| |
| |
| |
No 87. Zwanenzang van een geloovige ziele, voor haar scheiden uit het lichaam (N.G. 361).
1.
Witte Zwaan, die van te voren,
En omtrent den dood laat hooren,
Zal mijn ziel sneeuwwit gewasschen,
Zang en dank ook niet wel passen,
Eer zij scheidt van hier?
| |
2.
Ziel! het kooitjen zal haast breken,
Haast zult gij den hals op-steken,
Als een duif haar vlerken roeret,
Zult gij worden opgevoered,
| |
3.
Wakker op dan, voor uw ende!
| |
| |
Nu Gij 't lest van uwe elende
Als de schippers 't land genaken,
Plegen zij een zang te maken,
| |
4.
Raak mijn lippen met een kole,
Span Gij zelf van mijn viole
Steek Gij met uw eigen adem,
Dat mijn rook en zoete wadem
| |
5.
God, ik heb wel duizend reden
Meer zijn uw barmhartigheden,
Heer, uw Hemel druipt van zegen,
Dan een zoete rijpe regen
| |
| |
| |
6.
'k Zal maar zingen van de leste,
Die de kroon is van de reste,
Dat Gij mij laat gaan in vrede,
Dat ik erven zal de stede,
| |
7.
Wat zoû mij de Hemel helpen,
Zoudt Gij daar niet zijn:
Niets kan mijne droefheid stelpen,
'k Hoop uw Aanschijn haast te aanschouwen
Daarom al des Doods benaauwen
|
|