De schatgravers.
Zeker vrek, op sterven liggende, vermaande zijne zonen, in den wijnberg te graven, alzoo hij zich verzekerd hield dat aldaar een schat begraven lag. - De zoons, even geldgierig als de vader, vragen met drift naar de bepaalde plaats. - ‘Graaft slechts,’ was 't antwoord... maar plotselijk blies de kranke den laatsten adem uit. De zoons beklaagden zich minder over den dood van hunnen vader, dan daarover, dat zij nu niet wisten op welke plaats zij eigenlijk moesten graven: evenwel gaven zij de hoop op 't vinden van den schat niet verloren, en groeven derhalve, na 't lijk van hunnen vader ter aarde was besteld, met vereende en onvermoeide krachten, geheel den wijnberg om; geen plekje bleef onaangeroerd, geen steentje ongekeerd, dan, geen zweem van schat werd gevonden, alzoo moesten de knapen de zaak opgeven, niet weinig