking tussen medewerkers van bibliotheek- en onderwijsinstellingen biedt. Overigens waren niet alleen de gesproken bijdragen aan deze dag van waarde; er lag ook een goed gevulde informatiemap, met relevante cijfers en artikelen.
- Herman Verschuren
| |
Literaire socialisatie: een workshop
En op naar de derde studiebijeenkomst in die week, op 28 november. Voor de vierde keer organiseerde de afdeling tekstwetenschap van de subfaculteit letteren van de Katholieke Universiteit Brabant voor een beperkt aantal genodigden een workshop literaire socialisatie, onder voorzitterschap van Willy van Peer. De bedoeling van zo'n workshop is dat er intensief wordt gediscussieerd over gepresenteerde theorieën of resultaten van onderzoek. Dit keer waren er vijf van zulke presentaties, voor ongeveer vijfentwintig aanwezigen. Zohar Shavit, van de universiteit van Tel Aviv, bood enige ideeën over ‘the poetics of children's literature’. (Haar boek met dezelfde titel verscheen in 1986 bij de University of Georgia Press.) Shavit stelde om te beginnen dat de studie van kinderliteratuur nog steeds een akelig lage status heeft in wetenschappelijke kringen, reden waarom dit onderwerp nog vaak niet als ‘literary or cultural phenomenon’ wordt bestudeerd, maar als onderdeel van een pedagogisch of psychologisch onderwerp. En dat brengt weer met zich mee dat de kinderliteratuur vaak wordt beoordeeld in plaats van als verschijnsel wordt bestudeerd. Dat laatste is wat Shavit beoogt te doen, en ze kiest daarbij een semiotisch uitgangspunt. (Semiotiek is de wetenschap die de overdracht van betekenis bestudeert.) Zij maakt een strenge onderscheid tussen deze studie enerzijds en de kritische arbeid anderzijds. Het zijn niet de geleerden die waarde toekennen, het zijn de geleerden die beschrijven hoe anderen waarde toekennen. Daarbij, zo bleek uit de discussie, houdt ze wel in het oog dat ook de geleerden zelf een rol spelen in het waardetoekennen. Toch moet het vestigen van normen in wetenschappelijke studie zoveel mogelijk vermeden worden.
Na Shavit volgde een tweetal uit Nijmegen: Bea Ros en Margreet Krikhaar. Zij onderzochten (zie ook En nu over jeugdliteratuur 1986/4) enkele honderden recensies van kinderboeken uit de periode 1964-1984 op argumenten, gebruikt bij de beoordeling. Bovendien knoopten ze daaraan een oordeel over die recensies aan vast: het is volgens hun strenge oordeel maar armzalig gesteld met de Nederlandse kinderboekkritiek. Een samenvatting van hun werkstuk is in volgend nummer van Leesgoed te vinden. Shavit vond dat ze met hun studie lang niet ver genoeg gegaan waren. Maar in het algemeen ontvingen ze veel waardering.
Derde spreker was Thea Beckman, die het over de toekomst van het kinderboek zou hebben. Dat bleek een misvatting: ze schetste de positie van de kinderboekauteur in het algemeen en van de Werkgroep Jeugdboekschrijvers van de VvL in het bijzonder, en mondde uit in de conclusies van het congres te Oosterbeek, zoals die gepubliceerd staan in het officiële verslag daarvan, en die inderdaad betrekking hebben op de toekomst. Beckman greep de gelegenheid aan om diverse instellingen van veronachtzaming van het kinderboek (de omroepen) ofonheuse bejegening van kinderboekauteurs (bibliotheken, NBLC) te beschuldigen. Dat riep natuurlijk om tegenspraak, waarbij het gelukkig zo uitkwam dat er zich in het gezelschap een ex-bibliothecaris, een medewerker van het NBLC, een medewerker van een omroep (iemand van de NOT) en een collega auteur bevonden. Die spraken haar allen tegen, en al ras bleek de tijd te kort. Het is mij wel gebleken dat er redenen zijn om de opvattingen die namens de Werkgroep Jeugdboekenschrijvers van de VvL werden verkondigd ooit eens onder de loep te nemen. En zie verder de rubriek Forum in dit nummer.
Vervolgens presenteerde Rita Ghesquiere van de universiteit van Leuven het deelonderzoek dat zij uitvoeren voor een breed opgezet onderzoek naar het cultureel aanbod voor, of nog breder de wereld van, de Vlaamse jongere van 1955 tot 1985. Het deelonderzoek betreft het bestuderen van het aanbod aan literatuur. Daartoe worden een viertal sleuteljaren vergeleken: 1955, 1965, 1975 en 1985. Bekeken wordt onder meer de samenstelling van het aanbod en de waardering ervan. Het bleek dat hiervoor recensies op ongeveer dezelfde wijze worden ontleed als Bea Ros en Margreet Krikhaar hadden gedaan. Zo'n deelonderzoek als het Leuvense krijgt natuurlijk nog meer waarde omdat ook parallelle gebieden als bv. jeugdorganisaties worden bestudeerd. Laatste was Annerieke Freeman-Smulders, ex-bibliothecaris en nu freelance journalist en onderzoeker, die het begrip verhaalverwachtingspatroon toelichtte (zie ook haar publikatie Het kinderboek als struikelblok), en liet zien hoe zij in een klas van een LOM-school had onderzocht hoe zo'n patroon werkte. Overigens een bezigheid met heel diverse mogelijkheden. Want niet alleen zou een systematische toepassing hiervan dergelijke patronen in kaart kunnen brengen, ook bleek dat een dergelijke activiteit de leesbereidheid kan vergroten. En verder bleek dat er zelfs al verwachtingen aangaande methodes kunnen bestaan: haar proefpersonen waren zo gewend verhalen te moeten afmaken, dat ze verrast waren nu geconfronteerd te worden met verhalen waarin een willekeurig deel ontbrak, met de vraag te vertellen welk deel dat was, en wat de volgorde van de wel verstrekte verhaaldelen was.
Het ligt in de bedoeling deze reeks workshops voor genodigden voort te zetten.
- Herman Verschuren
| |
Pedagogisch en literair: geen verschil vast te stellen?
De vierde bijeenkomst van die week. Op 29 november vond een bijeenkomst plaats van het Platform Kinder- en Jeugdliteratuur, in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. 's Morgens een huishoudelijk deel en de presentatie van een onderzoek, 's middags de presentatie van een ander onderzoek. Het huishoudelijk deel betrof voornamelijk mededelingen: zie de rubriek Platform berichten. De eerste presentatie betrof het onderzoek van Margreet Krikhaar en Bea Ros naar twintig jaar kinderboekkritiek: zie mijn verslag van de workshop hierboven. Een aardige vondst ook, omdat de dames een duidelijk onderscheid tussen formele en morele criteria menen te kunnen maken, en dat lijkt in strijd met de slotsom van het tweede onderzoek, waarin nu juist betwijfeld wordt of dat onderscheid gemaakt kan worden. Dit onderzoek is in de reeks Tilburg Papers in Language and Literature (nr. 103) gerapporteerd onder de titel Pedagogische en literaire overwegingen inzake kinder- en jeugdliteratuur, door Tom Baudoin, Toin Duijx en Hugo Verdaasdonk, en is mede met behulp van subsidie van WVC tot stand gekomen. De vraag was op welke grond er tussen beide soorten overwegingen onderscheid kan worden gemaakt, en het antwoord luidde: op geen enkele grond. Beslist een opzienbarend antwoord voor wie gewend is verschil te zien tussen het kinderboek als kunstwerk en het kinderboek als middel bij opvoeding. Minder opzienbarend echter voor wie wel weet (of meent te weten) dat beide soorten argumenten niet eenvoudig naast elkaar kunnen worden gezet; wat bv. te zeggen over het kunstwerk als middel bij opvoeding, ofwel kunstzinnige opvoeding? Er was een forum gevraagd om uitspraken te doen over het onderzoeksrapport. Het forum bestond uit Bregje Boonstra-Muller, Joke Linders-Nouwens, Annerieke Freeman-Smulders, Kees 't Hart, Dolf Kohnstamm en Anne de Vries, onder voorzitterschap van Cees van Rees. De uitspraken waren niet mals, en de discussie
levendig. Die ging niet alleen over de status van die overwegingen met betrekking tot elkaar, maar ook over de unieke wijze waarop de scribenten de deelnemers aan dergelijke vertogen hadden ingedeeld naar opleiding: wie literair geschoold was deed literaire uitspraken, wie pedagogisch geschoold was deed pedagogische uitspraken. Het mag geen wonder heten dat de onderzoekers ontdekten dat er tussen aard van uitspraken en scholing geen aanwijsbaar verband is. Voor wat betreft literaire uitspraken werd in het rapport nog enige moeite gedaan te betogen dat een goede theorie voor waardevaste literaire uitspraken ontbreekt. Dat hebben ze voor wat betreft de pedagogie echter nagelaten, en ook daarover viel het
| |
| |
forum. Het was, kortom, een voor de onderzoekers niet echt tot vreugde stemmende discussie. En de status van het rapport veranderde, als ik het goed heb begrepen, tijdens de bijeenkomst van definitief in voorlopig. Over dit rapport zal in Leesgoed 1987/2 een artikel verschijnen.
- Herman Verschuren
| |
Wij zijn allen papoea's
Op 17 december werd in de Katholieke Universiteit van Brabant te Tilburg het symposium ‘Kinderen en non-fictie’ gehouden. Ik vernam in de wandelgangen dat het boek behorende bij het vorige Tilburgse symposium, Speerpunt lezen, in februari 1987 zou verschijnen. Dus wellicht gaat het symposiumboek van december vorig jaar verschijnen in februari 1988. Wij houden u op de hoogte. In ieder geval is zeker dat het boek er komt, en daarom is dit een kort verslag.
Jan Blokker opende het symposium met een betoog dat begon in 1956. Er verscheen toen een boekje, Papoea en film, dat het resultaat was van een merkwaardige enquête van de medewerkers van het kantoor bevolkingszaken van Hollandia onder inheemse bioscoopgangers. Of ze het aanbod eigenlijk begrepen. Het antwoord is behartenswaardig voor wie belang stelt in het verschil tussen fictie en non-fictie. Want naar Europese maatstaven begrepen die papoea's er niets van. Toch legden ze verbanden; echter geheel anders dan bijvoorbeeld de medewerkers van het kantoor bevolkingszaken zouden doen. En duidelijk was dat in Europa ook toen al gangbare afspraken omtrent het verschil in relatie tot de werkelijkheid tussen het Polygoon-journaal en de hoofdfilm voor de Nieuwguinese kijkers in het geheel niet golden. Het vliegtuig in het journaal was hetzelfde vliegtuig als in de hoofdfilm, en zo kon, zei Blokker, minister Luns vereenzelvigd worden met John Wayne, omdat ze beiden uit het vliegtuig stapten. Dat het hier omafspraken gaat wordt ook duidelijk voor wie op kinderen let - en Blokker lette voor het gemak vooral op zijn eigen kinderen.
Toen die voor het eerst met televisie kennis maakten, onderscheidden zij evenmin wat verzonnen was en wat niet. Een waarneming die vele ouders zullen beamen: voor jonge kinderen is alles echt. En zo leidde Jan Blokker zijn publiek stapje voor stapje naar de slotsom. Wij en alle andere kinderen hebben hard moeten werken om orde te brengen in de chaos die ons aangeboden wordt, zoals het onderscheid maken tussen waar gebeurd en verzonnen, en we slagen daar lang niet altijd geheel in en zijn daar dus nog steeds mee doende. In die zin zijn wij allen papoea's. En toen volgden een achttiental lezingen, waarvan ieder er slechts drie kon volgen. Een wisselend aanbod, zo vonden de wandelgangen, maar niet slecht. En opnieuw kon worden vastgesteld dat het Tilburgs symposium (dit was het vijfde in de reeks) een van de weinige plaatsen is waar belangstellenden uit onderwijs, bibliotheek, uitgeverij en andere beroepsgroepen elkaar tegen het lijf lopen.
Het forum, waarmee de dag besloten werd, verliep weinig schokkend. Er klonk een dringende oproep aan leerkrachten om meer met non-fictie te doen. Die kreeg in de grote holle ruimte van de Tilburgse aula geen weerklank, maar wie weet komt de echo nog. Er werd wat gesteggeld over de vraag of schoolplaten als illustratie bij geschiedenislessen beter zijn dan illustraties uit het tijdvak zelf. En Gerard Brands, redacteur van Kijk, riep op een bepaald ogenblik ‘dat hij met het onderwijs geen donder te maken had’, en vond verder het gemiddeld taalgebruik in leesboekjes weerzinwekkend. Forumvoorzitter Hugo Verdaasdonk rondde het netjes af.
Het wachten is nu op het symposiumboek.
- Herman Verschuren
| |
Boek - strip - film: een denkbeeldige lijn?
Strips, films en boeken voor kinderen en jongeren, kennen een opmerkelijke groei. Jekino (cinema voor de jeugd) stelt vast dat Vlaamse kinderboeken en strips wel erkenning genieten (het eerste vooral bij pedagogen, het laatste meer bij de lezers), terwijl de Vlaamse jeugdfilm bijna niet bestaat. Vandaar een panel, op zaterdag 8 november 1986, tijdens de Antwerpse boekenbeurs. Om even samen na te denken. De geveinsde eensgezindheid werd gelukkig al gauw verlaten, zodat er toch enkele interessante dingen genoteerd konden worden. Panelleden waren Hector Leemans (onafhankelijk striptekenaar), Lambert Van de Sijpe (hoofd BRT-jeugdtelevisie), Paul Ickx (Jekino, moderator), René Swartenbroekx (auteur), Gie Laenen (auteur, scenarioschrijver en producer BRT-radio), Paul Kerremans (kabinetmedewerker, ministerie van cultuur) en Bruno Berghs (Jekino).
Bruno Berghs citeerde wat uit een inleidende toespraak, die gehouden werd tijdens een Colloquium van Kinder- en Jeugdfilms, georganiseerd door de Raad van Europa. Jongeren worden nu overspoeld door films en videoprodukten waarin sex, geweld en horror hoogtij vieren. Vele van deze produkten komen uit het buitenland. Er is recent een onderzoek naar gedaan, waarvan de uitslagen nog niet gekend zijn. Het gaat niet goed met de Vlaamse kinderfilm, ook al is er veel vraag naar betere produkten van eigen bodem, aldus een somber klinkende Berghs.
Moderator (in Nederland zeggen ze: voorzitter) Paul Ickx vroeg toen aan alle panelleden of zij ermee akkoord konden gaan dat debeeldcultuur de grote schuldige is bij het niet of minder lezen van de jeugd.
Gie Laenen vertelde hoe hij als kind op school gratis boeken mocht lenen, maar voor het lezen van strips 1 frank boete moest betalen. Ook films werden zelden op school vertoond, en dan nog vaak gecensureerd. De argwaan ten opzichte van het beeld is al heel oud, en vind je in de meeste culturen terug. Het beeld is des duivels, en dat kwaad kan alleen door het woord bestreden worden. Ook vandaag is die mening nog op grotere schaal verspreid. Als auteur en scenarioschrijver beschouwt Laenen woord en beeld echter als complementair, niet als elkaars tegenpolen. Het belangrijkste criterium, voor welk genre dan ook, is de kwaliteit. En daaraan beantwoorden is op zich al moeilijk genoeg!
Kerremans stelde zich de vraag of er wel zoveel gelezen werd vóór de televisie zijn intrede deed in de huiskamer. Hij meent van niet. Waarom klagen uitgevers altijd maar?
Swartenbroekx stelde dat uitgevers van kinderboeken, en dan vooral de kleinere, helemaal niet klagen. Het kinderboek heeft de laatste decennia een forse klim gemaakt, en heeft nu eindelijk een voorzichtige plaats in het onderwijs veroverd. Dit in tegenstelling tot de strips en kinderfilms, aldus Leemans, ook al is het genre stripverhalen ontzettend populair. Er is nauwelijks samenwerking tussen de drie terreinen: kinderboek, strip en film. De uitspraak dat het niet goed gaat met de Vlaamse kinderfilm werd meteen tegengesproken door Lambert Van de Sijpe. Hij staafde dit door een opsomming van de hoeveelheid BRT-zendtijd voor de jeugd, het aandeel eigen Vlaamse produkten en de blijkbaar talrijke bekroningen in binnen- en buitenland. Het is wel zo dat ondanks de stabiele kijkdichtheid de kijkcijfers toch lichtjes beginnen te dalen. Kinderen van 3 tot 11 kijken meer in grote volumes naar de televisie. Dat schamele uurtje van 18 tot 19 uur op de BRT voldoet niet meer, dus zoeken ze op buitenlandse zenders wat ze hier niet krijgen. Daarom moet, vooral op vrije dagen - dan zijn huiswerk en lessen geen spelbrekers meer - het aanbod kindertelevisie opgedreven worden; met onder andere voor elke leeftijdsgroep meer produkten van eigen bodem. Voor jongeren vanaf 15 jaar wordt het volgens de spreker problematisch, dat zijn volgens Eurovisie de non-viewers. Deze groep kijkt niet zo vaak naar de televisie, maar trekt relatief meer naar de bioscoop, of naar de videotheek. Dat neemt niet weg dat sommige populaire klassiekers verfilmd kunnen worden, boeken die aanvankelijk niet specifiek voor de jeugd geschreven werden, zoals Alleen op de wereld, of de echte goede, spannende kinderboeken. Hector Leemans doorprikte de lofbetuigingen aan de BRT - ook door Kerremans - door te stellen dat er teveel heruitzendingen zijn van oude kinderfeuilletons, en dat de BRT schrijvers en striptekenaars te weinig kansen geeft. Er kunnen goede verfilmingen komen met
commerciële kansen, maar is er wel belangstelling voor?
Iemand uit de zaal vroeg of er behalve verfilmingen van kinderboeken en strips ook geen ruimte en geld vrijgemaakt kon worden voor actieve boekpromotie: de
| |
| |
verfilming van een fragment, reacties van kinderen, enzomeer. Af en toe een of andere aardige videoclip zoals bij popmuziek, bijvoorbeeld. Van de Sijpe reageerde zeer pragmatisch: een videoclip van zowat drie minuten kost al snel vijf miljoen frank. Deze uitspraak werd echter gerelativeerd door Hector Leemans (een andere produktie voor de jeugd kost in verhouding niet veel meer) en vooral door Gie Laenen. Laenen stelde dat kindercultuur bij volwassenen niet prioritair is. In vergelijking met sportnieuws is het aanbod cultuurnieuws - zoals bijvoorbeeld de verslaggeving van deze Boekenbeurs - ronduit mager. Kinderen worden bovendien als bevolkingsgroep helemaal geminacht en niet au serieux genomen, behalve dan op de verkiezingsaffiches. Dit misprijzen uit zich dus dubbel in een gebrek aan aandacht voor kinderliteratuur en -cultuur, zowel in de media als in het beleid. Het was een forse uitspraak, maar ‘je krijgt eigenlijk de cultuur die je verdient’! De BRT vraagt al jaren om meer middelen. Het verbaast Gie Laenen nog steeds dat er op de radio bijvoorbeeld zoveel geproduceerd kan worden met zo weinig middelen. En cultuur hoeft niet alleen overheidsgelden te slikken, cultuur kan zelf geld opbrengen (volgens een onderzoek van de Economische Raad voor Vlaanderen, dat nog niet helemaal klaar is, AD). Zinvolle promotie voor goede kindercultuur hoeft bovendien geen fabuleuze sommen te kosten. Het is gewoon een kwestie van aandacht hebben voor.
Over het weliswaar interessante maar hier niet ter zake zijnde bekvechten (cultuur is een bloem op een economische stengel, het ontbreekt de BRT aan eigentijds management, er worden te weinig Vlaamse produkties in het buitenland verkocht, de BRT steekt de hand niet uit naar privé-bedrijven, de overheid snoert de media de mond door ze zo weinig middelen te geven, etcetera) wil ik het verder niet hebben.
Terug naar de denkbeeldige lijn boek-strip-film voor de jeugd.
René Swartenbroekx bevestigde dat er inderdaad weinig Vlaamse kinderprodukties gemaakt worden (maar één per jaar) en dat er met weinig geld toch nog meer gedaan kan worden. (Zoals een vrouw in de zaal stelde: ‘echte kunst’ (sic) wordt vaak met zeer weinig financiële middelen gemaakt.) De film Nena kostte nauwelijks meer dan dat fameuze bedrag van vijf miljoen voor een videoclip van drie minuten, de verfilming van zijn boek De lege cel kostte drie miljoen en een half. Het klopt wat Gie Laenen zegt, er heerst een duidelijk misprijzen ten aanzien van de jeugd.
Prangende vraag: waarom kan er niet samengewerkt worden met privébedrijven, in casu de uitgeverijen, zoals in het buitenland?
Sterker nog, zoals Dupuis met haar animatiefilmpjes over de Smurfenstripfiguurtjes op de beeldbuis in Wallonië? Waar is het ei, wie is de kip? Het gebrek aan belangstelling was in elk geval duidelijk af te lezen aan de talloze lege plaatsen in de zaal. Voor zover we wisten, was er geen enkele delegatie uit de uitgeverswereld te bespeuren.
Gie Laenen: er is een motor voor nodig, die de zaak kan opstarten. De markt is nog onbekend. Misschien moet hiervoor maar eens een mediaraad of een soort Hoge Raad samengesteld worden. Bruno Berghs, die de zaak hiermee wilde afronden, beweerde dat Jekino al bijna een half jaar bezig is om een oplossing te bedenken voor de benarde situatie waarin de betere Vlaamse kinderfilm - buiten het BRTcircuit - beland is. Wat dat betreft, was hij al bijzonder tevreden met de verklaring van cultuurminister Dewael, dat hij scenarioschrijvers financieel wil steunen. Voor wat betreft animatiefilms kunnen de Europese (en andere) markten nog bewerkt worden, maar er moet wel eerst overleg gepleegd worden tussen de verschillende betrokken partijen. Er is inderdaad vraag naar een professionele en commerciële aanpak, besloot striptekenaar Leemans. Alleen op die manier kan de lijn tussen boek, strip en film meer dan denkbeeldig worden.
- Annelies Devos
|
|