Leesgoed. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Leesgoed– Auteursrechtelijk beschermdGraag nog meer
| |
BoboBobo nr. 6 (6 december 1986) is een circusnummer. Op de omslag jongleert Bobo met enig huisraad, en Kee introduceert het thema, dat aangekleed wordt met een | |
[pagina 7]
| |
cartoon, twee informatieve pagina's over de olifant, een kleurplaat over een dompteur, een doolhof naar de circustent, een puzzel waarbij artiesten hun attributen missen, een memory met dieren en circusspullen, twee lotto's met artiesten die een overeenkomst vertonen en achterop Bobo nu in een strip met zijn vader naar het circus. Verspreid door het nummer brieven van lezers, twee voorleesverhalen, twee strips, een poster, een tekening over de letter f en informatie voor ouders. Opvallend vond ik dat de kleuters (allebei vijf jaar) niet uit zichzelf in het blad gingen bladeren, maar het weglegden en bewaarden voor thuis. Pas toen ik hen vertelde dat ze in plaats van werken in een van de hoeken ook de Bobo konden inkijken, wilden ze dat, omdat ik het blijkbaar graag wilde, wel overwegen: ‘Als we daarna dan toch in de watertafel mogen!’ In een mum van tijd hadden ze het nummer gezien en alleen de doolhof werd gedaan. Kinderen van deze leeftijd kunnen zonder hulp van volwassenen uiteraard niet zelfstandig uit de voeten met het blad, maar de suggestie nog eens en dan beter te kijken leert dat ze van alle puzzels feilloos weten wat ze ermee aan moeten. Met de alfabetplaat (‘Het begint met de f van fles’) van Ivo de Weerd wisten ze geen raad. Ze vonden het een grappige tekening, maar konden de voorstellingen niet benoemen. Wel frites en fiets, maar niet flamingo, fout (1 + 1 = 3), fakkel, fontein, fabriek, feest, fruit, fuut, fluit, flauwvallen, fornuis, formulier, fazant, Frankrijk en Frans. Hun actieve woordenschat is te beperkt, ze kennen nog onvoldoende begrippen en zijn zeker niet in staat zich te verplaatsen in de gedachtenwereld van de tekenaar die ‘feest’ koppelt aan muzieknoten, sterren en dansende volwassenen met een kroon op.
De Bobostrip die Riana Luiks-Kramer warrig, soms onlogisch in verhaalopbouw en lelijk getekend vindtGa naar eindnoot2., vonden de twee kleuters het leukst van het hele nummer. Hoe ze over de beide voorleesverhalen denken weet ik niet: ‘Die moet mama straks voorlezen.’ | |
TaptoeTaptoe nr. 5 (22 november 1986) laat op de voorkant een twintigtal kinderen op een schoolplein zien. De drie abonnees in groep zes veronderstelden dat er in dit nummer daarom wel iets over school, spelletjes of ruzie te lezen zou zijn. Van de drie artikelen die erop worden aangekondigd konden ze er één nauwelijks ontcijferen: ‘Vlinders in mijn Buik’ in een rode, moeilijk leesbare letter op een bruine ondergrond. Het nummer telt vijf strips, twee verhalen, een detectiveraadsel, drie pagina's spelletjes (puzzels, raadsels en kijkgrapjes), één bladzijde informatie over de oester en één over ratten, een zwartepietenrace, twee doolhoven, moppen, een cartoon, verhalen en brieven van lezers, een hobby-verzamel-ruilhoekje en een verzoek van de redactie om reacties op een verhaal in een vorig nummer. Ik legde het blad in het voorbijgaan bij de kinderen op tafel terwijl ze ingespannen en met plezier aan het rekenen waren. Dat was ineens over. Ze begonnen - in de gauwigheid hier en daar een enkele niet te moeilijke puzzel oplossend - meteen te bladeren. Van de ene strip naar de andere weliswaar, maar enthousiast en het duurde maar even of de hele klas voelde zich erbij betrokken. Het verhaal van Alex Verburg konden ze maar matig waarderen. Ze kenden het begrip ‘vlinders in je buik’ niet en konden zich ook niet voorstellen dat verliefd zijn zó voelt. Wat ‘een edding’ is wist niemand (viltstift). Hoewel het nummer voor bijna een derde deel (ruim 7 van de 24 pagina's) uit strips bestaat, hebben ze maar één voorstel om het blad eventueel te verbeteren: meer strips. | |
EzelsoorIn groep acht hebben twee meisjes vanaf het begin (1985) een abonnement op Ezelsoor. Ze weten alles van boeken en als in de klas een pas verschenen boek geïntroduceerd wordt stappen ze dezelfde dag nog naar de bibliotheek om het te reserveren. De meeste andere kinderen kopen het blad zo nu en dan. Toen ik de beide meisjes vroeg het decembernummer mee naar school te brengen en er iets over te vertellen, zeiden ze dat ze het nog niet helemaal gelezen hadden. Het klonk een beetje verontschuldigend. Ezelsoor nr. 4 (december 1986) gaat voor een belangrijk gedeelte over wonen. Op de voorkant is een gezin dat in een boom woont te zien; in een redactioneel stukje leidt Ezelsoor het thema in; het beeldverhaal van Joep Bertrams gaat over een zeeman die als hij van huis is zijn vrouw mist, maar thuis weer naar zijn schip verlangt; Joke van Leeuwen tekent drie pagina's woningen van mensen en dieren; een paginagrote tekening toont de opgeruimde kamer van Ezelsoor; en foto's en bijschriften in handschrift vertellen hoe kinderen een tijdje prehistorisch leefden op een boerderij uit 500 voor Christus. In het nummer ook nog enkele ingezonden brieven, korte stukjes over medewerkers, een inhoudsopgave, een gedicht, artikelen over twee jongens die een centje bijverdienen met dansen en over een jeugdcircus, deel vier van de cursus vermommen, wetenswaardigheden over dieren, een vervolgverhaal, een oproep een verhaal te schrijven bij een tekening door Francien van Westering, puzzeltjes, boekbesprekingen, twee strips en een zestal film- en theatertips.
Op pagina twee wordt aangekondigd dat nummer 7 over dromen gaat en kinderen wordt gevraagd daarover brieven of tekeningen op te sturen. De meisjes herinnerden zich dat ze het blad eerst doorgebladerd hadden en waren blijven hangen bij het beeldverhaal van Joep Bertrams (‘Heel leuk, vooral die man en vrouw samen in bad.’), het verhaal ‘De Zwelgies’ van Ben Kuipers en het artikel ‘Prehistorisch wonen in Eindhoven’ (‘Kunnen wij daar ook niet naar toe op schoolreis?’). De Zwelgies vonden ze een spannend verhaal met een leuk einde dat ze echter niet in verband brachten met het thema. (Het gaat over poppen die in symbiose leven met hun eigenaars en die langzaam maar zeker - letterlijk - leegzuigen). Ze bewonderden de moed van de jongens die in het openbaar op straat breakdancen en vonden het een inventieve manier van geld verdienen. ‘Maar we zouden het zelf niet durven. Ook niet op school bij de weeksluiting. Iedereen kijkt naar je.’
Vermommen en schminken doen ze graag, maar je hoofd toetakelen zoals in de cursus wordt voorgedaan... ‘Getsie’. Over het vervolgverhaal ‘Karin loopt weg’ door Marijke Hanegraaf waren ze niet te spreken: ‘Straf van Wim Hofman is veel echter. Daar kon je je verschrikkelijk boos over maken.’ Van de besproken boeken had één De jonge prinsen van Guus Kuijer nog niet gelezen en geen van tweeën Charlotte de kleinste vrouw van de wereld. Een vervelende pagina vonden ze die met de film- en theatertips: ‘Het is allemaal zo ver van Middelburg’. En als ze zelf mochten beslissen over de inhoud van een volgend nummer zouden ze verhalen van Ben Kuipers willen, meer van Joep Bertrams, meer interviews met kinderen die ergens goed in zijn, een ander (spannend en verdrietig!) vervolgverhaal en één strip er bij. | |
[pagina 8]
| |
SamsamIn groep zeven wordt elke maand Samsam klassikaal gelezen. Een enkel artikel bovendien tijdens de les studerend lezen. Voor elk nummer geldt dat de kinderen er naar uitkijken. Dat laatste was met nummer 10 (december 1986) niet anders. Ik deelde het om kwart over elf, op het eind van een morgen hard werken uit. Aan alles was te merken dat de kinderen het als een verzetje zagen, maar om twaalf uur toch veel opgestoken bleken te hebben. In een kleine letter en op een onopvallende plaats is op de kaft het thema aangegeven. Geen van de kinderen had dat gezien, maar iedereen wist later te vertellen waar het nummer over gaat: ‘iets met school of zo.’ Na een half uur vroeg ik welk van de ruim twintig artikelen ze het eerst gelezen hadden. Dat wisselde nogal, maar het was wel altijd een artikel met een groot gezette kop die ook nog suggereerde dat het over alledaagse zaken ging. Zoals ‘Jaap verliest zijn pen’, ‘Niet voor iedereen’, ‘Pas op je spullen’ en ‘Het is toch een feest’. Van de andere artikelen hadden ze daarna ‘Voor bouwvakkerskinderen’, ‘Aap Noot Mies’ of ‘Gevlucht’ en ‘De klong’ overgeslagen. De antwoorden op de vraag ‘Wat heb je geleerd?’ varieerden, maar kwamen neer op wat een van de kinderen opschreef: ‘School is voor alle mensen belangrijk, maar de beste scholen zijn altijd voor blanken.’ De klas leest elke maand de Krullebak, de kinderkrant van de PZC (Provinciale Zeeuwse Courant). De toon daarin is een geheel andere (journalistieker) dan die in de meeste Samsam-artikelen. Wellicht is dat de reden waarom vrijwel alle kinderen (en onafhankelijk van elkaar) de redactie van Samsam aanraden meer echte interviews te plaatsen. Ze ervaren de gesprekken met derdewereldkinderen als verzonnen. Ze twijfelen niet aan de informatie, maar aan het bestaan van de soms alleen met een voornaam aangeduide kinderen. | |
Zet 'm opZet 'm op is een gesproken tijdschrift op cassette voor jonge mensen tussen 10 en 20 jaar met een verstandelijke handicap. Elke cassette heeft een speelduur van zestig minuten vol liedjes, verhalen, hoorspelen, moppen, raadsels, tips en ander bestaand materiaal over een herkenbaar onderwerp. Nummer 10 (oktober 1986) gaat over familie en bevat o.m. de liedjes ‘De leugenaar’ door Klein Orkest, ‘Mijn broertje’ van Willem Wilmink en ‘Krijg toch allemaal de klere’ door Danny de Munck; de verhalen ‘Een zusje erbij’ en ‘Toestoppen’ door respectievelijk Marion Bloem en Joke van Leeuwen; de gedichten ‘Oom Jan’ van Willem Wilmink en ‘Toen vader en moeder trouwden’ van Karel Eykman; het prentenboek Onverwacht bezoek door Franz Brandenberg en Aliki; een hoorspel van Frederique Wissink; en een interview met een man uit een gezin van dertien kinderen. Ik vond het een begeesterend blad en voelde me uitgedaagd het in de oudste kleutergroep te gebruiken bij een project van een week over ‘mijn familie’. Voor kleuters is dat een moeilijk begrip. De meest directe verwantschappen kennen ze, maar wat nu precies de relatie is tussen je vader en een oom; wat je te maken hebt met je neefjes en nichtjes; dat je moeder (in de meeste gevallen) als meisje anders heette... dat ontgaat ze. Wat ik me voorgesteld had bleek waar. Elke keer als ik het bandje liet horen sloeg de vlam in de pan. En bij kleuters laat die zich niet een-twee-drie doven. Ze zongen de liedjes mee, reageerden voortdurend op de gesproken tekst en wilden bijna alles nog eens horen. Terugspoelen was ook wel eens noodzakelijk, omdat ze door al hun activiteit het een en ander soms gemist hadden. Dat laatste zegt misschien iets over mijn gebrekkige pedagogische en didactische kwaliteiten, maar tegelijkertijd zoveel meer over de uitwerking van dit tijdschrift op ‘gewone’ kinderen. Waarmee naar mijn mening opnieuw bevestigd wordt dat wat voor zwakker begaafden goed is, zeker goed is voor kinderen op de basisschool. Om meer strips kun je bij een gesproken tijdschrift niet vragen, wel om meer raadsels en vooral moppen. | |
Lezen of kijkenOf je op basis van een onderzoek zoals ik dat gedaan heb iets algemeen geldends mag zeggen over alle kindertijdschriften, is een vraag die ik graag met nee beantwoord. Maar omdat de laatste jaren nogal wat conclusies in scripties en proefschriften (over onderwijs bijvoorbeeld) op even oppervlakkig materiaal gebaseerd blijken, hoef ik niet achter te blijven: hoe meer verstrooiing een tijdschrift zijn lezers biedt, hoe groter de vraag naar nog meer gemakkelijk te verteren kost. Dat de (educatieve) vlag waaronder een enkel tijdschrift zegt te varen dan op een gegeven ogenblik de lading niet meer dekt, zal duidelijk zijn. Een dunne en fantasieloze formule heeft echter wel succes. Althans een poosje, want abonnees van zo'n blad (van lezers kun je al niet meer spreken) zullen al snel ontdekken dat kijken naar een de hele dag vullend programma clips nog gemakkelijker is. Bobo is een uitgave van Oberon, Haarlem. Het verschijnt twintig keer per jaar. |
|