| |
Vrekheid door vernuft gestraft.
Teunis was een welgestelde boer, een braaf man; maar tevens ongunstig bedeeld met verstandelijke vermogens; daar en tegen was de schout van zijn dorp een man, zoo schrander als geldgierig. Deze, die van zijne schranderheid een verkeerd gebruik maakte, wist zich zoo diep in de gunst en achting van teunis in te dringen, dat hij niets konde begeeren of de onnoozele boer stond het hem toe; niets konde bevelen, of teunis sprong voor hem, vaardiger dan een slaaf voor zijn' meester. De listige schout nu, had van de blinde toegenegenheid van den boer tot zoo verre gebruik weten te maken, dat hij hem, bij testamentaire beschik- | |
| |
king deed belooven, dat als hij kwam te sterven, de twee beste koeijen van zijn' stal verkocht moesten worden, en dat het geld, daarvoor komende, een legaat voor den schout zoude wezen. Teunis nu was weduwenaar met één zoon, klaas genaamd: deze zoon, de beschikking van zijn' vader vernomen hebbende, betuigde wel zijn ongenoegen daarover; maar dit konde niet baten: vaders zoogenaamde vriendschap voor den schout, maakte hem doof voor de klagten, en blind voor de belangens van zijn eigen kind. Klaas had reeds zoo dikwijls zijn' vader vruchteloos gebeden het testament te veranderen, dat hij de zaak eindelijk opgaf, en hem niet langer desaangaande kwelde.
Dan, na verloop van een paar jaren begon de runderpest te heerschen in den oord welken teunis bewoonde, en tastte ook zijn' stal aan, zoo hevig zelfs, dat hij binnen weinige weken meer dan de helft van zijn vee verloor, hetgeen den goeden teunis zoo geweldig aandeed, dat hij van droefheid ziek werd. Nu herhaalde klaas zijne aanzoeken ter verandering van het testament, zijnen vader voorhoudende hoe ongelukkig 't voor hem, zijn' zoon, zoude wezen, zoo de dood hem zijn' vader ontrukte, en hij dan bovendien nog de twee beste koeijen van 't rampzalig overschot van zijnen stal zoude moeten
| |
| |
ten missen, zoo het dan al gebeurde dat dit overschot niet door den vernielenden pestgeesel nedergeslagen werd, waarop intusschen hoop was, dewijl die geesel allengskens minder begon te woeden. Teunis, zijn einde voelende naderen, bewilligde nu in 't verzoek van zijnen zoon, en beloofde hem het testament te zullen veranderen; dan ziet, alvorens dit konde geschieden nam de ziekte van den man zoo hand over hand toe, dat hij bijna plotselijk den geest gaf, tot groote droefheid voor klaas, wegens 't verlies van zijn' vader, en niet minder tot zijne hartgrievende ergernis, wel voorziende dat de schout, dien hij voor een' schraapzuchtigen vrek kende, niet van zijn wettig legaat zoude afzien, gelijk dit dan ook alzoo gebeurde. Hoe bedroevend en drukkend de omstandigheid ook ware, waarin de goede klaas zich bevond, mijnheer de schout maakte wel degelijk aanspraak op de twee beste koeijen van deszelfs half ontledigden stal, ja zond zelfs, zijnentwege, een' keurmeester om te bepalen welke de beide beste koeijen waren.
Klaas nu had, bij een voorgaande gelegenheid, kennis gekregen aan een' regtsgeleerde, in de naastbij gelegene stad wonende, en aan wiens huis hij ook melk leverde: alzoo gebeurde het dat hij, kort na den dood zijns va- | |
| |
ders, zich aan de deur van dien heer bevond, op 't oogenblik dat deze uittrad. Klaas groette hem op een' bedrukten toon, en deze gevoegd bij het rouwgewaad van den boer, deed den advokaat vragen wien bij had verloren. Klaas maakte hem den dood zijns vaders bekend, en verhaalde tevens de drukkende omstandigheid waarin hij zich, wegens deszelfs testament, bevond. De brave advokaat hoorde den jongen boer met deelneming aan, bedacht zich een weinig, en zeide: ‘Ik kom dezen namiddag bij u.’ Klaas konde wel niet beseffen welk goeds hij van dit bezoek konde verwachten, echter verheugde hij zich over dat zulk een heer deel in zijne omstandigheid nam.
De namiddag kwam, en de advokaat kwam ook. Na eene korte woordwisseling, zeide hij tegen klaas: ‘Hebt gij niet een' hond of kat, die mooi is, en zoo iets zonderlings aan zich heeft?’ - Onze kat, mijnheer,’ was 't antwoord, ‘is vermaard voor de mooiste, en de verstandelijkste die ooit gekend is.’ - ‘Allerbest,’ hernam de schrandere advokaat: ‘zoodra de twee beste koeijen van uw' stal uitgekozen zijn, gaat gij met dezelve, en met uwe kat, naar de markt; biedt de koeijen te koop aan, onder die voorwaarde, dat dezelve in één koop, tevens met de kat, en anders niet, ver- | |
| |
kocht zullen worden, en wanneer zich een' kooper opdoet, dat thans gewisselijk spoedig zal gebeuren, dewijl de pest heeft opgehouden te woeden, eischt gij, als gij de koeijen, bij voorbeeld, voor honderd rijksdaalders kunt afstaan, dewijl gij dan weder twee andere kunt koopen, vier rijksdaalders voor de beide koeijen, en zes en negentig rijksdaalders voor de kat; dingt men af, zoo laat gij wederzijds zooveel vallen als gij kunt, om toch voor u geen' onvoordeeligen koop te sluiten.’ - Klaas zag den advokaat verwonderd aan, meenende dat deze den spot met hem dreef, 't welk hij ook niet onduidelijk te kennen gaf; want hij was te onnoozel om de schrandere vinding van den advokaat te vatten. Deze echter gaf hem oplossing van zijn oogmerk, en klaas was verrukt van vreugde.
Naar voorschrift van den advokaat, ter markt gekomen en zijnen eisch gedaan hebbende, werd hij uitgelagchen; maar vond echter een' kooper, alzoo dat hij een bagatel voor de beide koeijen, en de volkomene waarde van dezen voor de kat ontving.
Zoodra hij te zijnent was gekomen, zond hij het ellendig weinigje gelds, voor de koeijen ontvangen, aan den schout, met de boodschap dat met dit geld aan den uitersten wil van zijn' over- | |
| |
ledenen vader voldaan was; want dat hij voor de bewuste, als best gekeurde, koeijen, niet meer had ontvangen, Hoe versteld de gierige schout op dit berigt stond, behoeft niet gezegd te worden, en na zich van de waarheid der zake te hebben laten overtuigen, betrok hij klaas in regten, wegens listig bedrog omtrent hem gepleegd, ter ontvreemdinge van zijn wettig eigendom. Klaas stelde de zaak in handen van den advokaat, zijn' braven raadgever, en deze wist zijn' principaal zoodanig te verweeren, en partij, den vrekkigen schout namelijk, in zulk een hatelijk licht te stellen, dat de uitspraak van den regter ten diens nadeele viel; dat hij zich namelijk met het hem ter hand gestelde bagatel gelds moest te vreden houden, dewijl daardoor aan de letterlijke begeerte van de testamentaire beschikking voldaan was.
O hoe streelend is 't voor een welgeplaatst hart, te hooren, dat zóó 't vernuft aangewend is ter ondersteuninge van ongelukkigen, en ter hunner reddinge uit de klaauwen van de ongevoelige, de onmededogende schraapzucht!
|
|