Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd (ca. 1817 )–Anoniem Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd – Auteursrechtvrij Vorige Volgende De gelukkige grijsaard. (Zamenspraak tusschen frederik en zijn' grootvader.) Frederik. Komt ginds niet....? Ja hij is 't, het is mijn moeders vader. Kom, 'k ga hem te gemoet, en zal mijn' arm hem biên. O! hij is afgeleefd; zijn kracht en lust te gader Verzwakken dag aan dag; hij kan schier niet meer zien. Hoe leunt hij op zijn' kruk, tot steun der stramme leden! 'K hoor, dunkt me, hoe hij heigt. Hij is wis afgemat. Hoe langzaam naderen die waggelende schreden! - Wees welkom oude man! - Komt gij nog eens naar stad? [pagina 94] [p. 94] grootvader. 'K verlangde naar mijn' frits. Mijn eind begint te nadren; Mijn waglend gaan toont u mijn krachteloosheid aan; De veerkracht, lieve frits, is uit de levensadren; Een oogenblikje nog, en 't is met mij gedaan. frederik. Grootvader, ja; maar denk, gij telt ook tachtig jaren; Geen wonder dus, dunkt mij, dat gij zoo krachtloos zijt. En o! wie weet wat u niet al is wedervaren! Want tachtig jaren zijn toch een zeer lange tijd. grootvader. Gelijk een vogel vliegt is al die tijd vervlogen, En onder wisseling van voor- en tegenspoed; 'K zag vaak de deugd veracht, de boosheid groots verhoogen, De bloodaard eeren, meer dan d'edlen man van moed, Ik droeg het wislend lot nu treurig, dan geduldig; Maar 't best bevond ik; mij, als 'k mij aan God beval; Niet lang op andren zag, en dacht, ik zelf ben schuldig. 'K wensen hartlijk frits, dat dit u ook behagen zal. Voorts diene u het verstand ten gids op uwe wezen; Het volgen van dien gids, mijn zoon, maakt zeedlijk rijk: 'T gezond verstand vindt zelfs in tegenspoed Gods zegen; Ontwaart elk oogenblik van zijne liefde een blijk. 'K verzeker u; want de ondervinding doet mij spreken, 'T gebruiken van 't verstand brengt zielsgenoegen aan; 'T weet door den sluijer van het schijnschoon heen te breken; Streelt dus door dat geen dut den toetssteen door kan staan. [pagina 95] [p. 95] Dus, lieve frits, leer veel in uwe lentejaren Uit boek en uit gesprek, en schroom in 's levens zee Dan niet voor 't woên des storms, voor 't bulderen der baren; Gij landt gewisselijk ter voorgestelde reê. 'T is waar frits, dat de deugd, hoe streng wij haar betrachten, Hoe ijvrig, in 't gerigt voor d'Eeuwigen niet geldt; Want deugd blijft altijd pligt; maar prent in uw gedachten: God heeft in zijnen Zoon 't gebrekkige hersteld. Vorige Volgende