Leesgoed. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Leesgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Weekblad voor Neêrlands Jongelingschap
| |
[pagina 16]
| |
haar vinkje. Zij krijgt echter te verstaan wat de titel van het gedicht wil zeggen: ‘Het voegt den sterveling zich in zijn lot te schikken’. Brief, fabel, oosterse vertelling en gedicht vormen samen een aflevering van het weekblad dat aldus in alle onderdelen de lezer de spiegel van een deugd- en ondeugdzaam leven voorhoudt, aanspoort tot ijver, vermaant niet te klagen, wijst op de arrogante pracht en praal van de leisure class, het slechtere lot van de ander een reden tot zelfverheffing vindt en tevredenheid met het eigen lot een plicht acht. Oproep tot deugdzaamheid en vlijt vormt naast deze satire een appèl tot middenstand en arbeidersklasse tot maatschappelijke deelname en vooruitgang. Voor deze klassen is het Weekblad een zedenspiegel waarin saletjonkers evenals oppassende predikantenzonen hun verdiende loon vinden. Deugdzaam leven en nuttige kennis spelen in het laatste voorbeeld een centrale rol. Voor de overdracht van nuttige kennis zorgen vooral didactische vertellingen en samenspraken. De leerstof daarin ligt op het terrein van de kennis der natuur, aardrijkskunde en nationale heemkunde met onderwerpen als insecten, grote visserij (de haringvangst, groot voor 's lands economie), kleine visserij (walvisvangst, klein voor 's lands economie), winter en sterrenhemel. De natuur is niet alleen een leermeester ten behoeve van het leven hier op aarde, maar om ook tot Godskennis te komen. De auteur van de gedichten in het weekblad bekent dat hij ‘een groot liefhebber is van de beschouwing der Natuure (...), want gij vindt in mijne vaersjes, dat ik gestadig van de Natuur opklim tot den vader der Natuure, van het Schepsel tot den Schepper’. Als verdere bron voor deze natuurtheologie verwijst hij naar MartinetGa naar eindnoot1.. In deze opvatting van de natuur als goddelijke ervaringsbron komt hij overeen met wat elders in het Weekblad de kern is van diverse didactische vertellingen en samenspraken. Eén voorbeeld, het gesprek tussen Willem en zijn gouverneur Dorant over de winter. Beklaagt Willem zich aan het begin nog over de kou in de winter en over deafwezigheid van bloemen, vogels en mals gras, van het gezonde en het schone van het jaargetij laat hij zich al snel overtuigen. Met name de pracht van sneeuwvlokken en hun vermogen zonnestralen te weerkaatsen boeit hem zeer: (Willem): ‘Maar zeg mij toch eens, als het u belieft, waar vandaan komt het, dat de sneeuw zulke fraaie figuren heeft? Men kan niets zien, dat zoo schoon is, als deeze fijne zeshoekige sterretjes en bloemetjes.’ In het Weekblad vormt de natuur steeds een trap in de kennis Gods. Tegen die achtergrond heeft het blad weinig op met de zgn. sentimentele geschriften die toen in Engeland en Duitsland zeer in de belangstelling stonden of zoals het weekblad schreef ‘gelijk de paddestoelen zijn opgekomen’. Het blad probeert het tij te keren: ‘Zij maken het hart, hetwelk buiten die in die jaaren reeds vatbaar genoeg is voor dergelijke indrukselen, zoo gevoelig voor aandoeningen van liefde, dat zij het grootste spoorigheden verleid te worden’. ‘Het hart en de geheele smaak van eenen jongeling, die het ongeluk heeft van zich door de stroom van zulke geschriften, zoo als een Werther, (...) en om er ook een oorspronkelijk Hollandsch namaaksel bij de voegen, eene Julia te laaten wegsleepen, loopt gevaar om geheel bedorven, en hij zelf om voor alle manlijke verrichtingen tot welke hij zich moest voorbereiden, geheel onbekwaam te worden.’ Naast deze afkeer van sentimentele geschriften zijn sprookjes in het weekblad opvallend afwezig. Het streven van het blad om de jonge lezers een deugdzaam en nuttig leven voor te houden blijkt uit de redactionele spreiding van literaire en journalistieke vormen in de eerste jaargang: 68 bladzijden worden besteed aan brieven, 62 aan historische vertellingen, 61 aan moraliserende vertellingen, 38 aan gedichten, 34 aan bijbelse vertellingen, 16 aan toneenspelen, 8 aan recensies, 5 aan allegorieën, 4 aan didactische vertogen, 3 aan raadsels, 3 aanredactionele verklaringen, 2 aan parabels, 2 aan fabels, 2 aan oosterse vertellingen.
Voorbeelden van brieven, moraliserende vertellingen, gedichten, fabels en oosterse vertellingen die tot deugd opwekken, zagen we al, evenals een exempel van een samenspraak gericht op kennis en godsvrucht. Ook toneelspelen, allegorieën en raadsels zijn niet zozeer vanwege het amusement dan wel vanwege de leerzaamheid opgenomen, ook al is de eerste indruk een andere. Of in de woorden van het blad: ‘Kinderen moeten eene Uitspanning hebben. Van deze waarheid ben ik zoo vast overtuigd, dat ik menigmalen een uurtje aan het vermaak mijner kinderen opoffere, en hen, waarmee zij zich over een dag wel gekweeten hebben, beloone, door des avonds aan hunne uitspanningen deel te nemen. Ik doe dit te liever, om dat hunne verkiezing noch al meest op zulke uitspanningen valt, waarvan zij eenig nut kunnen hebben, bijv. het van buiten leeren en opzeggen van eenig gedeelte uit een Toneelstuk’. De genrevoorkeur van het weekblad demonstreert de pedagogische strekking van het blad. Dat dit jeugdblad als opvoedingsmiddel werd gezien blijkt uit de voorkeur voor brief-, vertel- en dialoogvorm, waarmee de identificatie sterk wordt vergroot. Met name in de samenspraak van opvoeder en opvoeding zouden de vragen en antwoorden van de jongeling die van de lezer kunnen zijn. |
|